ECLI:NL:RVS:2019:2961

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2019
Publicatiedatum
28 augustus 2019
Zaaknummer
201810397/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvragen door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvragen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris heeft op 31 mei 2019 de aanvragen van twee vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. P.A. Blaas, hebben hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 17 december 2018 de besluiten van de staatssecretaris heeft vernietigd en de staatssecretaris heeft opgedragen nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van de uitspraak.

De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. In het hoger beroep heeft de staatssecretaris verschillende grieven aangevoerd. De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de eerste grief niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat deze geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden. De tweede grief betreft de rechtsvraag of de vreemdelingen bij terugkeer naar Bulgarije in een situatie terechtkomen die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. De Raad van State verwijst naar een eerdere uitspraak waarin is vastgesteld dat de situatie in Bulgarije voor statushouders niet zo slecht is dat deze strijdig is met het EVRM.

In het incidenteel hoger beroep van de vreemdelingen is eveneens geoordeeld dat de aangevoerde gronden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Raad van State concludeert dat het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond is en het hoger beroep van de vreemdelingen ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de beroepen van de vreemdelingen tegen de besluiten van 31 mei 2019 worden ongegrond verklaard. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

201810397/1/V3.
Datum uitspraak: 28 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1.    de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2.    [vreemdeling 1] en [veemdeling 2], mede voor hun minderjarige kinderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 17 december 2018 in zaken nrs. NL18.10327 en NL18.10329 in het geding tussen:
de vreemdelingen,
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluiten van 31 mei 2019 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 17 december 2018 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. P.A. Blaas, advocaat te 's-Hertogenbosch, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
In het hoger beroep van de staatssecretaris
1.    Wat in de eerste grief is aangevoerd leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, hierna: de Vw 2000).
2.    De in de tweede grief opgeworpen rechtsvraag over of de vreemdelingen als statushouders bij terugkeer naar Bulgarije in een situatie strijdig met artikel 3 van het EVRM terecht zullen komen, heeft de Afdeling bij uitspraak van 30 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1793, beantwoord. Uit die uitspraak volgt dat de situatie in Bulgarije voor statushouders niet zo slecht is dat sprake is van een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie. Die overwegingen zijn hier ook van toepassing, zodat de grief slaagt.
In het hoger beroep van de vreemdelingen
3.    Wat in het incidenteel hoger beroep is aangevoerd leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
Conclusie
4.    Het hoger beroep van de staatsecretaris is kennelijk gegrond en het hoger beroep van de vreemdelingen is kennelijk ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen van de vreemdelingen tegen de besluiten van 31 mei 2019 alsnog ongegrond verklaren. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid gegrond;
II.    verklaart het hoger beroep van de vreemdelingen ongegrond;
III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 17 december 2018 in zaken nrs. NL18.10327 en NL18.10329;
IV.    verklaart de door de vreemdelingen bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Vonk
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2019
347-888.