Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2022 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, (verweerder)
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
1 maart 2020 valt dan ook buiten de omvang van dit geding.
1 september tot en met 1 april 2019 op zijn naam had staan. Dit betrof een restaurant gevestigd op de [adres] [huisnummer] te [plaats] . Tussen 1 september 2018 en 14 februari 2019 stond het restaurant [bedrijfsnaam 2] , gevestigd op hetzelfde adres, op eisers naam. Het reisbemiddelingsbedrijf [bedrijfsnaam 2] stond vanaf 5 september 2019 tot en met
1 januari 2019 eveneens op naam van eiser. Uit het onderzoek is niet gebleken dat eiser het bezit van deze ondernemingen heeft gemeld aan verweerder.
27 februari 2020 informatie in te leveren. Het betrof de bankafschriften over de periode van 1 september 2018 tot en met 13 februari 2020 van alle (spaar)rekeningen, zowel privé als zakelijk, die eiser op zijn naam had staan en de winst en verliesrekening over de jaren 2018 en 2019, alsmede de balans over deze beide jaren. Verder heeft verweerder eiser verzocht om de aangifte inkomstenbelasting 2018, de kwartaalaangifte over 2019, de verkoopovereenkomst van [bedrijfsnaam 2] , een verklaring waarom de onderneming is opgeheven, bewijs van de huuropzegging van het bedrijfspand en de verkoopovereenkomsten van de bedrijven [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 1] .