Geschil10. In geschil is of verweerder de hoorplicht heeft geschonden en of is voldaan aan de stelplicht en bewijslastverdeling met betrekking tot de aanslagen riool- en afvalstoffenheffing.
11. Eiser stelt dat verweerder pas bij uitspraak op bezwaar naar vermogen de twijfel heeft weggenomen ten aanzien van zijn vragen over de ramingen van afvalstoffenheffing. Ten aanzien van de rioolheffing stelt eiser dat het basisinzicht in de kostenramingen pas bij uitspraak op bezwaar is verstrekt. Hierdoor heeft verweerder volgens eiser niet voldaan aan de stelplicht en de bewijslastverdeling. Tevens heeft verweerder volgens eiser de hoorplicht geschonden door hem uit te nodigen voor een hoorzitting terwijl nog niet alle gevraagde informatie aan eiser was overgelegd. Daarbij betwist eiser de uitnodiging voor de hoorzitting van 23 september 2020 te hebben ontvangen.
12. Verweerder stelt dat het beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Hert beroep tegen de uitspraak op bezwaar dient ongegrond te worden verklaard nu verweerder aan zijn stelplicht en bewijslast heeft voldaan en van schending van de hoorplicht geen sprake is.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid beroep niet tijdig beslissen
13. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit geacht mede betrekking te hebben op het alsnog genomen besluit. Indien verweerder alsnog een besluit heeft genomen, heeft eiser in beginsel geen belang meer bij het behandelen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit, waardoor dit beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. In het geval eiser wel een belang heeft bij het behandelen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit, kan het beroep op grond van artikel 6:20, vijfde lid, van de Awb alsnog gegrond worden verklaard. Het is vaste rechtspraak dat een proceskostenveroordeling geen zelfstandig procesbelang oplevert in bestuursrechtelijke procedures.
14. Eiser stelt dat hij gezien de proceskostenveroordeling een procesbelang heeft bij een behandeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Uit het voorgaande volgt echter dat een proceskostenveroordeling geen zelfstandig procesbelang kan vormen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar dient op grond van het voorgaande dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Schending van de hoorplicht
15. Een belanghebbende dient voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Awb door het bestuursorgaan in de gelegenheid te worden gesteld om te worden gehoord. Op grond van artikel 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) wordt een belanghebbende gehoord op zijn verzoek.
16. Eiser heeft in zijn correspondentie met verweerder meerdere keren verzocht gehoord te worden dan wel gemeld geen afstand te doen van zijn hoorrecht. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat de uitnodiging voor de hoorzitting op 23 september 2020 daadwerkelijk aan eiser is verzonden. In reactie op de uitnodiging van 28 mei 2021 voor een hoorgesprek op 11 juni 2021 heeft eiser op 10 juni 2021 per e-mail aan verweerder kenbaar gemaakt niet aanwezig te zullen zijn bij het hoorgesprek, aangezien hij nog niet alle gevraagde informatie heeft ontvangen. In zijn e-mail meldt eiser expliciet geen afstand te doen van zijn hoorrecht. Verweerder heeft eiser niet op een later moment alsnog uitgenodigd voor een hoorgesprek, maar in plaats daarvan uitspraak op bezwaar gedaan zonder eiser te hebben gehoord. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de enkele uitnodiging voor het hoorgesprek op vorengenoemde datum eiser onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord, waardoor verweerder de hoorplicht heeft geschonden. De stelling van verweerder dat eiser al meerdere malen informatie heeft ontvangen inzake de kostenramingen, doet aan het voorgaande niet af. Dat verweerder de door eiser gevraagde informatie (heeft) verstrekt, maakt immers niet dat eiser dan niet langer het recht heeft om te worden gehoord.
17. In het geval eiser door het schenden van de hoorplicht niet is benadeeld kan op grond van artikel 6:22 van de Awb de uitspraak op bezwaar in stand worden gelaten. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder in de uitspraak op bezwaar in voldoende mate naar vermogen heeft getracht de opgeworpen twijfel inzake de kostenramingen ten aanzien van de afvalstoffenheffing weg te nemen, maar de rechtbank stelt vast dat in de uitspraak op bezwaar door verweerder nog wel nieuwe informatie is verstrekt. Eiser stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat hem de mogelijkheid is ontnomen op die nieuwe informatie te reageren. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre partijen nog van mening verschillen over de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan zodat het gebrek van de schending van de hoorplicht niet met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd kan worden. Als gevolg hiervan dient de zaak te worden teruggewezen naar verweerder opdat eiser alsnog kan worden gehoord.
18. Omdat het beroep reeds op grond van het voorgaande gegrond dient te worden verklaard, komt de rechtbank aan een behandeling van de overige beroepsgronden niet toe.
19. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep voor zover het ziet op het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk te worden verklaard en voor zover het beroep ziet op de uitspraak op bezwaar gegrond te worden verklaard.
Vergoeding van immateriële schade
20. Eiser heeft verzocht om toekenning van een vergoeding van immateriële schade voor het overschrijden van de redelijke termijn. In beginsel dient bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden te worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in de arresten van de Hoge Raad van 22 april 2005.
21. Het bezwaarschrift van eiser is op 22 juli 2019 door verweerder ontvangen en verweerder doet op 14 juni 2021 uitspraak op bezwaar. Tot de datum van het doen van deze uitspraak (24 juni 2022) zijn in totaal twee jaren en ruim elf maanden verstreken, waardoor de redelijke termijn op grond van het voorgaande met ruim elf maanden is overschreden. Derhalve heeft eiser recht op een vergoeding van immateriële schade van € 1.000. De overschrijding van de redelijke termijn is geheel aan de bezwaarfase toe te rekenen.
22. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759 en wegingsfactor 0,5 nu het geschil beperkt is tot het antwoord op de vraag of de hoorplicht is geschonden en de zaak op die grond voor een nieuwe behandeling in bezwaar wordt teruggewezen naar het bestuursorgaan).