Aan het verzoek tot opheffing van het beschermingsbewind legt verzoeker, samengevat, het volgende ten grondslag.
Betrokkene woont al twee jaar in Duitsland bij zijn partner. Zij zorgt voor hem. Betrokkene heeft met haar een gelukkig leven. Hij wil niet meer terug naar de verzorgingsinstelling waar hij voorheen verbleef.
Betrokkene is zeer goed in staat om zijn wil te bepalen. Het probleem is dat het relatief veel moeite kost om die wil te uiten. Er is daarmee geen sprake van een geestelijke beperking maar van een lichamelijke beperking die maakt dat hij niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen en dit wordt nogal eens vergeten.
Gelet op het feit dat betrokkene al twee jaar in Duitsland woont, daar wordt verzorgd door zijn partner, is volgens artikel 5 van het Haags Volwassenenbeschermingsverdrag (hierna: HVV) de Duitse rechter bevoegd. Indien de Nederlandse rechter van oordeel is dat hij in een betere positie verkeert om de belangen van de meerderjarige te beoordelen, dient hij thans op grond van artikel 7 HVV de Duitse rechter te Freiburg op de hoogte te brengen. Bij alternatief zou de Duitse rechter, indien hij van mening is dat zulks in het belang van de meerderjarige is, de zaak kunnen overgedragen aan de Nederlandse rechter (artikel 8 HVV).
Beide mogelijkheden zijn thans nog niet in werking gezet en voorshands is er ook geen goede grond om van die uitzonderingsmogelijkheden gebruik te maken. Betrokkene woont nu in Duitsland en komt niet meer terug naar Nederland. Dat betekent dat het Duitse gerecht thans in de beste positie verkeert om zijn belangen te beoordelen en dat de reeds aangewezen Duitse Betreuer hem het beste kan bijstaan bij de beschikking over zijn vermogen. Voor de Nederlandse bewindvoerder is er in feite geen relevante taak meer met de aanstelling van de Betreuer in Duitsland. Er gebeurt niets meer met het vermogen van betrokkene in Nederland, behalve sparen voor de erfgenamen te zijner tijd. Dat is niet de bedoeling van het bewind.
Betrokkene en zijn partner komen op dit moment niet uit met het door de bewindvoerder vastgestelde leefgeld. Zij hebben dit meermaals aan de bewindvoerder voorgehouden en verzocht om een naar de werkelijke kosten vast te stellen leefgeld. De bewindvoerder gaat daar tot op heden niet op in, maar verlangt wel voor ieder boodschapje een bonnetje.
De bewindvoerder is ook nooit naar Duitsland gereisd om zich een beeld te vormen van de situatie. Ook wordt er nooit proactief geïnformeerd naar wat betrokkene nodig heeft.
De Betreuer zit er dichter bovenop en kan zich een beter beeld vormen van de wensen en behoeften van betrokkene en kan, waar nodig, sneller en flexibeler bijsturen. Betrokkene heeft er dus belang bij dat de taken nu worden overgedragen aan de Betreuer en dat het bewind in Nederland wordt beëindigd, alles in goed overleg tussen de bewindvoerder en de Betreuer.