ECLI:NL:RBDHA:2022:6536

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
9949942 EJ VERZ 22-79292
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van beschermingsbewind in het kader van het Haags Volwassenenbeschermingsverdrag

In deze zaak heeft de kantonrechter te Den Haag op 22 juni 2022 een beschikking gegeven inzake de opheffing van een beschermingsbewind. Betrokkene, die in Duitsland woont, had verzocht om het bewind op te heffen, omdat er in Duitsland al een beschermingsmaatregel ('Betreuung') van kracht is. De kantonrechter heeft vastgesteld dat betrokkene, die lijdt aan afasie door niet-aangeboren hersenletsel, al twee jaar in Duitsland woont en daar door zijn partner wordt verzorgd. De kantonrechter oordeelde dat de Duitse rechter bevoegd is om de belangen van betrokkene te beoordelen, gezien zijn huidige woonplaats en de bestaande Duitse beschermingsmaatregel. De kantonrechter heeft de opheffing van het bewind per 1 augustus 2022 bepaald, om de bewindvoerder en de Duitse Betreuer voldoende tijd te geven om de zaken over te dragen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof te Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Zaaknummer: 9949942 EJ VERZ 22-79292
BM-nummer: [bm nummer]
Datum: 22 juni 2022

Beschikking van de kantonrechter op een verzoek tot opheffing van bewind

op verzoek van:

[verzoeker] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] , [plaats] (Duitsland),
hierna te noemen: betrokkene,
gemachtigde: mr. K.R. Stephan.

Procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • de brieven van de bewindvoerder aan de kantonrechter van 15 juli 2021, 7 oktober 2021 en 8 februari 2022, waarna ambtshalve een zitting is bepaald;
  • de brief van de gemachtigde van betrokkene van 28 maart 2022.
De zaak is behandeld ter zitting van woensdag 25 mei 2022. Betrokkene heeft verzocht het bewind op te heffen. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden. Ter zitting heeft de gemachtigde van betrokkene pleitaantekeningen overgelegd.

Feiten

Bij beschikking van 8 januari 2020 heeft de kantonrechter te Zwolle:
  • alle goederen, die toebehoren of zullen toebehoren aan betrokkene vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand onder bewind gesteld, met benoeming van Bureau Tjeenk Willink B.V. te Epe als bewindvoerder (hierna te noemen: de bewindvoerder);
  • ten behoeve van betrokkene een mentorschap uitgesproken, met benoeming van zijn zoon [naam] tot mentor.
Betrokkene lijdt aan afasie als gevolg van niet aangeboren hersenletsel. Ten tijde van de instelling van de maatregelen woonde betrokkene in een zorginstelling in Zwolle. Omstreeks augustus 2020 is betrokkene naar Duitsland verhuisd. Hij woont daar bij zijn partner, [naam partner] .
Bij brief van 6 augustus 2020 heeft de rechtbank Overijssel het dossier overgedragen aan de rechtbank Den Haag, omdat betrokkene woonachtig is in Duitsland (gelet op het bepaalde in artikel 266 juncto 269 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
Bij beslissing van 5 maart 2021 heeft het Amtsgericht Freiburg im Breisgrau een beschermingsmaatregel (“Betreuung”) uitgesproken over betrokkene. Op dit moment is Rechtsanwalt T. Bergner te Herbolzheim Betreuer over de financiële aangelegenheden van betrokkene en is de partner van betrokkene Betreuerin over de zorgaangelegenheden van betrokkene.

Het verzoek

Aan het verzoek tot opheffing van het beschermingsbewind legt verzoeker, samengevat, het volgende ten grondslag.
Betrokkene woont al twee jaar in Duitsland bij zijn partner. Zij zorgt voor hem. Betrokkene heeft met haar een gelukkig leven. Hij wil niet meer terug naar de verzorgingsinstelling waar hij voorheen verbleef.
Betrokkene is zeer goed in staat om zijn wil te bepalen. Het probleem is dat het relatief veel moeite kost om die wil te uiten. Er is daarmee geen sprake van een geestelijke beperking maar van een lichamelijke beperking die maakt dat hij niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen en dit wordt nogal eens vergeten.
Gelet op het feit dat betrokkene al twee jaar in Duitsland woont, daar wordt verzorgd door zijn partner, is volgens artikel 5 van het Haags Volwassenenbeschermingsverdrag (hierna: HVV) de Duitse rechter bevoegd. Indien de Nederlandse rechter van oordeel is dat hij in een betere positie verkeert om de belangen van de meerderjarige te beoordelen, dient hij thans op grond van artikel 7 HVV de Duitse rechter te Freiburg op de hoogte te brengen. Bij alternatief zou de Duitse rechter, indien hij van mening is dat zulks in het belang van de meerderjarige is, de zaak kunnen overgedragen aan de Nederlandse rechter (artikel 8 HVV).
Beide mogelijkheden zijn thans nog niet in werking gezet en voorshands is er ook geen goede grond om van die uitzonderingsmogelijkheden gebruik te maken. Betrokkene woont nu in Duitsland en komt niet meer terug naar Nederland. Dat betekent dat het Duitse gerecht thans in de beste positie verkeert om zijn belangen te beoordelen en dat de reeds aangewezen Duitse Betreuer hem het beste kan bijstaan bij de beschikking over zijn vermogen. Voor de Nederlandse bewindvoerder is er in feite geen relevante taak meer met de aanstelling van de Betreuer in Duitsland. Er gebeurt niets meer met het vermogen van betrokkene in Nederland, behalve sparen voor de erfgenamen te zijner tijd. Dat is niet de bedoeling van het bewind.
Betrokkene en zijn partner komen op dit moment niet uit met het door de bewindvoerder vastgestelde leefgeld. Zij hebben dit meermaals aan de bewindvoerder voorgehouden en verzocht om een naar de werkelijke kosten vast te stellen leefgeld. De bewindvoerder gaat daar tot op heden niet op in, maar verlangt wel voor ieder boodschapje een bonnetje.
De bewindvoerder is ook nooit naar Duitsland gereisd om zich een beeld te vormen van de situatie. Ook wordt er nooit proactief geïnformeerd naar wat betrokkene nodig heeft.
De Betreuer zit er dichter bovenop en kan zich een beter beeld vormen van de wensen en behoeften van betrokkene en kan, waar nodig, sneller en flexibeler bijsturen. Betrokkene heeft er dus belang bij dat de taken nu worden overgedragen aan de Betreuer en dat het bewind in Nederland wordt beëindigd, alles in goed overleg tussen de bewindvoerder en de Betreuer.

Het verweer

De bewindvoerder voert, samengevat, het volgende verweer.
Na het uitspreken van het bewind, met aanstelling van de bewindvoerder, is in Duitsland een Betreuer aangesteld. De bewindvoerder is bij die procedure niet betrokken geweest. Voor de bewindvoerder is niet duidelijk welk bewind leidend is.
Aangezien de bewindvoerder haar werk goed kan uitvoeren, ziet zij geen reden om het bewind in Nederland op te heffen. Het vermogen en inkomen van betrokkene zijn in Nederland.
Het contact met de partner van betrokkene is niet goed, ondanks dat daarover afspraken met haar zijn gemaakt. Er wordt niet of nauwelijks gereageerd op emails. Betrokkene is zelf niet in staat om met de bewindvoerder te communiceren.
Er wordt maandelijks € 300,-- aan kostgeld en € 350,-- aan leefgeld uitbetaald. Er zijn de bewindvoerder geen verzoeken om extra geld of klachten over onvoldoende leefgeld bekend. Er wordt niet gespaard voor de erfgenamen.

Beoordeling

De kantonrechter oordeelt als volgt.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 2 februari 2018 (ECLI:NL:HR:2018:147) volgt het volgende. Bij gebreke van een voor Nederland geldende internationale regeling, wordt de meerderjarigenbescherming beheerst door het commune internationaal privaatrecht, zowel wat betreft de rechtsmacht en het toepasselijke recht, als wat betreft de erkenning en tenuitvoerlegging van beschermingsmaatregelen. Het commune internationaal privaatrecht bevat evenwel geen bijzondere regels voor kwesties betreffende meerderjarigenbescherming, met uitzondering van artikel 10:11 BW. Dit artikel bevat een conflictregel ter bepaling van het toepasselijke recht bij de vaststelling of sprake is van handelings(on)bekwaamheid, waarbij primair wordt aangeknoopt bij de nationaliteit van de betrokkene.
Kwesties betreffende bescherming van meerderjarigen worden bestreken door het Verdrag inzake de internationale bescherming van volwassenen van 13 januari 2000 (Trb. 2000, 10 en Trb. 2008, 139), ook wel genoemd het Haags Volwassenenbeschermingsverdrag 2000 (HVV), welk verdrag op 1 januari 2009 in werking is getreden. Nederland heeft dit verdrag weliswaar op 13 januari 2000 ondertekend, maar tot op heden niet geratificeerd.
De reden voor het uitblijven van ratificatie is van financiële aard: op een daartoe strekkende vraag antwoordde de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 4 oktober 2013 dat ratificatie en uitvoering van het HVV inzet van tijd en middelen vraagt en dat de praktijk zich redt door het verdrag anticiperend toe te passen, zodat de noodzaak ontbreekt om het verdrag op korte termijn te ratificeren (Kamerstukken I, 2013-2014, 33 054, C, p. 2). Daaruit valt af te leiden dat de regering anticiperende toepassing van het HVV onderschrijft. Dat blijkt ook uit de wetsgeschiedenis van artikel 10:11 BW. In de memorie van toelichting bij deze bepaling is opgemerkt dat internationale regelingen prevaleren, waarbij onder meer wordt verwezen naar het HVV (Kamerstukken II, 2009-2010, 32 137, nr. 3, p. 21).
Uit het arrest volgt dat in voorkomend geval ruimte bestaat voor anticiperende toepassing van bepalingen uit het HVV.
Op grond van artikel 5 HVV is de Verdragsluitende Staat van de gewone verblijfplaats van de volwassene bevoegd. In geval van verplaatsing van de gewone verblijfplaats naar een andere Verdragsluitende Staat, zijn de autoriteiten van de nieuwe gewone verblijfplaats bevoegd.
Dit is de hoofdregel. Betrokkene heeft ter zitting laten weten dat hij in Duitsland wil blijven wonen bij zijn partner en dat het zijn voorkeur heeft wanneer het bewind wordt uitgevoerd door de Duitse Betreuer.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om gebruik te maken van de bevoegdheden in de artikelen 7 t/m 9 HVV. Niet gebleken is dat de zich in Nederland bevindende vermogensbestanddelen niet door een Duitse Betreuer beheerd zouden kunnen worden of dat de Duitse beschermingsmaatregel minder bescherming zou bieden dan de Nederlandse maatregel.
De kantonrechter zal het bewind daarom opheffen. De kantonrechter zal met toepassing van artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek bepalen dat het bewind met ingang van 1 augustus eindigt om de bewindvoerder en de Betreuer voldoende gelegenheid te geven om zaken over te dragen.

Beslissing

De kantonrechter:
- heft het bewind over alle goederen die (zullen) toebehoren aan
[verzoeker]op met ingang van 1 augustus 2022;
- bepaalt dat de bewindvoerder eindrekening en verantwoording aflegt aan betrokkene en de Betreuer en die eindrekening en verantwoording vervolgens doet toekomen aan de kantonrechter;
- stelt vast dat de bewindvoerder gerechtigd is voor het opstellen van de eindrekening en verantwoording een beloning uit het vermogen van de rechthebbende op te nemen als bedoeld in artikel 3 lid 5 onder d van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. D. de Loor, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juni 2022.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Den Haag:
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze beschikking (digitaal) is verstrekt of verzonden binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat deze beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.