ECLI:NL:RBDHA:2022:6479
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige vrijheidsontneming en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Indiase nationaliteit houder, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 15 februari 2022 een asielaanvraag ingediend, waarna hem op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 een vrijheidsontnemende maatregel werd opgelegd. Deze maatregel werd op 23 maart 2022 opgeheven, maar eiser was pas op 28 maart 2022 daadwerkelijk vrijgelaten. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en verzocht om schadevergoeding voor de onrechtmatige detentie.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zes dagen onrechtmatig in detentie heeft gezeten, aangezien de maatregel al was opgeheven op 23 maart 2022. De rechtbank oordeelde dat verweerder geen reden had gegeven voor de voortduring van de detentie na de opheffing van de maatregel. Eiser had recht op een schadevergoeding van 150% van het normbedrag, wat resulteerde in een totale schadevergoeding van € 900,- voor de onrechtmatige detentie. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.518,-.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om zorgvuldig om te gaan met vrijheidsontnemende maatregelen en de gevolgen daarvan voor de betrokkenen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de tenuitvoerlegging van de schadevergoeding. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.