ECLI:NL:RBDHA:2022:6479

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
NL22.4421
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Indiase nationaliteit houder, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 15 februari 2022 een asielaanvraag ingediend, waarna hem op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 een vrijheidsontnemende maatregel werd opgelegd. Deze maatregel werd op 23 maart 2022 opgeheven, maar eiser was pas op 28 maart 2022 daadwerkelijk vrijgelaten. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en verzocht om schadevergoeding voor de onrechtmatige detentie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zes dagen onrechtmatig in detentie heeft gezeten, aangezien de maatregel al was opgeheven op 23 maart 2022. De rechtbank oordeelde dat verweerder geen reden had gegeven voor de voortduring van de detentie na de opheffing van de maatregel. Eiser had recht op een schadevergoeding van 150% van het normbedrag, wat resulteerde in een totale schadevergoeding van € 900,- voor de onrechtmatige detentie. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.518,-.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om zorgvuldig om te gaan met vrijheidsontnemende maatregelen en de gevolgen daarvan voor de betrokkenen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de tenuitvoerlegging van de schadevergoeding. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.4421

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Vrooman).

Procesverloop

Bij besluit van 15 februari 2022 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is ook een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de maatregel op 23 maart 2022 opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Eisers gemachtigde heeft de rechtbank na de zitting op 28 maart 2022 bericht dat eiser, ondanks de opheffing van de maatregel, nog niet is vrijgelaten. Daarbij heeft hij verzocht om heropening van de zaak en toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het onderzoek op 31 maart 2022 heropend. Verweerder heeft op 4 april 2022 geregeerd op het bericht en het verzoek van eisers gemachtigde.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2003 en heeft de Indiase nationaliteit.
2. Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. Daarvoor moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Schadevergoeding voor de periode in bewaring voor opheffing van de maatregel
3. Eiser heeft aan de grens te kennen gegeven een aanvraag te willen indienen voor een asielvergunning. Op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw mag verweerder eiser, gedurende de behandeling van zijn aanvraag, in grensdetentie plaatsen. De behandeling van een asielaanvraag in de grensprocedure mag maximaal vier weken duren. Eiser heeft op 15 februari 2022 een asielaanvraag ingediend en op 22 februari 2022 heeft verweerder daarover een besluit genomen. Dit is binnen de termijn van vier weken. Eiser wijst op een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 3 maart 2022 [1] waarin is geoordeeld dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom India kan worden aangemerkt als een veilig land van herkomst. Eiser stelt dat het voor verweerder na deze uitspraak bekend moest zijn dat zijn aanvraag niet langer in de grensprocedure kon worden behandeld. De rechtbank volgt eiser daarin niet. Of verweerder op 22 februari 2022 mogelijk een onjuist besluit heeft genomen, kan in deze procedure niet worden beoordeeld. In deze procedure kan alleen worden beoordeeld of de grensdetentie gedurende de behandeling van eisers aanvraag rechtmatig is. Klachten over de inhoudelijke behandeling van een asielaanvraag in de grensprocedure moeten naar voren worden gebracht in een beroep tegen de afwijzing van die aanvraag of in een klachtenprocedure bij verweerder. [2] Eiser heeft overigens ook beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 22 februari 2022 en zijn grensdetentie kon daarom voortduren. Op 23 maart 2022 heeft verweerder eiser bericht dat het besluit van 22 februari 2022 is ingetrokken en er zo spoedig mogelijk opnieuw wordt beslist en dat eiser die beslissing in Nederland mag afwachten. Verweerder heeft nog diezelfde dag de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven. Gezien deze gang van zaken heeft de grensdetentie niet te lang geduurd. De beroepsgrond slaagt niet.
Schadevergoeding voor de periode na opheffing van de maatregel
4. Verweerder heeft de aan eiser opgelegde maatregel op 23 maart 2022 opgeheven. Niet in geschil is dat eiser pas op 28 maart 2022 is vrijgelaten en dat hij dus zes dagen onrechtmatig in detentie heeft gezeten. Verweerder heeft eiser op 28 maart 2022 een schadevergoeding van € 600,- (6 x € 100,-) aangeboden. Daarbij is verweerder uitgegaan van de geldende normbedragen. Voor een hogere schadevergoeding van 150% van het normbedrag, zoals eiser heeft verzocht, ziet verweerder geen aanleiding.
4.1
De rechtbank overweegt dat verweerder geen enkele reden heeft gegeven waarom eiser nog zes dagen heeft vastgezeten nadat de maatregel al was opgeheven. Gelet hierop acht de rechtbank een schadevergoeding ter hoogte van 150% van het geldende normbedrag - wat neerkomt op € 150,- per dag - passend voor de onrechtmatige voortduring van de vrijheidsontneming vanaf 23 maart 2022 tot en met 28 maart 2022. Dit komt neer op een vergoeding van 6 dagen x € 150,- = € 900,-.
5. Het beroep is gegrond.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 900,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. M. SchaapHuijsmans, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2976.