De rechtbank betrekt de Afdelingsuitspraak van 7 april 2021 bij de beoordeling van de vraag of verweerder India terecht als veilig land van herkomst heeft aangemerkt. Daarin heeft de Afdeling onder meer het volgende overwogen:“ (r.o 8) De Afdeling heeft in de uitspraak van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474, onder 3.4.1., uitgelegd waaraan het onderzoek dat de staatssecretaris moet verrichten, moet voldoen voordat hij een land kan aanwijzen als veilig land van herkomst. Vereist is dat de staatssecretaris onderzoekt of, gelet op de toepasselijke regelgeving in het land, algemeen gezien en op duurzame wijze geen vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM plaatsvindt. Hij moet hierbij de juridische en feitelijke situatie in het land onderzoeken. Het herbeoordelingsonderzoek moet, zoals hiervoor is overwogen, aan dezelfde eisen voldoen.”“(r.o 8.4) Dat de staatssecretaris opnieuw onderzoek moet verrichten, betekent niet dat hij daarbij het eerder verrichte onderzoek naar de situatie in een land niet als uitgangspunt van zijn onderzoek kan nemen en daarnaar kan verwijzen. Ook als de staatssecretaris nagaat wat er is veranderd ten opzichte van het eerdere onderzoek, kan hij het vereiste onderzoek verrichten en de vereiste motivering geven waarom het land nog steeds een veilig land van herkomst is. Wel moet worden gewaarborgd dat de informatie die de staatssecretaris gebruikt recent is en dateert van na dat eerdere onderzoek (zie punt 48 van de considerans van de Pri). Verder is vereist dat de staatssecretaris de herbeoordeling inzichtelijk motiveert om te verzekeren dat een vreemdeling daartegen kan opkomen en dat deze daadwerkelijk, effectief en zonder terughoudendheid door de bestuursrechter kan worden getoetst. Dit met het oog op de belangen die het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het EVRM beogen te beschermen.”“ (r.o 8.5) De staatssecretaris moet dus ook over het nieuwe onderzoek, dat ten grondslag ligt aan de herbeoordeling, een kenbare en deugdelijke verantwoording afleggen. Hij moet een motivering geven over de door hem bij de aanwijzing gebruikte informatie en hoe hij daaruit de conclusie heeft getrokken dat een land in het licht van de maatstaven van artikel 3.37f van het VV 2000 een veilig land van herkomst blijft (vergelijk de vorengenoemde Afdelingsuitspraak van 14 september 2016, onder 3.5.).”“ (r.o 8.6) (…) Als er [bij de herbeoordeling] indicaties zijn dat er wel relevante en wezenlijke wijzigingen in de veiligheidssituatie hebben plaatsgevonden, zal de motivering van de staatssecretaris uitgebreider moeten zijn en meer inzicht moeten bieden in de manier waarop hij het onderzoek naar die ontwikkelingen heeft verricht en aan de hand van welke bronnen hij dat heeft gedaan.” “(r.o 8.7) Omdat het de staatssecretaris is die een vreemdeling in een concrete zaak tegenwerpt dat het land van herkomst veilig is, komt het voor zijn risico als de snelle beoordeling in een concreet geval niet voldoet aan de eisen die het recht daaraan stelt. De vreemdeling kan bestrijden dat de herbeoordeling aan de eisen voldoet. Verder heeft hij de in de vorengenoemde Afdelingsuitspraak van 14 september 2016, onder 3.13.-3.13.3., genoemde mogelijkheid om het standpunt van de staatssecretaris over de veiligheidssituatie in zijn land van herkomst in het kader van het onderzoek naar en beoordeling van zijn asielmotieven te bestrijden en actuele informatie over de voor hem relevante veiligheidssituatie aan te voeren (zie ook de conclusie van de staatsraad advocaat-generaal van 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2040, in punt 5.12). Hierbij kan hij ook gemotiveerd betogen dat de staatssecretaris de aanwijzing van zijn land van herkomst als veilig ten onrechte niet heeft opgeschort, terwijl recente ontwikkeling in dat land daartoe wel dwingen.” “(r.o. 8.8) “Zoals de Afdeling in de vorengenoemde uitspraak van 14 september 2016, onder 3.7.2., heeft overwogen is het de staatssecretaris toegestaan in een concrete zaak in een schriftelijk stuk, bijvoorbeeld het voornemen of het bestreden besluit, een nadere toelichting te geven op de situatie in het als veilig aangemerkte land van herkomst van de vreemdeling, zonder dat daarmee de rechtmatigheid van de aanwijzing of herbeoordeling als zodanig wordt aangetast. Daarbij moet de staatssecretaris zich ervan verzekeren dat andere vreemdelingen uit dat land in vergelijkbare situaties op dezelfde manier worden behandeld. Ook is vereist dat een vreemdeling zich over de band van het aan hem gerichte afwijzende besluit daadwerkelijk kan verwezen tegen een nadere toelichting. Dat wil zeggen dat die vreemdeling in staat moet worden gesteld het onderzoek en de beoordeling van zijn zaak in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter die daadwerkelijk, effectief en zonder terughoudendheid kan toetsen.”
4.2.1Verweerder heeft in september 2020 een herbeoordeling gemaakt, waarbij is geconcludeerd dat de aanwijzing van India als veilig land van herkomst tijdelijk moet worden opgeschort:
“In 2019 is de autonome status van Jammu en Kashmir ingetrokken en kwam deze (voormalige) deelstaat weer onder het gezag van de centrale autoriteiten van India te staan. De situatie in dit gebied is aanmerkelijk gewijzigd, met name op het gebied van
democratisch bestuuren
vrijheid van godsdienst. Daarnaast is er sprake van een toenemend aantal politieke gevangenen en van toenemend geweld tegen journalisten. Ik concludeer hieruit dat sprake is van een aanmerkelijke achteruitgang op een van de eerste drie van de hierboven genoemde punten, te weten
democratisch bestuuren daarnaast is (aanmerkelijke) achteruitgang waarneembaar op de gebieden
vrijheid van meningsuitingen
vrijheid van godsdienst. Op grond hiervan is een uitgebreidere beoordeling van India aangewezen. De aanwijzing van India als veilig land van herkomst wordt in de tussentijd opgeschort.”
4.2.2In de conclusie van de meest recente herbeoordeling van India, van 2 december 2021, waarop verweerder de beoordeling dat India voor eiser wel een veilig land van herkomst is heeft gebaseerd, staat het volgende vermeld:
“In september 2020 heeft een herbeoordeling van India als veilig land van herkomst plaatsgevonden waarin werd geconstateerd dat sprake was van een (aanmerkelijke) achteruitgang op de punten
democratisch bestuur, vrijheid van meningsuitingen
vrijheid van godsdienst.Op grond hiervan is de aanwijzing van India als veilig land van herkomst opgeschort in afwachting van een uitgebreidere motivering.
Op basis van het geactualiseerde en uitgebreide bronnenmateriaal komt naar voren dat de situatie in India sinds de vorige herbeoordeling verder achteruit is gegaan. De achteruitgang doet zich met name voor in Jammu en Kashmir. In 2019 is de autonome status van Jammu en Kashmir ingetrokken en kwamen deze gebieden weer onder het gezag van de centrale autoriteiten van India te staan.
Daarnaast wordt voor heel India het beeld bevestigd dat er sprake is van ontwikkelingen die de politieke rechten van minderheden ondermijnden. Voorts is sprake van onwettige en willekeurige executies, foltering en willekeurige arrestaties en detenties.
Voor wat betreft de vrijheid van meningsuiting, waaronder de persvrijheid, en de godsdienstvrijheid, de vrijheid van vereniging en toegang tot een onafhankelijke rechterlijke macht en rechtsmiddelen ging de situatie in India verder achteruit.
In Bijlage I van de Procedurerichtlijn is – kort gezegd – bepaald dat een land als veilig land van herkomst wordt beschouwd wanneer kan worden aangetoond dat er algemeen gezien en op duurzame wijze geen sprake is van vluchtelingrechtelijke vervolging, of van foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM. Bij deze beoordeling wordt onder meer rekening gehouden met de mate waarin bescherming wordt geboden door:
De desbetreffende wetten en andere voorschriften van het betrokken land en de wijze waarop die worden toegepast;
De naleving van de rechten en vrijheden in het EVRM en/of het IVBPR en/of het Antifolterverdrag, in het bijzonder met betrekking tot het recht op leven (artikel 2 EVRM), het verbod van foltering (artikel 3 EVRM), het verbod op slavernij en dwangarbeid (artikel 4, eerste lid, EVRM) en het verbod om straf op te leggen zonder dat daaraan een wettelijke bepaling voorafgaat (artikel 7 EVRM);
De naleving van het non-refoulementbeginsel overeenkomstig het Verdrag van Geneve;
De beschikbaarheid van een systeem van daadwerkelijke rechtsmiddelen tegen schendingen van voornoemde rechten en vrijheden.
Uit de herbeoordeling komt naar voren dat de situatie in Jammu en Kashmir op een niveau is gekomen waarvan niet meer gezegd kan worden dat nog wordt voldaan aan de vereisten die de Procedurerichtlijn stelt voor het aanmerken van een land als veilig land van herkomst.
Voor het overige is de situatie in India achteruitgegaan, maar in algemene zin is het niveau waarop bescherming wordt geboden tegen vervolging nog voldoende hoog, zodat het gerechtvaardigd is om de aanwijzing als veilig land voort te zetten. De geconstateerde achteruitgang geeft aanleiding om religieuze minderheden, Dalit-vrouwen en – meisjes en journalisten uit te zonderen van de aanwijzing van India als veilig land van herkomst. Daarnaast dient er verhoogde aandacht te zijn voor de mogelijkheid dat de situatie anders kan zijn voor personen die zich kritisch toonden over de overheid en het overheidsbeleid en als gevolg daarvan problemen hebben ondervonden, waaronder bijvoorbeeld (mensenrechten)activisten, academici en demonstranten.”
4.2.3Verweerder heeft voor deze conclusie van de herbeoordeling van 2 december 2021 een aantal bronnen gebruikt. Freedom House heeft India in 2021 een algemene score gegeven van 67 van de 100, dat is vier punten minder dan in 2020. Voor alle dimensies van de veiligheid in India heeft Freedom House in 2021 minder punten gegeven dan eerdere jaren. Deze teruggang is volgens Freedom House het gevolg van een meerjarig patroon waarin de hindoe-nationalistische regering en haar bondgenoten een leidende rol hebben gespeeld in het toenemende geweld en het discriminerende beleid tegen de moslimbevolking en het hardhandig optreden tegen uitingen van afwijkende meningen door onder andere de media, academici en demonstranten. Voor de gebieden Kashmir en Jammu heeft Freedom House een nog lagere score gegeven. Het US State Department schrijft over de bescherming van het recht op vrijheid en veiligheid van de persoon dat er sprake was van onder meer onwettige en willekeurige executies, waaronder buitengerechtelijke executies door de politie, marteling en gevallen van wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing door sommige politie- en gevangenisfunctionarissen, willekeurige arrestatie en detentie door overheidsinstanties, zware en levensbedreigende gevangenisomstandigheden en politieke gevangenen of gedetineerden in bepaalde staten. Freedom House noemt ook dat de intimidatie van journalisten, NGO’s en anderen die zich kritisch toonden ten opzichte van de overheid, significant toenam. Dit wordt onderschreven door Amnesty International en Human Rights Watch. Over de boerenprotesten, specifiek van toepassing op de situatie van eiser, meldt Human Rights Watch dat belangrijke leiders van de BJP, hun aanhangers op sociale media en regeringsgezinde media de Sikhs de schuld gaven van de protesten van honderdduizenden boeren van verschillende religies tegen de nieuwe landbouwwetten van de regering. Op 8 februari 2021 beschreef premier Narendra Modi in het parlement mensen die deelnamen aan verschillende vreedzame protesten als ‘parasieten’ en noemde internationale kritiek op het toenemende autoritarisme in India een ‘buitenlandse destructieve ideologie’.