ECLI:NL:RBDHA:2022:2440

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
NL22.1813
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanwijzing van India als veilig land van herkomst in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag geoordeeld over de afwijzing van een asielaanvraag van een Indiase eiser, die werkzaam was voor de Congrespartij en naar eigen zeggen bedreigd werd door leden van de Bharatiya Janata Party (BJP). De eiser heeft India ontvlucht en stelt dat hij niet veilig is in zijn land van herkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid India ten onrechte heeft aangemerkt als een veilig land van herkomst. De rechtbank oordeelt dat de herbeoordeling van de situatie in India niet voldoet aan de eisen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft gesteld. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom India, na een eerdere opschorting van de aanwijzing als veilig land van herkomst, opnieuw als zodanig is aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.1813

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. J.M.M. Heilbron),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.S.H. Orsel).

ProcesverloopBij besluit van 3 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL22.1814, op 17 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft de zitting telefonisch bijgewoond. Hij is bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, die beiden ter zitting zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die via een beeldverbinding ter zitting aanwezig was.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser heeft de Indiase nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1998. Eiser heeft verklaard dat leden van de Bharatiya Janata Party (BJP) hem twee keer hebben verzocht te stoppen met zijn werkzaamheden voor de Congrespartij. Twee maanden voor zijn vertrek uit India is eiser aangevallen. Bij deze aanval is hij gewond geraakt. Eiser is gevlucht en heeft vervolgens een maand lang zijn huis niet verlaten. Daarna is eiser met behulp van zijn oom vertrokken uit India.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Ook gelooft verweerder dat eiser activiteiten heeft verricht voor de Congrespartij. Verweerder gelooft echter niet dat eiser problemen als gevolg van die activiteiten heeft ondervonden. India is voor eiser een veilig land van herkomst, nu hij niet onder een van de uitzonderingscategorieën valt. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw [1] , in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
Geloofwaardigheid
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat het ongeloofwaardig is dat eiser problemen heeft ondervonden omdat hij activiteiten heeft verricht voor de Congrespartij. Dat oordeel motiveert de rechtbank als volgt.
3.1
Ter staving van zijn conclusie dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij in India problemen heeft ondervonden als gevolg van zijn activiteiten voor de Congrespartij overweegt verweerder in het besluit in de eerste plaats dat niet gebleken is dat eiser binnen die partij een leidende rol speelde of zich op een andere manier onderscheidde in activiteiten voor de partij. Dat brengt volgens verweerder met zich mee dat niet aannemelijk is dat eiser als gevolg van die activiteiten persoonlijk in de negatieve aandacht van de BJP is gekomen.
Met eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de voormelde overwegingen niet, althans niet zonder nadere motivering, die ontbreekt, kan worden gevolgd. Eiser heeft terecht gewezen op de lange duur van zijn activiteiten voor de Congrespartij en op de bij de zienswijze overgelegde verklaring van de heer [naam] dat eiser de laatste zes jaar een actieve werker voor de Congrespartij was en alle bijeenkomsten van die partij bijwoonde. Weliswaar ligt het op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat juist hij in de negatieve aandacht van de BJP is komen te staan, maar verweerder heeft niet, ook niet aan de hand van landeninformatie, duidelijk gemaakt waarom de geloofwaardig geachte activiteiten die eiser jarenlang voor de Congrespartij heeft verricht te marginaal zijn om aan te kunnen nemen dat dit wel het geval is.
3.2
Ook verweerders standpunt dat eiser wisselende verklaringen heeft afgelegd over waarom juist hij slachtoffer is geworden van de leden van de BJP is niet deugdelijk gemotiveerd. Dit oordeel van de rechtbank wordt als volgt toegelicht.
Verweerder heeft zich in het voornemen op het standpunt gesteld dat aan eiser drie keer is gevraagd hoe hij weet dat de personen door wie hij werd aangevallen leden waren van de BJP. In eerste instantie heeft eiser volgens verweerder verklaard dat hij met niemand anders problemen had. Wanneer aan eiser wordt gevraagd of hij concrete aanwijzingen heeft, geeft eiser in eerste instantie aan dat hij die niet heeft, om vervolgens te verklaren dat hij wel degelijk concrete aanwijzingen heeft. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat deze verklaringen als wisselend moeten worden aangemerkt. Eiser heeft in het gehoor veilig land van herkomst namelijk het volgende verklaard:

Hoe weet u dat de mensen die u hadden aangevallen lid waren van de BJP?
Omdat ik van niemand anders te vrezen had. Zij hadden mij ook eerder bedreigd en zij waren van de BJP die mij hadden bedreigd. Ik had totaal geen andere vijanden als u mij dat vraagt. Ik heb eerder ook met niemand problemen gehad.
Heeft u concrete indicaties dat de mensen die u hadden aangevallen lid waren van de BJP – los van uw vermoedens?
Concrete aanwijzingen weet ik niet. Het waren definitief van hen die mij hebben aangevallen.
Begrijp ik goed dat u geen concrete aanwijzingen heeft?
Jawel, zij hebben mij tijdens de aanval gezegd. Wij hebben je twee keer gewaarschuwd maar je hebt het Congrespartij niet verlaten. Dat moet je nu verduren met jouw leven. Dat zeiden zij tijdens de aanval.” [2]
De rechtbank is van oordeel dat dit laatste antwoord als verduidelijking van eisers eerdere antwoorden moet worden beschouwd. De derde vraag die verweerder stelt, is immers een vraag ter verduidelijking, en het antwoord dat daarop volgt kan niet, althans niet zonder dat hierover verder is doorgevraagd, worden aangemerkt als tegenstrijdigheid ten opzichte van de eerdere antwoorden.
3.2
De beroepsgronden tegen het ongeloofwaardig geachte element van eisers asielrelaas slagen.
Veilig land van herkomst
4. Eiser voert, samengevat, aan dat verweerder India ten onrechte in december 2021 weer heeft aangewezen als veilig land van herkomst, na een eerdere opschorting in september 2020. De herbeoordeling die heeft plaatsgevonden is volgens eiser niet conform de daaraan gestelde eisen. Eiser verwijst hiertoe naar de uitspraak van de Afdeling [3] van 7 april 2021 [4] en naar rapporten van Human Rights Watch en World Report 2022 over India, beiden van 13 januari 2022.
4.1
De rechtbank betrekt de Afdelingsuitspraak van 7 april 2021 bij de beoordeling van de vraag of verweerder India terecht als veilig land van herkomst heeft aangemerkt. Daarin heeft de Afdeling onder meer het volgende overwogen:
“ (r.o 8) De Afdeling heeft in de uitspraak van 14 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2474, onder 3.4.1., uitgelegd waaraan het onderzoek dat de staatssecretaris moet verrichten, moet voldoen voordat hij een land kan aanwijzen als veilig land van herkomst. Vereist is dat de staatssecretaris onderzoekt of, gelet op de toepasselijke regelgeving in het land, algemeen gezien en op duurzame wijze geen vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM plaatsvindt. Hij moet hierbij de juridische en feitelijke situatie in het land onderzoeken. Het herbeoordelingsonderzoek moet, zoals hiervoor is overwogen, aan dezelfde eisen voldoen.”
“(r.o 8.4) Dat de staatssecretaris opnieuw onderzoek moet verrichten, betekent niet dat hij daarbij het eerder verrichte onderzoek naar de situatie in een land niet als uitgangspunt van zijn onderzoek kan nemen en daarnaar kan verwijzen. Ook als de staatssecretaris nagaat wat er is veranderd ten opzichte van het eerdere onderzoek, kan hij het vereiste onderzoek verrichten en de vereiste motivering geven waarom het land nog steeds een veilig land van herkomst is. Wel moet worden gewaarborgd dat de informatie die de staatssecretaris gebruikt recent is en dateert van na dat eerdere onderzoek (zie punt 48 van de considerans van de Pri). Verder is vereist dat de staatssecretaris de herbeoordeling inzichtelijk motiveert om te verzekeren dat een vreemdeling daartegen kan opkomen en dat deze daadwerkelijk, effectief en zonder terughoudendheid door de bestuursrechter kan worden getoetst. Dit met het oog op de belangen die het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het EVRM beogen te beschermen.”
“ (r.o 8.5) De staatssecretaris moet dus ook over het nieuwe onderzoek, dat ten grondslag ligt aan de herbeoordeling, een kenbare en deugdelijke verantwoording afleggen. Hij moet een motivering geven over de door hem bij de aanwijzing gebruikte informatie en hoe hij daaruit de conclusie heeft getrokken dat een land in het licht van de maatstaven van artikel 3.37f van het VV 2000 een veilig land van herkomst blijft (vergelijk de vorengenoemde Afdelingsuitspraak van 14 september 2016, onder 3.5.).”
“ (r.o 8.6) (…) Als er [bij de herbeoordeling] indicaties zijn dat er wel relevante en wezenlijke wijzigingen in de veiligheidssituatie hebben plaatsgevonden, zal de motivering van de staatssecretaris uitgebreider moeten zijn en meer inzicht moeten bieden in de manier waarop hij het onderzoek naar die ontwikkelingen heeft verricht en aan de hand van welke bronnen hij dat heeft gedaan.”
“(r.o 8.7) Omdat het de staatssecretaris is die een vreemdeling in een concrete zaak tegenwerpt dat het land van herkomst veilig is, komt het voor zijn risico als de snelle beoordeling in een concreet geval niet voldoet aan de eisen die het recht daaraan stelt. De vreemdeling kan bestrijden dat de herbeoordeling aan de eisen voldoet. Verder heeft hij de in de vorengenoemde Afdelingsuitspraak van 14 september 2016, onder 3.13.-3.13.3., genoemde mogelijkheid om het standpunt van de staatssecretaris over de veiligheidssituatie in zijn land van herkomst in het kader van het onderzoek naar en beoordeling van zijn asielmotieven te bestrijden en actuele informatie over de voor hem relevante veiligheidssituatie aan te voeren (zie ook de conclusie van de staatsraad advocaat-generaal van 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2040, in punt 5.12). Hierbij kan hij ook gemotiveerd betogen dat de staatssecretaris de aanwijzing van zijn land van herkomst als veilig ten onrechte niet heeft opgeschort, terwijl recente ontwikkeling in dat land daartoe wel dwingen.”
“(r.o. 8.8) “Zoals de Afdeling in de vorengenoemde uitspraak van 14 september 2016, onder 3.7.2., heeft overwogen is het de staatssecretaris toegestaan in een concrete zaak in een schriftelijk stuk, bijvoorbeeld het voornemen of het bestreden besluit, een nadere toelichting te geven op de situatie in het als veilig aangemerkte land van herkomst van de vreemdeling, zonder dat daarmee de rechtmatigheid van de aanwijzing of herbeoordeling als zodanig wordt aangetast. Daarbij moet de staatssecretaris zich ervan verzekeren dat andere vreemdelingen uit dat land in vergelijkbare situaties op dezelfde manier worden behandeld. Ook is vereist dat een vreemdeling zich over de band van het aan hem gerichte afwijzende besluit daadwerkelijk kan verwezen tegen een nadere toelichting. Dat wil zeggen dat die vreemdeling in staat moet worden gesteld het onderzoek en de beoordeling van zijn zaak in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter die daadwerkelijk, effectief en zonder terughoudendheid kan toetsen.”
4.2.1
Verweerder heeft in september 2020 een herbeoordeling gemaakt, waarbij is geconcludeerd dat de aanwijzing van India als veilig land van herkomst tijdelijk moet worden opgeschort:
“In 2019 is de autonome status van Jammu en Kashmir ingetrokken en kwam deze (voormalige) deelstaat weer onder het gezag van de centrale autoriteiten van India te staan. De situatie in dit gebied is aanmerkelijk gewijzigd, met name op het gebied van
democratisch bestuuren
vrijheid van godsdienst. Daarnaast is er sprake van een toenemend aantal politieke gevangenen en van toenemend geweld tegen journalisten. Ik concludeer hieruit dat sprake is van een aanmerkelijke achteruitgang op een van de eerste drie van de hierboven genoemde punten, te weten
democratisch bestuuren daarnaast is (aanmerkelijke) achteruitgang waarneembaar op de gebieden
vrijheid van meningsuitingen
vrijheid van godsdienst. Op grond hiervan is een uitgebreidere beoordeling van India aangewezen. De aanwijzing van India als veilig land van herkomst wordt in de tussentijd opgeschort.”
4.2.2
In de conclusie van de meest recente herbeoordeling van India, van 2 december 2021, waarop verweerder de beoordeling dat India voor eiser wel een veilig land van herkomst is heeft gebaseerd, staat het volgende vermeld:
“In september 2020 heeft een herbeoordeling van India als veilig land van herkomst plaatsgevonden waarin werd geconstateerd dat sprake was van een (aanmerkelijke) achteruitgang op de punten
democratisch bestuur, vrijheid van meningsuitingen
vrijheid van godsdienst.Op grond hiervan is de aanwijzing van India als veilig land van herkomst opgeschort in afwachting van een uitgebreidere motivering.
Op basis van het geactualiseerde en uitgebreide bronnenmateriaal komt naar voren dat de situatie in India sinds de vorige herbeoordeling verder achteruit is gegaan. De achteruitgang doet zich met name voor in Jammu en Kashmir. In 2019 is de autonome status van Jammu en Kashmir ingetrokken en kwamen deze gebieden weer onder het gezag van de centrale autoriteiten van India te staan.
Daarnaast wordt voor heel India het beeld bevestigd dat er sprake is van ontwikkelingen die de politieke rechten van minderheden ondermijnden. Voorts is sprake van onwettige en willekeurige executies, foltering en willekeurige arrestaties en detenties.
Voor wat betreft de vrijheid van meningsuiting, waaronder de persvrijheid, en de godsdienstvrijheid, de vrijheid van vereniging en toegang tot een onafhankelijke rechterlijke macht en rechtsmiddelen ging de situatie in India verder achteruit.
In Bijlage I van de Procedurerichtlijn is – kort gezegd – bepaald dat een land als veilig land van herkomst wordt beschouwd wanneer kan worden aangetoond dat er algemeen gezien en op duurzame wijze geen sprake is van vluchtelingrechtelijke vervolging, of van foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM. Bij deze beoordeling wordt onder meer rekening gehouden met de mate waarin bescherming wordt geboden door:
De desbetreffende wetten en andere voorschriften van het betrokken land en de wijze waarop die worden toegepast;
De naleving van de rechten en vrijheden in het EVRM en/of het IVBPR en/of het Antifolterverdrag, in het bijzonder met betrekking tot het recht op leven (artikel 2 EVRM), het verbod van foltering (artikel 3 EVRM), het verbod op slavernij en dwangarbeid (artikel 4, eerste lid, EVRM) en het verbod om straf op te leggen zonder dat daaraan een wettelijke bepaling voorafgaat (artikel 7 EVRM);
De naleving van het non-refoulementbeginsel overeenkomstig het Verdrag van Geneve;
De beschikbaarheid van een systeem van daadwerkelijke rechtsmiddelen tegen schendingen van voornoemde rechten en vrijheden.
Uit de herbeoordeling komt naar voren dat de situatie in Jammu en Kashmir op een niveau is gekomen waarvan niet meer gezegd kan worden dat nog wordt voldaan aan de vereisten die de Procedurerichtlijn stelt voor het aanmerken van een land als veilig land van herkomst.
Voor het overige is de situatie in India achteruitgegaan, maar in algemene zin is het niveau waarop bescherming wordt geboden tegen vervolging nog voldoende hoog, zodat het gerechtvaardigd is om de aanwijzing als veilig land voort te zetten. De geconstateerde achteruitgang geeft aanleiding om religieuze minderheden, Dalit-vrouwen en – meisjes en journalisten uit te zonderen van de aanwijzing van India als veilig land van herkomst. Daarnaast dient er verhoogde aandacht te zijn voor de mogelijkheid dat de situatie anders kan zijn voor personen die zich kritisch toonden over de overheid en het overheidsbeleid en als gevolg daarvan problemen hebben ondervonden, waaronder bijvoorbeeld (mensenrechten)activisten, academici en demonstranten.”
4.2.3
Verweerder heeft voor deze conclusie van de herbeoordeling van 2 december 2021 een aantal bronnen gebruikt. Freedom House heeft India in 2021 een algemene score gegeven van 67 van de 100, dat is vier punten minder dan in 2020. Voor alle dimensies van de veiligheid in India heeft Freedom House in 2021 minder punten gegeven dan eerdere jaren. Deze teruggang is volgens Freedom House het gevolg van een meerjarig patroon waarin de hindoe-nationalistische regering en haar bondgenoten een leidende rol hebben gespeeld in het toenemende geweld en het discriminerende beleid tegen de moslimbevolking en het hardhandig optreden tegen uitingen van afwijkende meningen door onder andere de media, academici en demonstranten. Voor de gebieden Kashmir en Jammu heeft Freedom House een nog lagere score gegeven. Het US State Department schrijft over de bescherming van het recht op vrijheid en veiligheid van de persoon dat er sprake was van onder meer onwettige en willekeurige executies, waaronder buitengerechtelijke executies door de politie, marteling en gevallen van wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing door sommige politie- en gevangenisfunctionarissen, willekeurige arrestatie en detentie door overheidsinstanties, zware en levensbedreigende gevangenisomstandigheden en politieke gevangenen of gedetineerden in bepaalde staten. Freedom House noemt ook dat de intimidatie van journalisten, NGO’s en anderen die zich kritisch toonden ten opzichte van de overheid, significant toenam. Dit wordt onderschreven door Amnesty International en Human Rights Watch. Over de boerenprotesten, specifiek van toepassing op de situatie van eiser, meldt Human Rights Watch dat belangrijke leiders van de BJP, hun aanhangers op sociale media en regeringsgezinde media de Sikhs de schuld gaven van de protesten van honderdduizenden boeren van verschillende religies tegen de nieuwe landbouwwetten van de regering. Op 8 februari 2021 beschreef premier Narendra Modi in het parlement mensen die deelnamen aan verschillende vreedzame protesten als ‘parasieten’ en noemde internationale kritiek op het toenemende autoritarisme in India een ‘buitenlandse destructieve ideologie’.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat uit de in de herbeoordeling van 2 december 2021 vermelde informatie en de bronnen waaraan die informatie is ontleend niet volgt dat de verslechtering van de situatie in India zich met name voordoet in de gebieden Jammu en Kashmir. Ook buiten die gebieden lijkt, gezien de informatie van US State Departement, Freedom House, Amnesty International en Human Rights Watch, sprake van een (verdere) verslechtering van het recht op vrijheid en veiligheid van de persoon, onder meer waar het gaat om deelnemers aan de boerenprotesten. Hoewel eiser ter zitting desgevraagd heeft aangegeven dat hij niet heeft meegedaan aan dergelijke demonstraties, heeft hij wel verklaard dat hij deelnemer was aan rally’s die waren georganiseerd door de Congrespartij. Verweerder dient dit ook te betrekken bij zijn beoordeling. Hierbij komt nog dat de conclusie van verweerder in de herbeoordeling dat het niveau waarop bescherming wordt geboden tegen vervolging in algemene zin nog voldoende hoog is, waardoor het gerechtvaardigd is om de aanwijzing als veilig land voort te zetten, ook niet deugdelijk is gemotiveerd. Uit de herbeoordeling blijkt niet door welke informatie die conclusie wordt gedragen en ook verweerder heeft ter zitting niet inzichtelijk kunnen maken waar deze conclusie precies op is gebaseerd.
4.4
Al op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom India, na de eerdere opschorting in september 2020, sinds december 2021 weer wordt aangemerkt als veilig land van herkomst. De motivering voldoet ook niet aan de daaraan door de Afdeling in haar uitspraak van 7 april 2021 gestelde eisen, reeds omdat door verweerder over de herbeoordeling per december 2021 niet een kenbare en deugdelijke verantwoording is afgelegd als bedoeld in rechtsoverweging 8.5 van de uitspraak van de Afdeling. Daarbij komt nog dat uit de meest recente bronnen van januari 2022, die eiser in beroep heeft aangehaald, lijkt te volgen dat de situatie in India verder is verslechterd ten opzichte van de situatie die is geschetst in de eerdere bronnen van 2021 die verweerder heeft betrokken in zijn herbeoordeling. Gelet ook op de voormelde uitspraak van de Afdeling dient verweerder te bezien of die informatie reden is terug te komen van de conclusie dat India in het algemeen een veilig land van herkomst is en zo ja, of eiser al dan niet valt onder een uitzonderingscategorie. De niet nader onderbouwde opmerking van verweerders gemachtigde ter zitting dat die recente broninformatie geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie zoals die was ten tijde van de herbeoordeling in december 2021 is in het licht van de motiveringseisen die de Afdeling benoemt in haar voormelde uitspraak onvoldoende.
4.5
De conclusie is dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat India voor eiser een veilig land van herkomst is. Ook de beroepsgronden die hierop zien slagen dus.
Conclusie
5. Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd dat de aanvraag van eiser kan worden afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr.C.H. Gall, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verslag gehoor veilig land van herkomst, pagina 14.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.ECLI:NL:RVS:2021:738, rechtsoverwegingen 8.4, 8.5 en 8.7.