ECLI:NL:RBDHA:2022:6396

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
NL22.11138
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben, was op 10 juni 2022 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens een verzoek om schadevergoeding indiende. De rechtbank heeft besloten dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft het onderzoek op 23 juni 2022 gesloten.

De rechtbank overweegt dat eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft, aangezien zijn asielaanvraag op 8 september 2021 was afgewezen en hij geen geldig reisdocument heeft. Eiser betwist de gronden voor de maatregel van bewaring, maar de rechtbank oordeelt dat de opgelegde maatregel gerechtvaardigd is. De rechtbank stelt vast dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en dat hij de voorbereiding van zijn vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Eiser heeft bovendien geweigerd om mee te werken aan een presentatie bij de Nigeriaanse vertegenwoordiging en heeft herhaaldelijk verklaard niet terug te willen keren naar Nigeria.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring op juiste gronden is opgelegd en dat er geen minder dwingende maatregelen effectief zouden zijn. Het beroep tegen het bestreden besluit wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.11138

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van een schadevergoeding.
De rechtbank heeft, na akkoord van partijen, bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Op 23 juni 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a: Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe gedaan;
3c: eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d: niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en
nationaliteit;
3i: heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer.
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a: zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4c: geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d: niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser voert aan dat niet voldaan is aan de vereiste van inbewaringstelling op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw omdat eiser rechtmatig in Nederland verblijft en hij de voorbereiding van zijn vertrek of de uitzettingsprocedure niet ontwijkt of belemmert. Eiser betwist alle aan de maatregel van inbewaringstelling ten grondslag gelegde zware en lichte gronden. Subsidiair voert eiser aan dat detentie voor hem onevenredig bezwarend is en dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Eiser is immers bereid mee te werken aan zijn vertrek, zou kunnen worden opgevangen door het Leger des Heils, en heeft medische - en psychische klachten.
4. De rechtbank volgt eiser niet voor zover hij heeft aangevoerd dat de maatregel op een onjuiste grondslag berust omdat eiser rechtmatig in Nederland verblijft. Eisers asielaanvraag is op 8 september 2021 afgewezen en het beroep hiertegen is ongegrond verklaard. [3] Tegen deze uitspraak heeft eiser op 9 mei 2022 hoger Beroep ingesteld. Eiser is op 7 juni 2022 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in bewaring gesteld. In beroep heeft eiser aangevoerd dat hij naar aanleiding van de inbewaringstelling om een voorlopige voorziening heeft verzocht bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling). De bevestiging hiervan heeft eiser op als bijlage bij de gronden gevoegd. Op dit verzoek is nog geen beslissing genomen, althans, is de rechtbank op dit moment nog niet bekend. Daarmee heeft eiser (nog) geen rechtmatig verblijf verkregen in de zin van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw. Deze grond slaagt niet.
5. Wat eiser heeft aangevoerd geeft voorts geen aanleiding de zware en lichte gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Ten aanzien van de zware grond onder 3a overweegt de rechtbank dat deze terecht aan de maatregel ten grondslag is gelegd. Door eiser wordt niet weersproken dat de grond onder 3a zich feitelijk voordoet. Eiser is immers volgens zijn eigen verklaring zonder reisdocument en zonder geldig visum Nederland binnengekomen. Dat eiser eerder in zijn asielprocedure een (verlopen) paspoort zou hebben overgelegd neemt, wat daar ook van zij, niet weg dat eiser zonder geldig paspoort Nederland is ingereisd. Daarom heeft verweerder deze grond aan de maatregel ten grondslag kunnen leggen.
6. Ten aanzien van de zware grond onder 3c overweegt de rechtbank dat aan eiser reeds op 8 september 2021 een terugkeerbesluit is uitgevaardigd en hij daar geen gevolg aan heeft gegeven. Eiser heeft niet betwist dat dit besluit aan hem is uitgereikt. Ook deze grond is terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. Dat eiser inmiddels om een voorlopige voorziening heeft verzocht maakt dit niet anders.
7. Verweerder heeft eveneens op juiste gronden aan eiser tegengeworpen dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en dat hij niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Volgens vaste jurisprudentie geldt enkel de inschrijving in de Basisregistratie personen (BRP) als een vaste woon-of verblijfplaats. Het ontvangen van opvang in en AZC of door het Leger des Heils maken, anders dan eiser heeft aangevoerd, dan ook niet dat deze grond niet kan worden tegengeworpen. Verweerder heeft ook op juiste gronden aan eiser tegengeworpen dat hij niet over voldoende middelen van bestaan beschikt. Dat dit geen grond voor bewaring zou zijn omdat deze grond voor de meeste asielzoekers opgaat volgt de rechtbank niet. Deze grond staat immers nadrukkelijk in het Vb opgenomen en kan dan ook worden tegengeworpen.
8. Nu deze zware en lichte gronden reeds voldoende zijn om de maatregel te kunnen dragen behoeven de overige betwiste gronden geen nadere bespreking meer. [4] Uit deze omstandigheid volgt dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert, waardoor artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw aan de maatregel ten grondslag kon worden gelegd.
9. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser heeft geweigerd om mee te werken aan een presentatie in persoon bij de Nigeriaanse vertegenwoordiging en dat hij herhaaldelijk heeft verklaard dat hij niet terug wil keren naar Nigeria. De e-mail van de heer [naam2] van het Leger des Heils van 11 mei 2022 - waaruit volgt dat eiser bereidheid zou hebben getoond om mee te werken aan zijn vertrek - kan dit niet anders maken. Dit neemt namelijk niet weg dat eiser tijdens het vertrekgesprek van 19 mei 2022 en het gehoor van 7 juni 2022 heeft verklaard dat hij niet mee wil werken aan zijn vertrek. Verweerder mocht hieruit concluderen dat een lichter middel er niet toe zal leiden dat eiser vrijwillig uit Nederland zal vertrekken. De omstandigheid dat eiser door het Leger des Heils kan worden opgevangen, betekent tegen deze achtergrond niet dat verweerder van de inbewaringstelling van eiser heeft moeten afzien.
Verweerder heeft tevens bij het opleggen van de maatregel betrokken dat eiser medische en psychische hulp kan ontvangen in het detentiecentrum. Eiser heeft niet concreet onderbouwd dat zijn medische problemen van dien aard zijn dat dat zij een bijzondere omstandigheid opleveren die zou moeten leiden tot een lichter middel of die de maatregel onevenredig bezwarend maken. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de in detentie beschikbare medische zorg in zijn specifieke geval niet toereikend is, dat hij niet in staat kan worden geacht de inbewaringstelling op een verantwoorde wijze te ondergaan of dat zijn medische dan wel psychische toestand in detentie door gebrek aan medische zorg zal verslechteren.
10. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 8 april 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:3421.
4.De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1190.