ECLI:NL:RBDHA:2022:6393

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
NL22.5538
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde aanvraag voor machtiging tot voorlopig verblijf en de beoordeling van het middelenvereiste en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij zijn echtgenote te kunnen verblijven. Deze aanvraag werd eerder afgewezen omdat niet werd voldaan aan het middelenvereiste. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van de staatssecretaris ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de referente, de echtgenote van eiser, niet voldoet aan het middelenvereiste zoals vastgelegd in artikel 3.22 van het Vreemdelingenbesluit, omdat zij een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet. Eiser stelde dat referente in aanmerking komt voor vrijstelling van dit vereiste vanwege blijvende arbeidsongeschiktheid. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om deze claim te onderbouwen, met name omdat er geen medische stukken waren overgelegd die de arbeidsongeschiktheid konden bevestigen.

Daarnaast werd er een beroep gedaan op de schending van de hoorplicht, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder niet verplicht was om eiser te horen, aangezien het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had besloten om de aanvraag van eiser af te wijzen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en eiser werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.5538

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. D. Schaap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

Procesverloop

In het besluit van 30 juli 2021 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf bij zijn echtgenote [Naam 2], afgewezen.
In het besluit van 3 maart 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Op zitting waren ook aanwezig [Naam 2] (referente) en [Naam 3] (schoondochter van referente). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Op 10 juli 2019 heeft referente ten behoeve van eiser een aanvraag om verlening van een mvv met als doel “verblijf als familie- of gezinslid” ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 11 september 2019 afgewezen omdat niet werd voldaan aan het middelenvereiste. Het daartegen gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard. Het ingestelde beroep is ongegrond verklaard.
2. Op 23 april 2021 heeft referente ten behoeve van eiser een tweede aanvraag om verlening van een mvv met als doel “verblijf als familie- of gezinslid” ingediend. Bij deze aanvraag zijn nieuwe stukken overgelegd. Deze aanvraag is bij besluit van 30 juli 2021 afgewezen omdat niet werd voldaan aan het middelenvereiste. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Het geschil
3. Vaststaat dat referente niet voldoet aan het middelenvereiste als bedoeld in artikel 3.22 van het Vreemdelingenbesluit (Vb), aangezien referente een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) ontvangt. Wel in geschil is of referente in aanmerking komt voor vrijstelling van het middelenvereiste. Eiser stelt dat referente voor vrijstelling in aanmerking komt omdat referente blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen en/of blijvend en volledig arbeidsongeschikt is. Tot slot stelt eiser dat de hoorplicht is geschonden.
Wettelijk kader en toepasbaar beleid
4. Ingevolge artikel 3.22, eerste lid, van het Vb wordt de verblijfsvergunning verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan. In afwijking van het eerste lid van artikel 3.22 van het Vb wordt op grond van het tweede lid van dit artikel de verblijfsvergunning eveneens verleend, indien de hoofdpersoon, voor zover hier van belang, naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is.
De vrijstellingsgronden zijn uitgewerkt in paragraaf B7/2.1.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc). Daarin is bepaald dat een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet wordt afgewezen op grond van het niet voldoen aan het middelenvereiste, als de referent – voor zover hier van belang - voldoet aan een van de volgende voorwaarden:
 de referent is naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt;
 de referent is blijvend niet in staat aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.
Verweerder neemt in ieder geval aan dat de referent blijvend niet in staat is om aan de wettelijke verplichting tot arbeidsinschakeling te voldoen wanneer de referent gedurende vijf jaar volledig is ontheven van de verplichting tot arbeidsinschakeling op grond van artikel 9, tweede lid, van de Pw en een gedeeltelijke of volledige arbeidsinschakeling van de referent niet binnen één jaar is te voorzien.
Verweerder neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid aan als de referent geen sociale verzekeringsuitkering ontvangt en als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden: (a) de referent is ten minste twee jaar volledig arbeidsongeschikt, (b) (gedeeltelijk) herstel van de referent is voor ten minste nog een jaar redelijkerwijs uitgesloten en (c) niet al op voorhand is geheel of gedeeltelijk herstel van de referent na dit jaar te verwachten. Dit moet worden onderbouwd met een verklaring van een bedrijfsarts of verzekeringsarts, zo volgt uit paragraaf B7/5 van de Vc.
Ontheffing van de verplichting tot arbeidsinschakeling
5.1
Eiser stelt dat referente formeel vier jaar is ontheven van de plicht tot arbeidsinschakeling, maar dat dit feitelijk reeds zeven jaar is (sinds 2014). Volgens het beleid van verweerder mag de ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling ook op andere wijze worden aangetoond dan een formele ontheffing van de gemeente Rotterdam. Dit volgt uit de bewoordingen van de Vc. In paragraaf B7/2.1.1 van de Vc is immers beschreven wanneer ‘in ieder geval’ wordt aangenomen dat referente blijvend niet in staat is om aan de wettelijke verplichting tot arbeidsinschakeling conform artikel 9 van de Pw te voldoen. Eiser is van mening dat in deze woorden ruimte ligt om naast de formele ontheffing, ander bewijs aan te voeren. Hiertoe overlegt eiser een mail van de gemeente Rotterdam waarin staat beschreven dat referente sinds 2014 wordt begeleid door een afdeling die gericht is op het verrichten van een tegenprestatie. Op deze afdeling worden mensen begeleid waarvan verwacht wordt dat ze niet binnen twee jaar betaald werk kunnen verrichten. Daaruit volgt volgens eiser dat referente sinds 2014 feitelijk is vrijgesteld van de plicht tot arbeidsinschakeling.
5.2
Verweerder stelt dat eiser niet heeft aangetoond dat referente vijf jaar door het
college van Burgemeester en Wethouders op grond van artikel 9, tweede lid,
van de Pw volledig is ontheven van de verplichtingen bedoeld in
artikel 9, eerste lid, onder a van de Pw. Ter zitting geeft verweerder aan dat er wel ruimte moet zijn voor aanvullend bewijs. Het is aan eiser om dit aanvullend bewijs aan te leveren.
De e-mail van de gemeente Rotterdam bevestigt volgens verweerder dat voor 2019
geen formele ontheffing voor arbeidsverplichting is afgegeven en is niet voldoende om aan te nemen dat referente feitelijk al sinds 2014 vrijgesteld is van de plicht tot arbeidsinschakeling.
5.3
De rechtbank stelt vast dat uit de stukken blijkt dat er een formele ontheffing van de arbeidsinschakeling van vier jaar is overgelegd. Dit is ook niet in geschil. Voorts stelt de rechtbank vast dat het beleid van verweerder niet onredelijk moet worden geacht. Dit is bevestigd in een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] .
Uit de woorden “in ieder geval” kan worden geconcludeerd dat er naast een formele ontheffing, ruimte is voor aanvullend bewijs. Ter zitting heeft verweerder dit bevestigd. Hij heeft tevens toegelicht dat het dan gaat om uitzonderingsgevallen, waarbij er sprake is van een sterke aanwijzing dat de betreffende persoon blijvend niet in staat is om arbeid te verrichten. Dit kan men aantonen door het overleggen van medische stukken.
Eiser heeft de stelling dat referente feitelijk al sinds 2014 is vrijgesteld van de arbeidsinschakelingsplicht onderbouwd met een mail van de gemeente Rotterdam. Uit deze mail is niet af te leiden dat referente al feitelijk zeven jaar is ontheven van de verplichting tot arbeidsinschakeling, te meer nu referente wel in staat is gebleken om in 2018 tijdelijk werkzaamheden te verrichten. Blijkbaar was zij op dat moment niet (feitelijk) ontheven van de verplichting tot arbeidsinschakeling. Tevens zijn er geen medische stukken overgelegd die kunnen dienen als aanvullend bewijs.
Het beroep van eiser op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag [2] , kan niet slagen. De rechtbank is van oordeel dat de situatie in die uitspraak niet vergelijkbaar is met de zaak van eiser. In de aangehaalde zaak was sprake van een onderbouwing met medische stukken, en in deze zaak niet. De beroepsgrond slaagt niet.
Arbeidsongeschiktheid
6.1
Eiser stelt dat referente gezien kan worden als volledig arbeidsongeschikt nu zij al vier jaar een ontheffing heeft voor de plicht tot arbeidsinschakeling.
6.2
Verweerder betoogt dat de stelling dat referente volledig arbeidsongeschikt is, moet worden onderbouwd met medische stukken, opgesteld door een bedrijfs- of verzekeringsarts. Dit blijkt uit de Vc. Eiser heeft dit nagelaten.
6.3
De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft overwogen dat referente niet volledig arbeidsongeschikt is. De door referente overgelegde documenten zijn niet opgesteld door een bedrijfs- of verzekeringsarts terwijl dit volgens de Vc wel is vereist. Uit de overgelegde medische stukken van de behandelaars blijkt weliswaar dat referente medische klachten heeft, maar deze zien niet op het vaststellen van de arbeidsongeschiktheid van referente. Dit blijkt ook niet uit de overgelegde mail van de gemeente Rotterdam. Uit deze mail blijkt dat referente een aantal jaren is vrijgesteld van de plicht tot arbeidsinschakeling maar hieruit kan niet worden afgeleid dat referente volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De beroepsgrond slaagt niet.
Schending van de hoorplicht
7.1
Eiser stelt dat hij ten onrechte niet is gehoord naar aanleiding van zijn bezwaarschrift.
7.2
Verweerder stelt dat het bezwaar kennelijk ongegrond is. Uit artikel 7:3 van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) volgt dat eiser om deze reden niet is gehoord.
7.3
De rechtbank stelt vast dat in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb is bepaald dat verweerder verplicht is om de bezwaarde te horen voordat hij een beslissing op het bezwaar neemt. Een uitzondering hierop is te vinden in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb. Hierin staat dat er niet gehoord hoeft te worden als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Hiervan is sprake als er naar objectieve maatstaven bezien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Bij deze beoordeling wordt rekening gehouden met de inhoud van het bezwaarschrift in samenhang bezien met wat in eerste instantie door de aanvrager is aangevoerd en met de motivering van het primaire besluit.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de gronden van bezwaar geen aanleiding hoeven zien voor de conclusie dat een hoorzitting tot een ander standpunt zou kunnen leiden. Het betreft een herhaalde aanvraag zodat de standpunten voor het grootste deel reeds bekend waren. Er zijn slechts enkele nieuwe stukken toegevoegd die geen toelichting van eiser nodig hadden. Verweerder heeft daarom terecht geconcludeerd dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond is en heeft terecht kunnen beslissen eiser niet te horen in de bezwaarfase. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Verschueren, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.