ECLI:NL:RBDHA:2022:612
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake overdrachtsbesluit op basis van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft een overdrachtsbesluit op basis van de Dublinverordening, waarbij de eiser op 3 december 2021 in kennis is gesteld van zijn overdracht aan de autoriteiten van Italië. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar de rechtbank heeft zich ambtshalve de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep.
Tijdens de zitting op 20 januari 2022 werd duidelijk dat eiser op 4 januari 2022 zelfstandig zijn woonruimte heeft verlaten en als 'Met Onbekende Bestemming' is geregistreerd. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven geen contact meer te hebben met eiser en dat zij niet op de hoogte is van zijn verblijfplaats. De rechtbank overweegt dat, volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, als een vreemdeling zonder kennisgeving vertrekt, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat hij geen prijs stelt op de bescherming die hij aanvankelijk heeft gezocht.
De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat eiser nog in Nederland verblijft of contact heeft met zijn gemachtigde. Het verzoek om toepassing van het Unierecht is door de rechtbank als onvoldoende concreet beoordeeld. Gelet op deze overwegingen heeft eiser geen rechtens te beschermen belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De rechtbank verklaart het beroep daarom niet-ontvankelijk en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.