ECLI:NL:RBDHA:2022:612

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
NL21.18965
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake overdrachtsbesluit op basis van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft een overdrachtsbesluit op basis van de Dublinverordening, waarbij de eiser op 3 december 2021 in kennis is gesteld van zijn overdracht aan de autoriteiten van Italië. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar de rechtbank heeft zich ambtshalve de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep.

Tijdens de zitting op 20 januari 2022 werd duidelijk dat eiser op 4 januari 2022 zelfstandig zijn woonruimte heeft verlaten en als 'Met Onbekende Bestemming' is geregistreerd. De gemachtigde van eiser heeft aangegeven geen contact meer te hebben met eiser en dat zij niet op de hoogte is van zijn verblijfplaats. De rechtbank overweegt dat, volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, als een vreemdeling zonder kennisgeving vertrekt, er in beginsel van moet worden uitgegaan dat hij geen prijs stelt op de bescherming die hij aanvankelijk heeft gezocht.

De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat eiser nog in Nederland verblijft of contact heeft met zijn gemachtigde. Het verzoek om toepassing van het Unierecht is door de rechtbank als onvoldoende concreet beoordeeld. Gelet op deze overwegingen heeft eiser geen rechtens te beschermen belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. De rechtbank verklaart het beroep daarom niet-ontvankelijk en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.18965

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.S.H. Orsel).

Procesverloop

Bij overdrachtsbesluit van 3 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder eiser ervan in kennis gesteld dat hij op grond van artikel 26, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) aan de autoriteiten van Italië zal worden overgedragen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.18966, op 20 januari 2022 te Dordrecht op zitting behandeld. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep.
2. Op 5 januari 2022 heeft verweerder een print-screen uit zijn systeem (Indigo) overgelegd waaruit volgt dat eiser op 4 januari 2022 zelfstandig zijn woonruimte heeft verlaten en dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers eiser heeft geregistreerd als ‘Met Onbekende Bestemming’ vertrokken (MOB melding). Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat deze situatie ongewijzigd is.
3. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank bij bericht van 5 januari 2022 desgevraagd laten weten dat zij door eiser (nog) niet is geïnformeerd over zijn vertrek en dat zij hem telefonisch niet meer heeft kunnen bereiken. Ter zitting heeft zij opnieuw aangegeven dat zij geen contact meer heeft met eiser. Zij stelt zich op het standpunt dat eiser nog wel procesbelang heeft, omdat niet is gebleken dat hij het grondgebied van de Europese Unie heeft verlaten. Zij acht het bovendien in het belang van de lidstaten dat duidelijkheid wordt verkregen over welke lidstaat verantwoordelijk is. Ook verzoekt zij om toepassing van het Unierecht en wijst zij erop dat eiser recht heeft op effectieve rechtsbescherming, welk beginsel is gecodificeerd in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), onder meer de uitspraak van 22 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:579), volgt dat, als een vreemdeling die in Nederland bescherming heeft gevraagd met onbekende bestemming vertrekt zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel van uit moet worden gegaan dat die vreemdeling geen prijs stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit is slechts anders als een vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op het verzoek. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.
Hoewel de vaste rechtspraak van de Afdeling betrekking heeft op asielprocedures en er in onderhavige zaak geen asielaanvraag voorligt, is deze rechtspraak naar het oordeel van de rechtbank ook van belang voor de vraag of een vreemdeling in het kader van een procedure over een overdrachtsbesluit nog procesbelang heeft.
5. Gesteld noch gebleken is dat de gemachtigde van eiser weet waar eiser verblijft en dat eiser nog contact met zijn gemachtigde onderhoudt. Eiser is ook niet op de zitting verschenen. Het betoog van de gemachtigde van eiser dat verweerder niet heeft aangetoond dat eiser het grondgebied van de Europese Unie heeft verlaten en dat het voor eiser en voor de lidstaten van belang is om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor eiser, volgt de rechtbank niet. Voor de vraag of eiser in zijn beroep ontvankelijk dient te worden verklaard is niet relevant of eiser het grondgebied van de Europese Unie heeft verlaten. Het gaat om de vraag of eiser (en niet verweerder) belang heeft bij behandeling van zijn beroep. Dat belang dient in ieder geval te worden aangenomen indien eiser heeft laten weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt. Dit impliceert, zoals ook uit voornoemde rechtspraak van de Afdeling blijkt, dat de gemachtigde weet dat een vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en dat deze met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt. Dat is in onderhavige zaak niet het geval. Dat eiser, zoals de gemachtigde ter zitting heeft aangegeven, mogelijk nog binnen de Europese Unie verblijft en ergens anders weer kan opduiken en dat daarom van belang is dat wordt vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk is voor hem, wordt niet gevolgd. Of en waar eiser opduikt is een onzekere toekomstige gebeurtenis. Om die reden kan ook daaraan geen procesbelang worden ontleend (zoals ook blijkt uit de uitspraak van de Afdeling van 1 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3298). Ten aanzien van het verzoek om toepassing van het Unierecht is de rechtbank van oordeel dat eiser dit verzoek onvoldoende concreet heeft gemaakt. Onduidelijk is wat hij hiermee beoogt. Voor zover eiser bedoeld heeft te bepleiten dat een MOB melding in een asielprocedure Nederland raakt, maar een MOB melding in een overdrachtszaak niet omdat dit – vanwege de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is – de Europese Unie raakt en dat om die reden het Unierecht dient te worden toegepast, volgt de rechtbank dit standpunt niet. Immers, ook in Dublinzaken draait het om vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat, hetgeen niet in de weg staat aan niet-ontvankelijk verklaring van het beroep in geval van een MOB melding. Niet is gebleken dat eiser effectieve rechtsbescherming ontbeert.
6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft eiser geen rechtens te beschermen belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
7. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Oonincx, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. de Vries, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.