ECLI:NL:RBDHA:2022:6052
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Buitenlandbijdrage en de prevalentie van Iers recht boven Nederlands recht in het kader van de Zorgverzekeringswet
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een in Ierland woonachtige vrouw, en het Centraal Administratiekantoor (CAK) over de buitenlandbijdrage die zij verschuldigd zou zijn op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Eiseres ontving sinds april 2007 een AOW-pensioen en was als verdragsgerechtigde aangemerkt. De rechtbank behandelde het beroep van eiseres tegen het besluit van het CAK, waarin de buitenlandbijdrage voor het zorgjaar 2018 was vastgesteld op € 1.440,68, waarvan nog € 0,22 moest worden betaald.
Eiseres betwistte de verschuldigdheid van de buitenlandbijdrage en voerde aan dat het Ierse recht prevaleert boven het Nederlandse recht. De rechtbank overwoog dat, ondanks het feit dat eiseres in Ierland woont en recht heeft op medische zorg daar, de regels van de Europese Verordening (EG) nr. 883/2004 van toepassing zijn. De rechtbank concludeerde dat Nederland verantwoordelijk is voor de kosten van de medische zorg van eiseres en dat de buitenlandbijdrage rechtmatig was geheven.
De rechtbank oordeelde dat de argumenten van eiseres, waaronder het beroep op gelijke behandeling en non-discriminatie, niet opgingen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde dat de buitenlandbijdrage op basis van de Zvw en de Europese regelgeving terecht was opgelegd. De uitspraak benadrukt de toepassing van Europese regelgeving in combinatie met nationale wetgeving in sociale zekerheidskwesties.