In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2022, gaat het om een beroep van eisers tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun bezwaar door verweerder, de hoofdbewaarder van het Kadaster en Openbare Registers. Eisers, die een perceel grond hebben gekocht, zijn van mening dat de kadastrale registratie van hun perceel onjuist is. In het primaire besluit van 28 juli 2020 heeft verweerder hun verzoek tot herstel van het kadaster afgewezen. Vervolgens heeft verweerder in het bestreden besluit van 16 maart 2021 het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat zou zijn ingediend.
Eisers hebben echter betoogd dat zij tijdig bezwaar hebben gemaakt en dat de termijn voor het indienen van bezwaar niet is begonnen te lopen, omdat zij nooit de kennisgeving van de perceelvorming in 1996 hebben ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op 19 oktober 2020 een brief heeft gestuurd waarin staat dat het bezwaarschrift van 17 augustus 2020 door verweerder is ontvangen en dat de beslissing op bezwaar met zes weken is uitgesteld. Dit betekent dat het bezwaar van eisers wel degelijk tijdig is ingediend.
De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van 16 maart 2021 een misslag is, omdat verweerder ten onrechte het bezwaar van 5 februari 2021 niet heeft doorgezonden als beroepschrift. Desondanks oordeelt de rechtbank dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat het niet binnen de beroepstermijn van zes weken is ingediend. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 1.518,-, en bepaalt dat het door eisers betaalde griffierecht moet worden vergoed.