ECLI:NL:RBDHA:2022:6024

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
AWB 21/3191
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake kadastrale registratie

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2022, gaat het om een beroep van eisers tegen de niet-ontvankelijk verklaring van hun bezwaar door verweerder, de hoofdbewaarder van het Kadaster en Openbare Registers. Eisers, die een perceel grond hebben gekocht, zijn van mening dat de kadastrale registratie van hun perceel onjuist is. In het primaire besluit van 28 juli 2020 heeft verweerder hun verzoek tot herstel van het kadaster afgewezen. Vervolgens heeft verweerder in het bestreden besluit van 16 maart 2021 het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat zou zijn ingediend.

Eisers hebben echter betoogd dat zij tijdig bezwaar hebben gemaakt en dat de termijn voor het indienen van bezwaar niet is begonnen te lopen, omdat zij nooit de kennisgeving van de perceelvorming in 1996 hebben ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op 19 oktober 2020 een brief heeft gestuurd waarin staat dat het bezwaarschrift van 17 augustus 2020 door verweerder is ontvangen en dat de beslissing op bezwaar met zes weken is uitgesteld. Dit betekent dat het bezwaar van eisers wel degelijk tijdig is ingediend.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van 16 maart 2021 een misslag is, omdat verweerder ten onrechte het bezwaar van 5 februari 2021 niet heeft doorgezonden als beroepschrift. Desondanks oordeelt de rechtbank dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat het niet binnen de beroepstermijn van zes weken is ingediend. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 1.518,-, en bepaalt dat het door eisers betaalde griffierecht moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3191

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

[eiseres], eiseres,
tezamen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. R.M. van der Zwan),
en

de hoofdbewaarder van het Kadaster en Openbare Registers, verweerder

(gemachtigde: mr. I.J. Tromp).

Procesverloop

In het besluit van 28 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek tot herstel van het kadaster afgewezen.
In het besluit van 16 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 13 april 2022. Eisers waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eisers wonen op de [adres] [huisnummer 1] in [plaats] . Op 24 januari 1995 hebben zij van hun toenmalige buren van [adres] [huisnummer 2] een perceel grond gekocht en geleverd gekregen. In de leveringsakte staat dat het perceel 12 m2 beslaat. In het kadaster staat echter dat het perceel 8 m2 groot is en volgens eisers komt de erfgrens op de kadastrale kaart niet overeen met de grens die eisers op 22 mei 1996 aan de landmeter hebben aangewezen. Volgens eisers is het perceel onjuist in het kadaster geregistreerd. Eisers hebben daarom een verzoek tot herstel van het kadaster ingediend.
2. Verweerder heeft het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift te laat is ingediend. Daarnaast is op 22 mei 1996 door eisers en hun toenmalige buren aanwijs gegeven van het geleverd perceel. Tegen deze perceelvorming hadden eisers gedurende 6 weken na de kennisgeving bezwaar kunnen maken. Dat is niet gebeurd. De perceelvorming staat daarom vast. Onderzocht is over de perceelvorming conform de aanwijs op de kadastrale kaart is bijgewerkt. Dat is het geval zodat er geen reden is tot herstel.
Wat vinden partijen in beroep?
3. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Zij hebben wel tijdig bezwaar gemaakt, namelijk op 17 augustus 2020. Op 19 oktober 2020 hebben zij van verweerder ook een brief ontvangen waarin staat dat het bezwaarschrift van 17 augustus 2020 meer onderzoek vraagt en dat de beslissing op bezwaar met zes weken wordt uitgesteld.
Verder hebben eisers nooit de kennisgeving van de perceelvorming in 1996 ontvangen. De bezwaartermijn ten aanzien van de kennisgeving is daarom nooit begonnen te lopen. Als dat wel het geval is, heeft het in hun geval onredelijk verstrekkende gevolgen om de termijnoverschrijding voor hun rekening te laten komen [1] . In het kadaster staat dat het perceel 8 m2 bedraagt, terwijl uit de leveringsakte blijkt dat het om 12 m2 gaat. De erfgrens is daarnaast ook onjuist weergegeven op de kadastrale kaart.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Verweerder heeft het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard omdat eisers niet binnen zes weken bezwaar zouden hebben gemaakt. Het bestreden besluit is van 28 juli 2020 en de gemachtigde van eisers heeft op 5 februari 2021 bezwaar gemaakt. Eisers stellen dat zij wel tijdig bezwaar hebben gemaakt, namelijk op 17 augustus 2020 per aangetekende post.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder op 19 oktober 2020 een brief, geadresseerd aan eisers maar met een aanhef gericht aan ene heer [A] , heeft gestuurd. Daarin staat dat de behandeling van het bezwaarschrift van 17 augustus 2020 meer onderzoek vraagt en dat de beslissing op bezwaar daarom met zes weken wordt verdaagd. Hieruit volgt dat het bezwaarschrift van 17 augustus 2020 door verweerder is ontvangen. Bovendien is ter zitting duidelijk geworden dat verweerder op 15 december 2020 op het bezwaar van 17 augustus 2020 heeft beslist. Eisers hebben het besluit van 15 december 2020 ook ontvangen. Door een fout in de registratie van verweerder was echter niet goed vastgelegd dat er al een beslissing op bezwaar lag. Nu verweerder bij besluit van 15 december 2020 al een beslissing op het bezwaar heeft genomen en daarmee de bezwaarprocedure is afgerond, is de brief van 5 februari 2021 ten onrechte aangemerkt als bezwaarschrift en had deze doorgestuurd moeten worden aan de rechtbank ter behandeling als beroepschrift. Het bestreden besluit van 16 maart 2021 is daarom een misslag en kan dan ook niet als besluit op bezwaar aangemerkt worden. Dit heeft ook tot gevolg dat het latere beroepschrift niet geldt als de aanvang van deze beroepsprocedure.
5.2.
Het feit dat het bezwaarschrift van 5 februari 2021 als beroepschrift aangemerkt moet worden tegen het besluit van 15 december 2020, laat echter onverlet dat dit beroep – ook als uitgegaan wordt van het moment waarop het is ingediend bij verweerder – niet binnen de beroepstermijn van zes weken is ingediend en dat daarvoor geen verschoonbare reden is gegeven. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Ten overvloede
6. Nu ter zitting ook de inhoud van de zaak is besproken zal de rechtbank daar ten overvloede nog kort op ingaan. De rechtbank overweegt dat het in beginsel op de weg van eisers had gelegen om na de aanwijs van de grens in 1996 te controleren of de grenzen op de juiste wijze waren vastgelegd in het kadaster. [2] Dat hebben zij niet gedaan. De persoonlijke omstandigheden van eisers destijds, maken dat niet anders. Verder is niet gebleken van een discrepantie tussen het relaas van bevindingen van de aanwijs van 22 mei 1996 en de gegevens zoals die nu in het kadaster staan. Dat er een verschil in vierkante meters is tussen de leveringsakte en de gegevens in het kadaster, doet daar niet aan af. Het gaat immers om de ligging van de grenzen en bij de leveringsakte zit geen kaart waaruit blijkt dat de grens ergens anders moet liggen dan op het relaas van bevindingen is aangegeven. Er zijn dan ook geen aanwijzingen dat het besluit van 15 december 2020 onjuist is.
Conclusie
7. Gelet op het voorgaande is het beroep gericht tegen het besluit van 15 december 2020 niet-ontvankelijk op grond van artikel 6:6, aanhef en onder a, in samenhang gelezen met artikel 6:7 van de Awb. [3]
8. De rechtbank veroordeelt verweerder echter in de door eisers gemaakte proceskosten, nu verweerder ten onrechte het bezwaar van 5 februari 2021 niet heeft doorgezonden als beroepschrift en vervolgens ten onrechte het bestreden besluit als de beslissing op bezwaar heeft gepresenteerd, terwijl die beslissing al eerder was genomen met het besluit van 15 december 2020. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 759,- per punt en wegingsfactor 1). Verder bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.J. Valk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Eiser verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:755.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:542.
3.Algemene wet bestuursrecht.