ECLI:NL:RBDHA:2022:5971

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
20/6558
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en herziening van bijstandsrecht en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een persoon die bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft de intrekking, herziening en terugvordering van bijstand aan eiser, die sinds 5 december 2006 bijstand ontvangt. De verweerder heeft de bijstandsverlening tijdelijk stopgezet en later ingetrokken, omdat eiser niet alle gevraagde informatie over zijn werkzaamheden en inkomsten had verstrekt. Eiser was bestuurder van een stichting en had geen administratie bijgehouden van zijn activiteiten, wat leidde tot de conclusie dat zijn recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat eiser de inlichtingenplicht had geschonden, waardoor de intrekking en herziening van de bijstand gerechtvaardigd waren. Eiser had onvoldoende inzicht gegeven in zijn financiële situatie en de werkzaamheden voor de stichting, en de rechtbank concludeerde dat verweerder terecht tot terugvordering van de ten onrechte betaalde bijstand was overgegaan. Eiser had ook een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend, maar deze werd buiten behandeling gesteld omdat hij niet voldeed aan de verzoeken om aanvullende informatie. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6558

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Hemelaar),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Mos).

Procesverloop

Met het besluit van 17 februari 2020 (primair besluit 1) heeft verweerder met ingang van 1 februari 2020 eisers uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) tijdelijk stopgezet.
Met het besluit van 2 maart 2020 (primair besluit 2) heeft verweerder het recht van eiser op bijstand op grond van de Pw met ingang van 1 februari 2020 opgeschort.
Met het besluit van 23 april 2020 (primair besluit 3) heeft verweerder het recht op bijstand op grond van de Pw vanaf 21 januari 2019 ingetrokken.
Met het besluit van 6 mei 2020 (primair besluit 4) heeft verweerder het recht op bijstand over de periode van 22 januari 2019 tot en met 31 januari 2020 herzien en van eiser € 12.247,31 teruggevorderd.
Met het besluit van 8 juni 2020 (primair besluit 5) heeft verweerder de aanvraag van eiser om bijstand op grond van de Pw buiten behandeling gesteld.
Met het besluit van 28 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen alle primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 4 mei 2022 met behulp van een telefoonverbinding op zitting behandeld. Eiser heeft niet persoonlijk deelgenomen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft, zoals van tevoren aangekondigd, niet deelgenomen.

Overwegingen

1. Eiser heeft sinds 5 december 2006 bijstand. In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan hem verstrekte bijstand is naar voren gekomen dat eiser sinds 29 april 1973 bij de Kamer van Koophandel (KvK) staat ingeschreven als bestuurder van [vereniging] en sinds 17 januari 2014 van de stichting [Stichting 1] (verder: de stichting).
2. Verweerder heeft eiser in een tweetal gesprekken om opheldering gevraagd over zijn activiteiten voor met name de stichting. Eiser heeft daarbij een aantal van de hem gevraagde gegevens meegenomen. Eiser heeft onder meer verklaard dat hij als priester op begrafenissen staat en spreekt en dat hij als beëdigd vertrouwenspersoon mensen helpt. De stichting ontvangt hiervoor betalingen. Hij heeft voor zijn werkzaamheden een auto geleaset. Vanaf dat moment kunnen mensen hem giften geven, waarmee de kosten van de auto worden betaald; € 400,- per maand. Eiser heeft geen administratie bijgehouden van zijn werkzaamheden. Hij beschikt over vier bankrekeningen, twee privé rekeningen, een rekening van de stichting en een rekening van de vereniging. Eiser is de enige die toegang heeft tot deze rekeningen.
3. Omdat eiser niet alle gevraagde gegevens heeft overgelegd, heeft verweerder de uitkering tijdelijk vanaf 1 februari 2020 stopgezet. Daarna heeft verweerder de uitkering van eiser met ingang van dezelfde datum opgeschort, omdat eiser de gevraagde informatie nog steeds niet volledig had aangeleverd. Uiteindelijk heeft verweerder het recht op bijstand per 21 januari 2019 ingetrokken, over de periode van 22 januari 2019 tot en met 31 januari 2020 herzien en van eiser een bedrag van € 12.247,31 teruggevorderd. Eiser vraagt daarna opnieuw bijstand aan, maar verweerder neemt deze aanvraag niet in behandeling.
4. Na heroverweging in bezwaar handhaaft verweerder in het bestreden besluit alle primaire besluiten.
5. Het bestreden besluit berust op verweerders standpunt dat het recht op bijstand vanaf 21 januari 2019 niet was vast te stellen. Eiser heeft volgens verweerder ten onrechte niet gemeld dat hij op geld waardeerbare activiteiten als pandit en sociaal werker heeft ontplooid waarvoor hij betalingen ontving, al dan niet via de rekening van de stichting waarvan hij bestuurder is, en herhaalde malen niet tijdig alle in dat verband gevraagde gegevens heeft verschaft.
6. Eiser is het niet met verweerder eens. Hij zegt met medeweten van verweerder vrijwilligerswerkzaamheden te verrichten. Eiser heeft van de gemeente zelfs een vrijwilligerssubsidie gekregen. De werkzaamheden werden uitgevoerd onder de vlag van een stichting. De stichting voerde een eigen financieel beleid. Verweerder verlangt achteraf ineens een deugdelijke administratie van eiser en legt alle verantwoordelijkheid bij hem.
7. Ter zake van de buiten behandelingstelling vindt eiser dat verweerder ten onrechte zijn aanvraag om bijstand heeft afgewezen. Doorde corona crisis zijn nagenoeg alle werkzaamheden van de stichting noodgedwongen beëindigd. Het is voor eiser onbegrijpelijk dat verweerder niet tot de conclusie is gekomen dat eiser in ieder geval vanaf 16 maart 2020 aanspraak op bijstand had.
8. De rechtbank beoordeelt het beroep als volgt. Gelet op de gronden die eiser heeft ingediend beperkt zijn beroep zich tot de handhaving van de intrekking, herziening en terugvordering van bijstand en de buiten behandelingstelling van zijn aanvraag om bijstand.
Intrekking van het recht op bijstand, de herziening van het recht op bijstand en de terugvordering.9. Een intrekkings-, herzienings- en terugvorderingsbesluit is een belastend besluit. Het is aan verweerder om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking van het recht op bijstand is voldaan.
9.1 De rechtbank constateert dat aan verweerder bekend was dat eiser vrijwilligerswerk deed voor de [Stichting 2] ( [Stichting 2] ), zoals volgt uit de telefoonnotitie van 14 augustus 2018. In geschil is, zo begrijpt de rechtbank, of eisers’ werkzaamheden voor de stichting die eiser zelf had opgericht, waaronder de omvang van die werkzaamheden en eventuele inkomsten, aan verweerder bekend waren.
9.2. Verweerder stelt dat eiser verweerder hieromtrent niet uit eigen beweging op de hoogte heeft gesteld, en ook nadat verweerder onderzoek instelde onvoldoende inzicht heeft verschaft, waarmee eiser de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand niet was vast te stellen.
9.3. Eiser stelt dat verweerder zonder meer op de hoogte was van zijn werkzaamheden, en mitsdien van een schending van de inlichtingenplicht geen sprake was, en, zo begrijpt de rechtbank, hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij geen administratie heeft bijgehouden, omdat het ‘vrijwilligerswerk’ verweerder bekend was.
9.4. De rechtbank constateert dat eiser ten aanzien van zijn vrijwilligerswerk voor [Stichting 2] heeft aangegeven dat hij wekelijks ‘officieel’ op donderdag van 13:00 uur tot 17:30 uur spreekuur houdt (gespreksverslag 13 februari 2020). Eiser heeft voorts – ongespecificeerd – aangegeven dat hij feitelijk ‘dagelijks’ kantoor houdt. De rechtbank heeft in de gedingstukken geen aanknopingspunt gevonden voor het betoog van eiser dat hij verweerder uit eigen beweging heeft medegedeeld dat hij naast het vrijwilligerswerk voor [Stichting 2] een stichting heeft opgericht waarvoor hij ‘dagelijks’ activiteiten ontplooit als pandit en sociaal werker, en in dat verband een auto leaset, en daarvoor zowel directe betalingen al dan niet contant als betalingen op de rekening van de stichting ontvangt. De loutere stelling van eiser dat verweerder bekend was met ‘vrijwilligerswerk’ is in dit verband onvoldoende.
9.5. Daarbij merkt de rechtbank op dat eiser verweerder evenmin op de hoogte heeft gesteld van de bankrekening die op naam van de stichting staat en het feit dat hij de beheerder is van die rekening. In de hier relevante periode is op deze rekening in totaal rond de € 30.000,- aan stortingen en bijschrijvingen ontvangen.
9.6. De rechtbank is van oordeel dat eiser de (omvang van de) werkzaamheden voor deze stichting had moeten melden, nu de activiteiten als priester en sociaal werker op geld te waarderen zijn. Eiser heeft mitsdien de inlichtingenplicht geschonden.
9.7.
Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet (langer) kan worden vastgesteld. Betrokkene kan evenwel aannemelijk maken dat hij, indien hij wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. [1]
9.8.
Daarin is eiser niet geslaagd. Eiser heeft onvoldoende inzicht gegeven in de omvang van zijn werkzaamheden voor de stichting, en zijn financiële situatie en die van de stichting. Eiser kon beschikken over de financiële tegoeden van de stichting en heeft dat ook gedaan. Eiser heeft in de relevante periode vele malen bij supermarkten, drogisterijen, warenhuizen, restaurants en onder meer een stomerij, een tabaksshop en een vishandel gepind vanaf de stichtingsrekening en vanaf die rekening ook betalingen aan [partij] verricht onder vermelding van " [codenaam] ". Verder heeft eiser vanaf die rekening contante opnames gedaan. Eiser ontving naar eigen zeggen ook overigens gelden contant.
9.9.
Dat het voor eiser problematisch was om dit inzicht te verschaffen nu hij geen administratie bijhield, dient naar het oordeel van de rechtbank voor zijn risico te komen.
9.10.
Gelet op het voorgaande is verweerder terecht tot de conclusie gekomen dat het recht op bijstand over de relevante periode van 22 januari 2019 tot en met 31 januari 2020 niet kon worden vastgesteld. Verweerder heeft immers bij gebrek aan gegevens over gewerkte uren en eventuele inkomsten niet (schattenderwijs) kunnen vaststellen of eiser eventueel recht op (aanvullende) bijstand had.
9.11.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat aan de voorwaarden voor de intrekking en de herziening van het recht op bijstand is voldaan. Verweerder was daarom gehouden om het recht op bijstand met ingang van 21 januari 2019 in te trekken en over de periode van 22 januari 2019 tot en met 31 januari 2020 te herzien (lees: in te trekken). Verweerder was ook verplicht de in deze periode ten onrechte betaalde bijstand van eiser terug te vorderen.
9.12.
De rechtbank oordeelt voorts dat niet is gebleken van een dringende reden op grond waarvan verweerder in het geval van eiser van terugvordering had moeten afzien, of deze lager had moeten vaststellen. Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw moeten zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties van de terugvordering voor de betrokkene. In wat eiser, zonder enige onderbouwing, heeft aangevoerd liggen geen dringende redenen besloten als hiervoor bedoeld.
9.13.
Eiser heeft ter zitting betoogd dat de evenredigheid zich verzet tegen de handhaving van de terugvordering, en dat verweerder deze minstens had moeten halveren. Dit leidt echter niet tot een ander oordeel. Het zogeheten Harderwijk-arrest [2] , waar eiser dit standpunt aan ontleent, betreft naar het oordeel van de rechtbank een casus met een ander beoordelingskader dan de casus die in dit beroep aan de orde is. [3] In het Harderwijk-arrest was sprake van de uitoefening van bestuursbevoegdheden met beleidsruimte. Die casus bood ruimte voor een evenredigheidstoets. In dit beroep ligt dat anders.
Het bestreden besluit berust op artikel 58, eerste lid, van de Pw. Die bepaling is van dwingend recht. Verweerder was op grond van die bepaling verplicht om de ten onrechte betaalde bijstand van eiser terug te vorderen. De wet biedt geen ruimte voor een toetsing aan de evenredigheid van het terugvorderingsbesluit, zoals eiser betoogt.
De buiten behandelingstelling van de aanvraag om bijstand
10. Eiser heeft op 30 april 2020 opnieuw bijstand aangevraagd. Verweerder heeft deze aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld.
10.1.
Verweerder kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen; artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Awb.
10.2.
Verweerder heeft eiser in de brief van 6 mei 2020 gevraagd zijn aanvraag aan te vullen met de volgende gegevens:
- bewijsstukken met nieuwe informatie over eisers situatie;
- een contract van het vrijwilligerswerk of onbetaald werk bij [Stichting 3] .
- alle bankafschriften van alle betaal-, spaar-, en zakelijke rekeningen van 1 januari 2020 tot
en met 6 mei 2020;
- alle bewijzen van schulden;
- een jaarrekening/financieel verslag van het boekjaar 2017, 2018, 2019 van de Vereniging
en de Stichting SSBM;
- een huurovereenkomst van de auto van eiser;
- een verklaring voor het geval eiser aan bepaalde informatie die is gevraagd niet kan
komen.
10.3.
De gegevens die verweerder heeft gevraagd zijn relevant voor de beoordeling van het recht op bijstand. Eiser kon redelijkerwijs over de gevraagde gegevens beschikken en verweerder heeft eiser voldoende tijd (tot 20 mei 2020) gegeven voor het inleveren ervan. Bovendien heeft verweerder hem op de mogelijkheid gewezen om verlenging van die termijn te vragen. Dat heeft eiser niet gedaan.
10.4.
Eiser heeft niet alle gevraagde gegevens ingeleverd. Zo heeft hij geen bewijsstukken met nieuwe informatie over zijn situatie ingeleverd en evenmin de bankafschriften van de stichting over de periode van 1 januari 2020 tot en met 6 mei 2020, noch de gevraagde bewijzen van schulden. Eiser heeft ook niet verklaard dat hij bepaalde gevraagde informatie niet aan verweerder kon verschaffen. Nu eiser niet volledig aan verweerders verzoek heeft voldaan, is verweerder terecht tot de conclusie gekomen dat eisers aanvraag onvolledig is en heeft hij deze in redelijkheid buiten behandeling kunnen laten. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder hiervan had moeten afzien, is niet gebleken. Dat verweerder eiser inmiddels weer een uitkering heeft toegekend, maakt dit niet anders.
10.5.
Ook het gegeven dat eiser volgens zijn zeggen vanaf 16 maart 2020 vanwege de uitbraak van het Corona-virus geen activiteiten meer voor de stichting verricht en dat daarom vanaf die datum het recht op bijstand kon worden vastgesteld, maakt dit niet anders. Verweerder heeft immers eisers aanvraag niet inhoudelijk beoordeeld en daarna afgewezen, maar als ongenoegzame aanvraag buiten behandeling gesteld. De vraag of het recht op bijstand kon worden vastgesteld is daarbij dus niet aan de orde gekomen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.zie bij voorbeeld de uitspraak van de CRvB van 29 maart 2022; ECLI:NL:CRVB:2022:756
2.de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022; ECLI:NL:RVS:2022:285
3.zie de uitspraak van de CRvB van 13 april 2022; ECLI:NL:CRVB:2022:828