In deze zaak heeft eiseres, een ambtenaar, een verzoek ingediend om herziening en nabetaling van periodieken onvermijdelijk verzwarende omstandigheden (OVW) met terugwerkende kracht tot 1 juli 2016. Dit verzoek volgde op een eerder besluit van de korpschef van politie, waarin het verzoek om herziening van een besluit uit 2014 werd toegewezen, maar alleen met ingang van de datum van het verzoek in 2020. Eiseres was van mening dat zij recht had op nabetaling vanaf de datum van haar plaatsing in de functie van Generalist Intelligence, namelijk 1 juli 2016.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit van de korpschef het verzoek van eiseres gedeeltelijk heeft ingewilligd, maar dat het bestreden besluit het bezwaar van eiseres ongegrond heeft verklaard. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat zij nooit het besluit van 16 december 2014 heeft ontvangen en dat zij daarom niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De rechtbank oordeelt dat eiseres, door een herzieningsverzoek in te dienen, impliciet heeft erkend dat het eerdere besluit in rechte vaststaat. De rechtbank concludeert dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herziening rechtvaardigen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelt dat de korpschef terecht het herzieningsverzoek heeft afgewezen. De rechtbank heeft geen bijzondere omstandigheden aangetroffen die het onredelijk zouden maken dat de korpschef niet terugkomt op het eerdere besluit. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 2 februari 2022.