ECLI:NL:RBDHA:2022:5849

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
17 juni 2022
Zaaknummer
SGR 20/5257
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het plaatsen van een berging op een perceel in Voorschoten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een berging op een perceel in Voorschoten. De eiseres, Buurtvereniging Recht door Recht, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten, dat op 13 maart 2020 een omgevingsvergunning heeft verleend. Eiseres betoogt dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan en dat zij als belanghebbende moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres, als belangenorganisatie van bewoners, een rechtstreeks betrokken belang behartigt en heeft geoordeeld dat de vergunning in redelijkheid kon worden verleend. De rechtbank oordeelt dat de vergunninghouder de aanvraag correct heeft ingediend en dat de vergunning niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij heeft overwogen dat de vergunning niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woonklimaat in de Dobbewijk. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vergunninghouder niet in strijd met het bestemmingsplan handelt, omdat de ruimtelijke impact van de berging gering is en de berging niet zichtbaar is vanaf de openbare weg. De rechtbank heeft de beslissing van het college van burgemeester en wethouders bevestigd en het beroep van eiseres verworpen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5257

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2022 in de zaak tussen

Buurtvereniging Recht door Recht, uit Voorschoten, eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten, verweerder

(gemachtigde: N.A. Dijkstra).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[bedrijfsnaam]te [vestigingsplaats] (de vergunninghouder)
(gemachtigde: mr.ing. R.T.G. van der Veldt).

Procesverloop

In het besluit van 13 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een berging op het perceel aan de [adres 1] [huisnummer] te [plaats 1] (het perceel).
In het besluit van 17 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De vergunninghouder heeft een zienswijze ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2022 op een zitting behandeld. Namens eiseres zijn verschenen [A] (voorzitter van eiseres) en [B] (gevolmachtigde van eiseres). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De vergunninghouder en zijn gemachtigde zijn verschenen.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan deze procedure
1.1
De vergunninghouder is eigenaar van het perceel. Op het perceel bevindt zich een bedrijfshal met daarachter een aan het spoor grenzende groenstrook, die wordt gebruikt als opslagplaats. Om de opslag aan het zicht te onttrekken en verrommeling tegen te gaan wenst de vergunninghouder een berging te plaatsen op de groenstrook. Hij heeft daarom op 30 januari 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van deze berging. De aanvraag ziet op de activiteiten ‘gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’ en ‘bouwen’.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a en onder 2° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, vierde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
2. Eiseres, een belangenorganisatie van bewoners van de Dobbewijk, is opgekomen tegen de verleende omgevingsvergunning. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, conform het advies van de Commissie bezwaarschriften (de commissie), de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. De grondslag van de vergunning is aangepast in die zin dat de wettelijke basis voor de vergunning artikel 2.12, eerste lid, sub a en onder 2° van de Wabo in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II van het Bor is. Voor de motivering van het bestreden besluit verwijst verweerder naar het advies van de commissie.
Het wettelijk kader
3.1
De van toepassing zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan Dobbewijk (het bestemmingsplan). De groenstrook op het perceel heeft – voor zover van belang – de enkelbestemming ‘Groen’.
3.3
In artikel 5.1 van het bestemmingsplan is neergelegd dat de voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groenvoorzieningen;
b. ondergrondse parkeervoorzieningen;
c. speel- en ontmoetingsvoorzieningen;
d. paden en voorzieningen voor langzaam verkeer;
e. ondergrondse voorzieningen ten behoeve van het inzamelen van huishoudelijk afval;
f. waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
g. nutsvoorzieningen;
h. een calamiteitenroute, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen-calamiteitenroute’;
i. ontsluiting bedrijfsperceel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘ontsluiting’;
met daarbij behorende:
j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.4
De aanvraag is in strijd met artikel 5.1 van het bestemmingsplan omdat de groenstrook op het perceel niet is bestemd voor het plaatsen van een berging.
Is eiseres belanghebbende bij het bestreden besluit?
4.1
De vergunninghouder bestrijdt dat eiseres belanghebbende is in deze procedure en voert aan dat niet is gebleken dat er buurtbewoners zijn die zicht hebben op de berging. Daarnaast is het voor buurtbewoners vanwege gebouwen en hekken niet mogelijk om op de groenstrook (waar de berging zal worden gebouwd) te lopen. Omdat buurtbewoners geen belanghebbenden zijn kan eiseres ook niet als belanghebbende worden aangemerkt.
4.2
Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat hij eiseres als belanghebbende heeft aangemerkt vanwege de eerdere betrokkenheid van eiseres bij het opstellen van het huidige bestemmingsplan. Verweerder heeft de statuten van eiseres ruim geïnterpreteerd.
4.3
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij belanghebbende is bij de omgevingsvergunning. Zij is nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van het bestemmingsplan en haar belang is erin gelegen dat de bestemming zoals die in het bestemmingsplan is opgenomen, daadwerkelijk wordt verwezenlijkt.
4.4
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] is voor de vraag of een rechtspersoon een belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
4.5
Uit artikel 2, eerste lid, van de statuten van eiseres volgt dat zij ten doel heeft het in algemene zin behartigen van de belangen van haar leden - bewoners van de Dobbewijk -, met name het behoud, herstel en ontwikkeling van natuur-, cultuur- en recreatieve waarden in het omringende landelijke gebied en het helpen voorkomen van activiteiten en ontwikkelingen die deze waarden – en daarmee het woonklimaat in de Dobbewijk – bedreigen. Eiseres heeft desgevraagd toegelicht dat haar statutaire doelstelling ruim is geformuleerd en ziet op het in algemene zin behartigen van de belangen van haar leden, waaronder het behoud van de balans tussen woonklimaat van de bewoners en bedrijvigheid/industrie in de Dobbewijk. De feitelijke werkzaamheden die eiseres verricht om haar doelstelling te verwezenlijken zijn onder meer het optreden als vertegenwoordiger van de leden bij contacten met gemeentelijke en andere overheden bij zaken die de Dobbewijk direct of indirect betreffen, waaronder – zoals eiseres en verweerder ter zitting hebben toegelicht – de betrokkenheid van eiseres bij het opstellen van het huidige bestemmingsplan.
4.6
De rechtbank neemt, mede gelet op de ter zitting gegeven toelichting, aan dat eiseres een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang behartigt. Eiseres komt blijkens haar statuten op voor het woonklimaat in de Dobbewijk en verricht feitelijke werkzaamheden die onder meer gericht zijn op realisatie van in het bestemmingsplan neergelegde bestemmingen die daaraan kunnen bijdragen. Nu de verleende omgevingsvergunning ziet op het oprichten van (extra) bedrijfsbebouwing, in afwijking van het bestemmingsplan op voor ‘Groen’ bestemde gronden, gaat de rechtbank ervan uit dat eiseres belanghebbende is.
Onzorgvuldige besluitvorming?
5.1
Eiseres voert aan dat in bijlage 3 bij de omgevingsvergunning vergunningnummer [vergunningsnummer] / wordt genoemd, maar dat dat nummer betrekking heeft op een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakkapel op een woning aan de [adres 2] in [plaats 2] . De omgevingsvergunning is daarom op verkeerde gegevens gebaseerd.
5.2
De rechtbank overweegt dat in bijlage 3 weliswaar een onjuist vergunningnummer staat, maar dat uit de inhoud van de bijlage en de omschrijving “plaatsen van een berging op het perceel [adres 1] [huisnummer] ” blijkt dat deze bijlage ziet op de omgevingsvergunning in deze procedure. Bovendien is links bovenaan de bijlage wel het juiste vergunningnummer genoteerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat hier sprake is van een kennelijke verschrijving en niet van een gebrek dat tot vernietiging van het besluit kan leiden.
6.1
Eiseres voert aan dat de aanvraag niet voldoet aan de indieningsvereisten en dat verweerder daarom de aanvraag niet goed heeft beoordeeld. De aanvraag bevat namelijk geen gegevens over de gevolgen van het huidige en het toekomstige gebruik van de groenstrook voor de ruimtelijke ordening.
6.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ingediende gegevens, te weten tekeningen, informatie op het aanvraagformulier en foto’s voldoende waren om de aanvraag te kunnen beoordelen, ook voor wat betreft de gevolgen voor de ruimtelijke ordening.
6.3
De rechtbank overweegt dat het aan verweerder is om te beoordelen of de aanvraag volledig is en zo nodig aanvullende gegevens op te vragen. In het dossier heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat verweerder bij beoordeling van de gevolgen van de aanvraag voor de ruimtelijk ordening, zich niet in redelijkheid op de bij de aanvraag verstrekte gegevens heeft mogen baseren. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het gezien plaats, omvang en omgeving van de berging, om een zeer overzichtelijke situatie gaat. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in het standpunt dat de aanvraag niet voldoet aan de indiensvereisten in de Regeling omgevingsrecht en dat verweerder de aanvraag niet goed heeft kunnen beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling
7. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder in beginsel bevoegd is om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wabo in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 1, van bijlage II van het Bor omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verder geldt dat verweerder bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om voor afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt. Dat betekent dat verweerder de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De bestuursrechter toetst of verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. [2]
8.1
Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder geen omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan heeft mogen verlenen. Zij bestrijdt dat met het plaatsen van een berging op de voor ‘Groen’ aangewezen gronden, sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de gevolgen van het plaatsen van deze berging: anders dan verweerder stelt gaat de plaatsing van de berging ten koste van andere bestemmingen en gebruiksmogelijkheden, zoals een wandelpad. Daarnaast is de berging vanuit de openbare ruimte, meer specifiek vanuit de trein, zichtbaar.
8.2
Volgens verweerder zijn de ruimtelijke effecten van de berging gering en daarmee aanvaardbaar. In het bestreden besluit is in dit verband overwogen dat sprake is van een bedrijvencomplex met binnenterrein dat kan worden afgesloten met een hek waarbij de berging is voorzien aan de achterzijde van het hoofdgebouw, grenzend aan het spoor. De berging bevindt zich daarmee uit het zicht van de openbare ruimte. In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat daarmee wordt bedoeld dat de berging niet zichtbaar is vanaf de openbare weg aan de voorzijde van/toegang tot het bedrijventerrein.
8.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich hiermee in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanvraag geen strijd met een goede ruimtelijke ordening oplevert. Door de locatie aan de achterzijde van het bedrijventerrein en naast het spoor is de ruimtelijke impact van de aangevraagde berging, mede ook vanwege de beperkte omvang daarvan, (zeer) gering. Niet bestreden is dat de berging vanaf de openbare weg niet zichtbaar is. Evenmin is bestreden dat het betreffende deel van de strook met de bestemming 'Groen’ op (afsluitbaar) privéterrein ligt. Van het verdwijnen van openbare gebruiksmogelijkheden dan wel voorzieningen, zoals een door eiseres bedoeld wandelpad, is dan ook geen sprake. Verweerders opmerking dat de plaatsing niet ten koste gaat van andere bestemmingen en gebruiksmogelijkheden moet in dat licht worden begrepen. Dat de omgevingsvergunning leidt tot een (onaanvaardbare) aantasting van het woonklimaat in de Dobbenwijk, is verder gesteld noch gebleken. Het betoog van eiseres slaagt daarom niet.
9.1
Eiseres betoogt verder dat het huidige gebruik van de groenstrook ook al in strijd is met het bestemmingsplan. Zo wordt de groenstrook gebruikt als opslagplaats en wordt er afval gedumpt. Met het verlenen van de omgevingsvergunning beloont verweerder het huidige strijdige gebruik in plaats van dat de overtredingen worden bestraft. Zij heeft er daarbij op gewezen dat verweerder bij verlening van de vergunning heeft opgemerkt dat met het plaatsen van de berging verrommeling op de groenstrook wordt tegengegaan.
9.2
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat het tegengaan van verrommeling een extra argument betreft, naast de afweging dat de ruimtelijke impact van de berging gering is.
9.3
De rechtbank overweegt dat strijdig gebruik niet in de weg staat aan het verlenen van een omgevingsvergunning. Voor zover eiseres stelt dat bestaand strijdig gebruik op zichzelf geen reden kan zijn om een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan te verlenen, kan zij daarin worden gevolgd. Verweerder moet beoordelen of de afwijking gelet op de ruimtelijke effecten daarvan, aanvaardbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in bezwaar en met het nu bestreden besluit afdoende gemotiveerd waarom dat het geval is. Het betoog van eiseres slaagt daarom niet.
10.1
Ten slotte voert eiseres aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met precedentwerking van deze omgevingsvergunning. Alle eigenaren van de groenstrook achter de percelen aan de [adres 1] kunnen nu aanspraak maken op bouwmogelijkheden in de groenstrook.
10.2
De rechtbank volgt eiseres niet in dit betoog. Los van de beperkte ruimtelijke impact van de nu verleende vergunning, hebben de vergunninghouder en verweerder ter zitting aan de hand van een luchtfoto toegelicht dat zich qua situering van de percelen en de daarbij behorende groenstrook aan de [adres 1] vrijwel geen vergelijkbare situaties voordoen. Voor zover daarom al sprake zou zijn van (nadelige) precedentwerking, is de vrees daarvoor dus beperkt. Bovendien geldt dat verweerder bij iedere aanvraag om een omgevingsvergunning een nieuwe ruimtelijke afweging dient te maken.
Conclusie
11. Concluderend heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid de omgevingsvergunning kunnen verlenen. In wat eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met beginselen van behoorlijk bestuur.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2022.
griffier
rechter

De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

1. In artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk;
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
2. Volgens artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd in geval van, kort gezegd, (a) strijd met het Bouwbesluit, (b) strijd met de Bouwverordening, (c) strijd met het bestemmingsplan en (d) strijd met de redelijke eisen van welstand.
3. Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, sub a en onder 2°, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
(…)
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
4. Ingevolge artikel 4, aanhef en eerste lid, van bijlage II van het Bor komen – voor zover van belang – voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid en onder c van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a en onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan (…).

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2645.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:157.