ECLI:NL:RVS:2016:2645

Raad van State

Datum uitspraak
5 oktober 2016
Publicatiedatum
5 oktober 2016
Zaaknummer
201505784/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van Nautilus International tegen de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake handhaving Wet minimumloon en Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Nautilus International, een vakbond die opkomt voor de belangen van werknemers in de zeevaart en aanverwante sectoren, tegen de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Nautilus International had in 2013 handhaving verzocht tegen [bedrijf A] en [bedrijf B] wegens overtredingen van de Wet minimumloon en de Wet arbeid vreemdelingen. De minister heeft dit verzoek afgewezen, wat Nautilus International niet kon accepteren. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van Nautilus ongegrond, maar Nautilus ging in hoger beroep.

De Raad van State oordeelt dat Nautilus International wel degelijk belanghebbende is in deze zaak, in tegenstelling tot de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad van State oordeelt dat de minister een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van Nautilus International, waarbij de minister rekening moet houden met de overwegingen in deze uitspraak.

Daarnaast wordt de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van Nautilus International, die zijn ontstaan door de behandeling van het beroep en het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van werknemersrechten en de rol van vakbonden in het handhaven van deze rechten.

Uitspraak

201505784/1/V6.
Datum uitspraak: 5 oktober 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging Nautilus International, gevestigd te Rotterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 juni 2015 in zaak nr. 14/3818 in het geding tussen:
Nautilus International
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 5 en 19 december 2013 heeft de minister een verzoek van Nautilus International handhavend op te treden tegen [bedrijf A] en [bedrijf B] wegens overtreding van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (hierna: de Wmm) en de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav), afgewezen.
Bij besluit van 16 mei 2014 heeft de minister het daartegen door Nautilus International gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 12 juni 2015 heeft de rechtbank het daartegen door Nautilus International ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Nautilus International hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 februari 2016, waar Nautilus International, vertegenwoordigd door mr. K. Boele, advocaat te Rotterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.H.M. Weeber, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heropend om [bedrijf A] in de gelegenheid te stellen als partij aan het geding deel te nemen.
[bedrijf A] heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak opnieuw ter zitting behandeld op 17 mei 2016, waar Nautilus International, vertegenwoordigd door mr. S.M. Meijer, bijgestaan door mr. Boele, voornoemd, de minister, vertegenwoordigd door mr. Weeber, voornoemd, en [bedrijf A], vertegenwoordigd door R.J.P. Vergouwen, bijgestaan door mr. J.H. Even, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Nautilus International is een vakbond die opkomt voor de belangen van werknemers in de zeevaart, waterbouw, binnenvaart alsmede van walpersoneel. [bedrijf A] exploiteert een zeesleepdienst in het havengebied van Amsterdam en IJmuiden. Nautilus International heeft aan het handhavingsverzoek ten grondslag gelegd dat [bedrijf A] haar werknemers, die voornamelijk afkomstig zijn van buiten de Europese Unie, onderbetaalt en niet over tewerkstellingsvergunningen beschikt. Volgens Nautilus International vindt hun tewerkstelling mogelijk plaats via de payrollonderneming [bedrijf B].
2. Nautilus International betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb is bij de besluiten van 5 en 19 december 2013 en de minister het tegen die besluiten gemaakte bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.2. Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
2.3. Blijkens artikel 2, eerste lid, van haar statuten, zoals die ten tijde van belang luidden, stelt Nautilus International zich het behartigen van de belangen van haar leden, in de ruimste zin van het woord, ten doel. Met het door haar ingediende handhavingsverzoek beoogt Nautilus International op te komen tegen de door haar gestelde onderbetaling van buitenlandse zeevarenden door [bedrijf A]. Het tegengaan daarvan door het organiseren van acties is blijkens haar feitelijke werkzaamheden een van haar kernactiviteiten die past bij de behartiging van het collectieve belang van haar leden. Onderbetaling door [bedrijf A] heeft nadelige gevolgen voor de arbeidsrechtelijke positie en werkgelegenheid van de leden van Nautilus International, werkzaam in de nautische sector. Het belang van deze leden is voorts rechtstreeks betrokken bij de besluiten van 5 en 19 december 2013, nu de minister zich daarin op het standpunt heeft gesteld dat hij geen overtreding van de Wav en de Wmm door [bedrijf A] en [bedrijf B] heeft geconstateerd en hun daarom geen bestuurlijke boete heeft opgelegd. Gelet hierop is Nautilus International, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, belanghebbende bij de besluiten van 5 en 19 december 2013. De minister heeft het door Nautilus International daartegen gemaakte bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Het betoog slaagt.
3. Het hoger beroep is reeds hierom gegrond. Hetgeen Nautilus International voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidend beroep gegrond verklaren, het besluit van 16 mei 2014 vernietigen en bepalen dat de minister een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
4. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
5. De minister moet op na te melden wijze in de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 juni 2015 in zaak nr. 14/3818;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 mei 2014, kenmerk WBJA/JA-SVA/1.201.0133.001 en 1.2014.0134.001 en 1.2014.0909.001;
V. bepaalt dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt;
VI. bepaalt dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VII. veroordeelt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot vergoeding van bij de vereniging Nautilus International in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.232,00 (zegge: tweeduizend tweehonderdtweeëndertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de vereniging Nautilus International het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 825,00 (zegge: achthonderdvijfentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Woestenburg-Bertels, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Woestenburg-Bertels
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2016
501.