ECLI:NL:RBDHA:2022:5773

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2022
Publicatiedatum
15 juni 2022
Zaaknummer
AWB 21/4876
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing mvv-aanvraag in het kader van nareis op basis van nieuw gebleken feiten

In deze zaak hebben eiseressen, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. P.C.M. van Schijndel, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De aanvraag werd oorspronkelijk afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 16 november 2020, en het bezwaar daartegen werd op 30 juli 2021 ongegrond verklaard. Eiseressen stelden dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die de afwijzing onterecht maakten, waaronder de overlegging van een kerkelijke huwelijksakte en andere documenten die hun identiteit en familierechtelijke relatie onderbouwen. De rechtbank heeft de zaak op 22 april 2022 behandeld, waarbij de referent van eiseressen aanwezig was, maar de verweerder niet. De rechtbank oordeelde dat de documenten die eiseressen nu overlegden geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden opleverden, omdat deze documenten al beschikbaar waren tijdens de vorige procedure. De rechtbank volgde de verweerder in zijn standpunt dat de aanvraag als herhaalde aanvraag kon worden afgewezen. Echter, de rechtbank oordeelde ook dat de verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de kerkelijke huwelijksakte geen waarde had voor het aannemelijk maken van de identiteit van eiseressen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om opnieuw op het bezwaarschrift van eiseressen te beslissen, met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/4876

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres 1] , V-nummer: [V-nummer 1] , eiseres 1

[eiseres 2], V-nummer: [V-nummer 2] , eiseres 2
tezamen eiseressen
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseressen tot het verlenen van een mvv [1] in het kader van nareis afgewezen.
Bij besluit van 30 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 april 2022 op zitting behandeld. Referent was aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde van eiseressen. Verweerder was, met voorafgaand bericht, niet aanwezig.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Referent, [referent] , is de gestelde partner van eiseres 1 (hierna: de moeder) en de gestelde vader van eiseres 2 (hierna: de dochter). In het verleden heeft referent, die een asielvergunning heeft, al twee keer eerder een mvv-aanvraag ingediend namens eiseressen in het kader van nareis. Die aanvragen zijn toen afgewezen. Referent heeft nu een derde mvv-aanvraag ingediend. Die aanvraag staat hier centraal.
2. Verweerder heeft deze derde aanvraag als herhaalde aanvraag afgewezen, omdat eiseressen geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden hebben vermeld ten aanzien van de laatste afwijzing [2] . Zij hebben weliswaar documenten ingediend die zij bij de vorige aanvraag niet hebben overgelegd, maar volgens verweerder kunnen die documenten niet als nieuwe documenten worden aangemerkt. Het gaat namelijk om documenten die, gezien de afgiftedata, al beschikbaar waren tijdens de vorige procedure. Niet valt in te zien waarom zij de documenten niet eerder konden overleggen en/of waarom zij nooit melding hebben gemaakt van de documenten. De documenten zijn weliswaar beoordeeld door Bureau Documenten (BD), maar verweerder komt niet toe aan de onderzoeksresultaten omdat de aanvraag als herhaalde aanvraag is afgewezen. Ten aanzien van de identiteit van de dochter neemt verweerder nu wel bewijsnood aan. Toch biedt verweerder geen nader onderzoek aan, omdat de identiteit van de moeder niet wordt gevolgd.
Wat vinden partijen in beroep?
3. Eiseressen voeren aan dat verweerder de aanvraag ten onrechte als herhaalde aanvraag heeft afgewezen. Zij hebben namelijk nieuwe documenten overgelegd die de identiteit en familierechtelijke relatie onderbouwen. Deze documenten konden zij niet eerder overleggen. Eiseressen wijzen verder op een uitspraak van de hoogste bestuursrechter die inmiddels heeft geoordeeld dat ook een kerkelijke huwelijksakte van belang is bij het aannemelijk maken van de identiteit [3] . Een dergelijke akte hebben eiseressen bij de vorige procedure overgelegd, maar die is toen niet van belang geacht voor het aantonen van de identiteit. Gelet op het voorgaande is volgens eiseressen wel degelijk sprake van nieuw gebleken feiten en omstandigheden. Ook wijzen eiseressen in dit kader op het feit dat er nu bewijsnood wordt aangenomen ten aanzien van de dochter. Er had daarom nader onderzoek moeten plaatsvinden. Tot slot betogen eiseressen dat zij ten onrechte niet zijn gehoord.
4. Verweerder betoogt dat hij de aanvraag op goede gronden als herhaalde aanvraag heeft afgewezen. Wel verzoekt hij de rechtbank om de onderzoeksresultaten van BD te betrekken bij haar oordeel. Verweerder erkent dat de hoogste bestuursrechter inmiddels heeft geoordeeld dat een vreemdeling zijn identiteit aannemelijk kan maken met een kerkelijke huwelijksakte [4] . Toch kan dat eiseressen niet baten volgens verweerder. Uit het onderzoek van BD blijkt namelijk dat de wettelijke huwelijksakte en de legalisatie daarvan vals zijn bevonden. Nu de kerkelijke huwelijksakte als basis dient voor de civiele inschrijving en de wettelijke huwelijksakte vals is bevonden, kan er volgens verweerder geen overwegende waarde meer uitgaan van de (in kopie) overgelegde kerkelijke huwelijksakte. In het licht van de eerder genoemde uitspraak [5] kan de kerkelijke huwelijksakte dus niet worden aangemerkt als nieuw feit of als nieuwe omstandigheid. Bovendien leiden de valse documenten ertoe dat sprake is van een contra-indicatie voor het aanbieden van aanvullend onderzoek. Volgens verweerder kan de recente uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 26 januari 2022 [6] eiseressen daarom ook niet baten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Eiseressen hebben bij hun vorige aanvraag onder meer een (kopie van een) kerkelijke huwelijksakte overgelegd. Ter onderbouwing van hun nieuwste aanvraag hebben zij de volgende stukken voor het eerst overgelegd:
- een registratie van het huwelijk in Eritrea (hierna: wettelijke huwelijksakte);
- twee originele schoolrapporten;
- een kopie van een ARRA mobiliteitspas;
- een bewonerspas;
- een aantal foto’s van het gestelde huwelijk.
5.1
De rechtbank is met verweerder eens dat geen van de documenten die eiseressen nu pas voor het eerst hebben overgelegd een novum oplevert. Zoals verweerder heeft gesteld, gaat het om documenten die, gelet op de afgiftedata, al beschikbaar waren gedurende de vorige procedure. Zo is de wettelijke huwelijksakte van 24 januari 2012, zijn de schoolrapporten van 2004/2005 en 2008/2009, is de mobiliteitspas van 10 september 2016 en is de bewonerspas van 14 oktober 2013. Eiseressen hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij deze stukken niet al in de vorige procedure hadden kunnen overleggen. Zij hebben geen toelichting gegeven en alleen maar gesteld dat het niet mogelijk was om de stukken eerder te overleggen. Dat is onvoldoende. Verweerder heeft ook van belang mogen achten dat referent nooit melding heeft gemaakt van de stukken. Hij heeft zelfs expliciet verklaard tijdens de vorige procedures dat hij geen andere documenten had en dat het ook niet mogelijk was om aan documenten te komen.
5.2
Zoals verweerder verzoekt, zal de rechtbank ook de bevindingen van BD betrekken bij haar oordeel. Niet in geschil is tussen partijen dat de overgelegde wettelijke huwelijksakte en de legalisatie door BD als vals zijn beoordeeld.
5.3
Verweerder stelt terecht dat uit algemene informatie [7] volgt dat kerkelijke huwelijksaktes als brondocument worden gebruikt om een huwelijk te laten registreren bij de burgerlijke stand. Verweerder heeft vervolgens, op grond van het feit dat de wettelijke huwelijksakte vals is bevonden en dat de kerkelijke huwelijksakte in kopie is overgelegd, geconcludeerd dat er van de kerkelijke huwelijksakte dan geen overwegende waarde kan uitgaan. Volgens verweerder kan de kerkelijk huwelijksakte, in het licht van de eerder genoemde uitspraak [8] , daarom niet als een nieuw feit worden aangemerkt. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Uit het enkele feit dat de wettelijke huwelijksakte vals is bevonden, volgt niet zonder meer dat aan de kerkelijke huwelijksakte geen waarde kan toekomen. Niet is namelijk gebleken dat de overgelegde wettelijke huwelijksakte opgemaakt is op basis van de kerkelijke huwelijksakte die eiseressen hebben overgelegd. De waarde van de kerkelijke huwelijksakte kan dan ook niet puur worden gebaseerd op de omstandigheid dat de wettelijke huwelijksakte vals is bevonden. De rechtbank merkt hierbij op dat verweerder zich niet op het standpunt heeft gesteld dat de kerkelijke huwelijksakte zelf vals is. Verweerder heeft zich dan ook onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat aan de kerkelijke huwelijksakte, ondanks dat de wettelijke huwelijksakte vals is bevonden, weinig waarde toekomt voor het aannemelijk maken van de identiteit van eiseres.
5.4
Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank verweerder niet zonder meer in zijn betoog dat de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 26 januari 2022 eiseressen niet kan baten. De rechtbank merkt nog op dat er door de valse documenten inderdaad sprake is van een contra-indicatie. Dit maakt dat in beginsel geen nader onderzoek wordt aangeboden, maar betekent niet dat verweerder alleen daarom al en zonder verdere motivering af kan zien van het aanbieden van nader onderzoek. De rechtbank wijst er hierbij nog op dat eiseressen, in tegenstelling tot de zaak waarnaar verweerder in dit kader heeft verwezen [9] , meerdere bewijsstukken hebben overgelegd ter onderbouwing van hun identiteit en familierechtelijke relatie.
Wat is de conclusie?
6. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om opnieuw op het bezwaarschrift van eiseressen te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen tot € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Zie artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:834.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020.
5.De uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020.
7.Zie pagina 21 van het Algemeen ambtsbericht Eritrea van november 2020, onder verwijzing naar het Algemeen ambtsbericht Eritrea van februari 2017, over huwelijksakten.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:181.