ECLI:NL:RBDHA:2022:5683

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2022
Publicatiedatum
14 juni 2022
Zaaknummer
22/76
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning mensenhandel en afwijzing wijziging verblijfsdoel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser van Marokkaanse nationaliteit en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een verblijfsvergunning op grond van de Verblijfsregeling Mensenhandel, maar deze vergunning werd door de staatssecretaris met terugwerkende kracht ingetrokken per 29 maart 2021. De staatssecretaris stelde dat de eiser niet meer voldeed aan de voorwaarden waaronder de vergunning was verleend, omdat er geen strafrechtelijk onderzoek meer was naar mensenhandel. Eiser had eerder aangifte gedaan tegen zijn ex-partner, maar de Officier van Justitie besloot geen vervolging in te stellen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning en de afwijzing van zijn aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel naar 'humanitair niet-tijdelijk'. De rechtbank heeft de zaak op 2 mei 2022 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning terecht had ingetrokken, omdat eiser niet meer voldeed aan de voorwaarden. Ook de afwijzing van de wijzigingsaanvraag werd door de rechtbank bekrachtigd, omdat de omstandigheden van eiser geen rechtstreeks verband hielden met mensenhandel. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/76

uitspraak van de enkelvoudige kamer 13 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , van Marokkaanse nationaliteit, eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.G. Angela).

Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser op grond van de Verblijfsregeling Mensenhandel met terugwerkende kracht ingetrokken per 29 maart 2021. Daarnaast heeft verweerder de aanvraag van eiser tot wijziging van het verblijfsdoel van zijn verblijfsvergunning naar: “humanitair niet-tijdelijk”, afgewezen.
Bij besluit van 31 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 2 mei 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1985, heeft de Marokkaanse nationaliteit en stelt slachtoffer te zijn van mensenhandel. [1] Eiser heeft op 13 juli 2020 aangifte gedaan tegen zijn ex-partner (mevrouw [ex-partner] ). Verweerder heeft eiser op 15 juli 2020 in bezit gesteld van een verblijfsvergunning in het kader van de Verblijfsregeling Mensenhandel voor de periode van 14 juli 2020 tot 14 juli 2021. Op 29 maart 2021 heeft de Officier van Justitie besloten in deze zaak geen vervolging in te stellen, omdat de gestelde gebeurtenissen niet zijn te kwalificeren als mensenhandel. Tegen dit sepot heeft eiser beklag gedaan. [2]
2. Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken, omdat hij sinds 29 maart 2021 niet meer voldoet aan de beperking waaronder de vergunning is verleend. De Officier van Justitie heeft aangegeven dat er vanaf 29 maart 2021 geen sprake meer is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek in verband met mensenhandel. [3] Gelet op het voorgaande komt eiser ook niet in aanmerking voor wijziging van het verblijfsdoel naar ‘humanitair niet-tijdelijke gronden’ voor slachtoffers en getuige aangevers van mensenhandel. [4] Tot slot is geen sprake van bijzondere omstandigheden [5] of van een beschermenswaardig familie- of privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM. [6]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder niet de bevoegdheid had om de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht in te trekken tot 29 maart 2021. Dit is zowel in strijd met paragraaf B8/3.2 van de Vc 2000, als Richtlijn 2004/81/EG en Richtlijn 2011/36/EU. Verweerder heeft in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld door een beslissing op bezwaar te nemen terwijl het Gerechtshof nog geen uitspraak heeft gedaan over het beklag. Daarnaast heeft het beklag het sepotbesluit van de Officier van Justitie geschorst, zodat nog altijd sprake is van rechtmatig verblijf. Bovendien herleeft de aanspraak van eiser op de verblijfsvergunning als het beklag gegrond wordt verklaard. Ten aanzien van de afwijzing van de wijzigingsaanvraag bestrijdt eiser dat geen sprake is van klemmende omstandigheden van humanitaire aard. Tot slot had verweerder, op grond van de overgelegde medische stukken, ambtshalve moeten toetsen of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 64 van de Vw.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Intrekken verblijfsvergunning
4.1.
In geschil tussen partijen is of verweerder de verblijfsvergunning van eiser heeft mogen intrekken. Op grond van artikel 19 van de Vw 2000 [7] kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid. Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken als niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden. In het kader van mensenhandel moet een slachtoffer-aangever aantonen dat sprake is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan. [8]
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht heeft mogen intrekken, omdat eiser sinds 29 maart 2021 niet meer voldoet aan de beperking waaronder de vergunning is verleend. Vaststaat dat de Officier van Justitie op 29 maart 2021, na onderzoek van de gestelde gebeurtenissen, heeft besloten geen vervolging in te stellen naar mensenhandel. Dit betekent dat er vanaf 29 maart 2021 geen sprake meer is van een opsporings- of vervolgingsonderzoek, zodat eiser sindsdien niet meer voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 3.48, eerste lid van het Vb en paragraaf B8/3 van de Vc.
4.3.
Anders dan eiser betoogt, heeft verweerder de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht tot 29 maart 2021 mogen intrekken. De hoogste bestuursrechter heeft namelijk overwogen dat het intrekken met terugwerkende kracht van een verblijfsvergunning verband houdend met de vervolging van mensenhandel, niet kennelijk onredelijk is. [9] Verder volgt de rechtbank het standpunt van eiser niet dat verweerder geen besluit kon nemen totdat het Gerechtshof uitspraak heeft gedaan over het beklag en dat sprake is van een tijdelijke schorsing van het sepotbesluit. [10] Tot 1 augustus 2012 regelde artikel 3.88 van het Vb dat tijdens beklag een verblijfsvergunning kan worden verleend, maar dat artikel is inmiddels vervallen. Hieruit volgt dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft gedurende het beklag of dat verweerder had moeten wachten totdat het Gerechtshof uitspraak heeft gedaan. Tot slot heeft verweerder niet in strijd met Richtlijn 2011/36/EU en Richtlijn 2004/81/EG gehandeld, omdat eiser geen slachtoffer is van mensenhandel.
Afwijzing wijziging verblijfsdoel
5.1.
Verder in geschil is of eiser in aanmerking komt voor een wijziging van zijn verblijfsdoel naar ‘humanitair- niet tijdelijke gronden.’ Volgens paragraaf B9/12 van de Vc wordt een vreemdeling, na verblijf als slachtoffer van mensenhandel, een verblijfsvergunning regulier op niet-tijdelijke humanitaire gronden verleend, indien die vreemdeling heeft onderbouwd dat op grond van bijzondere individuele omstandigheden die rechtstreeks verband houden met mensenhandel, niet van hem kan worden gevergd dat hij Nederland verlaat.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de gebeurtenissen waarvan eiser aangifte heeft gedaan niet zijn te kwalificeren als mensenhandel, hij ook niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning ‘niet-tijdelijk humanitair.’ De aangevoerde bijzondere individuele omstandigheden, zoals de psychische klachten, hebben immers geen rechtstreeks verband met mensenhandel. De rechtbank volgt het standpunt van eiser niet dat verweerder ambtshalve had moeten toetsen of eiser in aanmerking komt voor uitstel van vertrek. [11] De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat uit de wetgeving en de daaruit blijkende systematiek volgt dat bij een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd die verband houdt met psychische problemen, moet worden aangesloten bij de daarvoor geldende beperkingen. Dit betekent dat eiser een daartoe strekkende aanvraag moet indienen. [12]
Wat is de conclusie?
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.W. Craanen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie artikel 273f van het wetboek van Strafrecht.
2.Zie artikel 12 van het wetboek van Strafvordering.
3.Zie paragraaf B8/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
4.Zie paragraaf B9/12 van de Vc.
5.Zie artikel 4:84 van de Awb.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
7.Vreemdelingenwet 2000.
8.Zie artikel 3.48, eerste lid, aanhef en onder a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en paragraaf B8/3.2 van de Vc.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ9028, r.o. 7; zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 12 februari 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:847, r.o. 4.2.
10.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Noord-Nederland van 13 november 2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:5711, r.o. 7.
11.Zie artikel 64 van de Vw.
12.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2855, r.o. 4.3 en de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1088, r.o. 3.3.