ECLI:NL:RBDHA:2022:5300

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
NL22.7970
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Kurt-Gecoglu, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 4 mei 2022, hield in dat de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling werd genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij de eiser niet aanwezig was, maar de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door mr. C.W.M. van Breda.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van de eiser, en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. Dit beginsel houdt in dat men ervan uitgaat dat Italië de asielaanvraag zal behandelen in overeenstemming met de Europese asielrichtlijnen en zijn internationale verplichtingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiser niet heeft aangetoond dat er redenen zijn om aan te nemen dat Italië niet aan deze verplichtingen zal voldoen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de door de eiser ingebrachte rapporten, waaronder het AIDA-rapport en het rapport van het Swiss Refugee Council, geen nieuwe informatie bevatten die de eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zouden ondermijnen. De rechtbank concludeert dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij overdracht aan Italië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.7970
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Kurt-Gecoglu),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.7971, op 25 mei 2022 op zitting behandeld. Eiser is met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Tussen partijen staat vast dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor eisers asielaanvraag. Met het claimakkoord wordt aangenomen dat Italië de asielaanvraag zal behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen en zijn internationale verplichtingen.
2. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [1] mag ten aanzien van Italië in beginsel worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [2] Ook in recente uitspraken is bevestigd dat verweerder nog altijd van dit uitgangspunt mag en kan uitgaan. [3] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Hierin is eiser niet geslaagd.
3. Het door eiser genoemde AIDA [4] -rapport van 3 juni 2021 heeft de Afdeling in haar uitspraak van 26 november 2021 betrokken. Ook het door eiser genoemde rapport van het Swiss Refugee Council van 10 juni 2021 is betrokken bij de uitspraak van de Afdeling van 6 januari 2022. [5] Eiser heeft daarom met de aangehaalde landeninformatie geen ander beeld geschetst dan al bekend was ten tijde van de hiervoor genoemde uitspraken van de Afdeling.
4. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat in zijn situatie niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat hij bij overdracht aan Italië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [6] en artikel 4 van het Handvest [7] .
5. De enkele stelling dat eiser trauma’s heeft overgehouden aan zijn ervaringen in Italië en daarnaast kans loopt om daar op straat terecht te komen, leidt niet tot geslaagd beroep, aangezien eiser dit in het geheel niet heeft onderbouwd. Verweerder heeft er bovendien terecht op gewezen dat het op de weg van eiser ligt om bij voorkomende problemen te klagen bij de daartoe aangewezen Italiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat de Italiaanse autoriteiten hem niet zouden kunnen of willen helpen. Verder heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat eiser zelf geen ervaring heeft met de Italiaanse asielprocedure, aangezien hij daar geen asiel heeft aangevraagd. Verweerder heeft hierin dan ook geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. [8]
6. Dat eiser inmiddels bijna negen maanden in Nederland woont, hij de Nederlandse taal een beetje kent en dat hij gewend is geraakt aan de gebruiken en omgangsvorm in Nederland leidt niet tot een ander oordeel. Deze omstandigheden zijn niet dermate bijzonder of individueel dat deze maken dat de overdracht van eiser aan Italië van onevenredige hardheid getuigt. Hierin heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om eisers asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2022 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en verder openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
2.Bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 25 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:464 en 19 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:881.
3.Bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 26 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2738 en 8 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:376.
4.Asylum Information Database.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
8.Verordening nr. 604/2013.