ECLI:NL:RBDHA:2022:5210

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
20/7085
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen op eerder besluit inzake buitenlandbijdrage zonder nieuwe feiten of omstandigheden

Op 25 mei 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, wonende in Portugal, en het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van het CAK, waarin het bezwaar tegen een eerder besluit van 6 maart 2013 ongegrond werd verklaard. Dit eerdere besluit stelde dat eiseres vanaf 28 februari 2013 als verdragsgerechtigde werd aangemerkt en een buitenlandbijdrage verschuldigd was op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Eiseres stelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die aanleiding gaven om terug te komen op het eerdere besluit, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die niet eerder bekend waren of bekend hadden kunnen zijn. De gemachtigde van eiseres erkende ter zitting dat er geen nieuwe feiten waren. De rechtbank concludeerde dat de stelling van eiseres over dubbele betalingen voor ziektekosten geen nieuw feit was, maar een herhaling van eerdere argumenten. De rechtbank oordeelde dat het CAK terecht had besloten om het verzoek van eiseres om terug te komen op het besluit van 6 maart 2013 af te wijzen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. D.R. van der Meer, in aanwezigheid van griffier mr. V.A. Paul, en werd openbaar uitgesproken op 25 mei 2022. Eiseres werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7085

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , wonende te [woonplaats] (Portugal), eiseres

(gemachtigde: L.C.M. Stolwijk),
en

het Centraal Administratie Kantoor (CAK), verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Nijman).

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om terug te komen van zijn besluit van 6 maart 2013.
Bij besluit van 30 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Van eiseres is voorafgaand aan de zitting een pleitnota ontvangen.
Het onderzoek ter Teams-zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2022. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres woont in Portugal. Bij besluit van 6 maart 2013 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij vanaf 28 februari 2013 als verdragsgerechtigd is aan te merken en zij daarom vanaf die datum een verdragsbijdrage, op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) de zogeheten Zvw-bijdrage of buitenlandbijdrage, verschuldigd is. Deze bijdrage zal op haar pensioen of uitkering worden ingehouden.
2. Het daartegen gemaakte bezwaar is op 26 augustus 2013 door verweerder ongegrond verklaard. Daarbij is vermeld dat eiseres in Spanje woont. Uit de stukken blijkt echter dat eiseres destijds in Portugal woonde, zoals ook nu nog het geval is. Eiseres ontvangt een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) uit Nederland van de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Het AOW-pensioen is een wettelijk pensioen dat door Nederland wordt betaald. Indien eiseres in Nederland zou wonen, zou zij een wettelijk recht op medische zorg hebben. Om die reden is eiseres verdragsgerechtigde, waarvoor zij een bijdrage verschuldigd is (artikel 69 van de Zvw). Op 14 juni 2013 heeft Portugal bevestigd dat eiseres recht heeft op medische zorg in Portugal ten laste van Nederland. Tegen de beslissing op bezwaar heeft eiseres geen rechtsmiddelen aangewend, waardoor deze in rechte vast staat.
3. Op 8 april 2019, aangevuld op 2 mei 2019, heeft eiseres verzocht om terug te komen op het besluit van 6 maart 2013. Nadat de rechtbank in een beroepsprocedure onder zaaknummer SGR 19/3719 het beroep gegrond had verklaard en verweerder had opgedragen een nieuw besluit te nemen, heeft verweerder bij het primaire besluit het verzoek afgewezen op de grond dat er geen sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden.
4. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard op de grond dat niet is gebleken dat er nieuwe feiten en/of omstandigheden zijn om het primaire besluit en het besluit van 6 maart 2013 te herzien. In zijn verweerschrift heeft verweerder verwezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van
21 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2176). Volgens verweerder is het verzoek van eiseres om terug te komen op het besluit van 6 maart 2013 terecht afgewezen.
5. Op wat eiseres daartegen aanvoert wordt hierna - voor zover van belang - ingegaan.
6.1
De hier te beoordelen periode loopt van 6 maart 2013 tot 20 mei 2020 (datum primair besluit).
6.2
Het verzoek van eiseres strekt ertoe dat verweerder terugkomt van haar eerdere, rechtens onaantastbare, besluit van 6 maart 2013. In geschil is of verweerder op goede gronden de aanvraag van eiseres heeft afgewezen vanwege het ontbreken van nieuwe feiten en/of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
6.3
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [1] waarin een bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), toets de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of veranderde omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
6.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht en op goede gronden heeft beslist dat eiseres bij de nieuwe aanvraag per 6 maart 2013 geen feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die niet eerder bekend waren of bekend hadden kunnen zijn. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting ook erkend dat zich per 6 maart 2013 geen nieuwe feiten en/of omstandigheden voordoen, zodat het beroep in zoverre al niet kan slagen. De stelling van eiseres dat dat zij in Portugal geen ziektekosten betaalt, omdat dit wordt gefinancierd door de belastingopbrengsten waaraan alle Portugezen bijdragen, en zij als het ware dubbel betaalt voor dezelfde diensten kan immers niet worden aangemerkt als een nieuw feit of omstandigheid, nu deze grond feitelijk een herhaling is van wat eiseres in bezwaar in 2013 heeft aangevoerd.
Ter zitting is verder besproken dat in het besluit van 6 maart 2013 ten onrechte Spanje als woonland wordt genoemd. Dat is onzorgvuldig en onjuist. Ter zitting heeft verweerder hiervoor excuses aangeboden. Er is echter feitelijk geen misverstand over de woonplaats van eiseres; niet in 2013 en thans evenmin. De rechtbank is van oordeel dat dit er in deze procedure niet (meer) toe kan leiden dat het beroep om die reden gegrond moet worden verklaard.
6.5
De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd tot het oordeel komen dat het besluit op het verzoek evident onredelijk is, ook al doen zich geen nieuwe feiten of omstandigheden voor. Hiervan is in deze zaak geen sprake. Dat het Portugese pensioen van haar echtgenoot er destijds voor heeft gezorgd dat de Zvw-inhouding op zijn Nederlandse AOW-uitkering is gestopt, maakt niet dat de voorliggende beslissing evident onredelijk jegens eiseres is. Eiseres ontving immers tot het overlijden van haar echtgenoot niet (ook) zelf een Portugees ouderdoms- of nabestaandenpensioen, zodat zij niet in dezelfde omstandigheden als haar echtgenoot verkeerde.
6.6
In zijn pleitnota en ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres zich op het standpunt gesteld dat in zijn ogen dubbel wordt betaald voor een verzekering tegen ziektekosten, terwijl eiseres al in 2013 kenbaar heeft gemaakt dat zij geen gebruik wenst te maken van het Nederlandse zorgverzekeringsstelsel. De gemachtigde van eiseres gaat er daarbij echter aan voorbij dat de opgelegde buitenlandbijdrage niet kan worden aangemerkt als een premie voor een individuele ziektekostenverzekering maar dat het daarbij gaat om een wettelijk geregelde sociale bijdrage voor de kosten van een deel van het Nederlandse zorgstelsel. Uit de opbrengsten daarvan betaalt Nederland de kosten in verband met de Zvw op grond van internationale verdragen betaalt. Onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie [2] (Hof) Van Delft cs., wijst de rechtbank er nog op dat eiseres daarbij geen keuzerecht heeft en dat er sprake is van een dwingend stelsel. Het is niet mogelijk om af te zien van deze heffing zonder het recht op de desbetreffende uitkering prijs te geven.
6.7
Tot slot voert eiseres aan dat zij sinds het overlijden van haar echtgenoot op
13 februari 2021 een nabestaandenpensioen in Portugal ontvangt. De rechtbank moet allereerst vaststellen dat deze verandering geen betrekking heeft op de in geding zijnde periode van 6 maart 2013 tot 20 mei 2020. Ter zitting is door verweerder medegedeeld dat sinds maart 2021 sprake is van een prevalerend recht doordat eiseres in Portugal woont en een Portugees nabestaandenpensioen ontvangt. Verweerder heeft eiseres daarom per 28 februari 2021 uitgeschreven als verdragsgerechtigde. Verweerder zal hierover nog een besluit nemen en de buitenlandbijdrage vanaf die datum restitueren aan eiseres.
7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. V.A. Paul, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 december 2016; ECLI:NL:CRVB:2016:4872
2.Zie de uitspraak van het Hof van 14 oktober 2010; ECLI:EU:C:2010:610