ECLI:NL:RBDHA:2022:491
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen en hoogte rechterlijke dwangsom in asielprocedure
In deze zaak heeft eiser, met V-nummer [V-nummer], beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser had op 23 april 2019 een aanvraag ingediend, maar de staatssecretaris heeft pas op 18 juni 2020 beslist, nadat de rechtbank eerder had bepaald dat er binnen een bepaalde termijn een besluit moest komen. De rechtbank had in een eerdere uitspraak van 16 maart 2020 al bepaald dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag moest betalen voor elke dag dat hij te laat was met beslissen, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft op 28 januari 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen, geregistreerd onder zaaknummer NL20.2371.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn op 23 oktober 2019 was verstreken en dat eiser de staatssecretaris op 10 januari 2020 in gebreke heeft gesteld. De rechtbank oordeelt dat het belang van eiser bij een beoordeling van het beroep tegen het niet-tijdig beslissen is komen te vervallen, omdat de staatssecretaris inmiddels had beslist op de aanvraag. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk.
Daarnaast heeft eiser ook beroep ingesteld tegen de hoogte van de rechterlijke dwangsom, geregistreerd onder zaaknummer NL20.13497. De rechtbank oordeelt dat zij onbevoegd is om van dit beroep kennis te nemen, omdat de hoogte van de dwangsom niet onder het bestuursrecht valt. Eiser moet zich hiervoor tot de burgerlijke rechter wenden. De rechtbank verklaart ook dit beroep niet-ontvankelijk. Eiser heeft recht op proceskostenvergoeding, die door de rechtbank is vastgesteld op € 379,50, te betalen door de staatssecretaris.