ECLI:NL:RBDHA:2022:490

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
09/767222-21 en 22/004936-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen voor moord met gebruik van communicatiemiddelen en voertuigen

Op 27 januari 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor moord. De zaak betreft een periode van 4 maart 2021 tot en met 16 maart 2021, waarin de verdachte samen met anderen communicatiemiddelen en voertuigen heeft verworven en voorhanden heeft gehad, die bestemd waren voor het plegen van moord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten zich hebben voorbereid op een liquidatie, waarbij zij gebruik maakten van een Opel Zafira en een gestolen Volkswagen Caddy, evenals mobiele telefoons voor communicatie. De rechtbank heeft op basis van de verzamelde bewijsmiddelen, waaronder WhatsApp-berichten en zendmastgegevens, geconcludeerd dat er sprake was van een nauwe samenwerking en opzet op moord. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, waarbij de rechtbank de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de voorbereiding van de liquidatie heeft meegewogen. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij behandeld, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat het verband tussen de schade en het bewezenverklaarde feit niet voldoende was onderbouwd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/767222-21 en 22/004936-19 (tul)
Datum uitspraak: 27 januari 2022
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
[geboortedag] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Grave.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 31 augustus 2021, 25 november 2021 (alle pro forma) en 13 januari 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W. Bos en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.C. Jonge Vos naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 4 maart 2021 tot en met 16 maart 2021 te Den Haag en/of Amsterdam en/of Baarn en/of Soest, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, ter voorbereiding van het met anderen te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord als bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, opzettelijk een of meer communicatiemiddel(en) (mobiele telefoon(s)) en/of een personenauto (merk Opel type Zafira voorzien van [kenteken] ) en/of een gestolen personenauto (merk Volkswagen type Caddy voorzien van [kenteken] ) en/of een valse kentekenplaat (bevestigd op voornoemde Volkswagen Caddy) en/of een jerrycan gevuld met benzine, althans met een brandbare stof (aangetroffen in voornoemde Volkswagen Caddy), bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven
en/of voorhanden heeft gehad;

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
Op 13 maart 2021 heeft de politie een melding ontvangen van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de Eenheid Den Haag dat binnen 48 uur een liquidatie zou plaatsvinden waarbij ene “ [gebruikersnaam] ” gebruikmakend van het [telefoonnummer] betrokken zou zijn. De politie is naar aanleiding van deze melding het [onderzoek] gestart. Tijdens dit onderzoek zijn drie verdachten in beeld gekomen, te weten verdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] ) en verdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ). Zij worden verdacht van het treffen van voorbereidingshandelingen voor de moord op [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde feit. Op verweren van de verdediging zal – voor zover nodig – nader worden ingegaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.4.1
De bewijsvraag ten aanzien van het tenlastegelegde
De rechtbank heeft hierna opgenomen in 3.4.2. en 3.4.3 de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Bij de beantwoording van de bewijsvraag of de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van voorbereiding van moord moet de rechtbank diverse aspecten onderzoeken, waartoe in het onderstaande zal worden overgegaan. De beoordeling van al die aspecten zal voeren tot een eindconclusie. In het verloop van de beoordeling zullen regelmatig tussenconclusies worden geformuleerd.
3.4.2
De door de verdachten gebruikte telefoons
In het [onderzoek] komen diverse telefoons en telefoonnummers voor. De vraag die de rechtbank daarom allereerst zal beantwoorden is welke telefoons en/of telefoonnummers door de verdachten zijn gebruikt in de tenlastegelegde periode.
[medeverdachte 1]
Op 16 maart 2021 is tijdens een doorzoeking op de verblijfplaats van [medeverdachte 1] , [woonadres] te Den Haag, een Samsung SM-J701F (Dual-SIM) mobiele telefoon in beslag genomen. De chatberichten van de ‘ [gebruikersnaam] ’ ofwel de gebruiker van het toestel staan vermeld als ‘ [chat adres] ’, met daarin de simkaart van het [telefoonnummer] . [2] [medeverdachte 1] heeft verklaard dat deze telefoon aan hem toebehoort en hij sinds december 2020 gebruik maakt van het [telefoonnummer] . [3]
Tussenconclusie
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat het [telefoonnummer] (hierna:
) in de tenlastegelegde periode bij [medeverdachte 1] in gebruik was.
[medeverdachte 2]
Het [telefoonnummer] (hierna: [telefoonnummer] ) staat geregistreerd op het [woonadres] te Amsterdam op naam van [vader van] . Uit de door de provider verstrekte gegevens blijkt dat de simkaart van het [telefoonnummer] van 30 november 2020 tot en met 15 april 2021 in een Apple iPhone 12 heeft gezeten. Het [telefoonnummer] maakt het vaakst gebruik van een [zendmast] in Amsterdam. [4] Deze iPhone 12 is in de woning waar [medeverdachte 2] verbleef, aangetroffen. [5] Over zowel het telefoonnummer als de iPhone 12 heeft [medeverdachte 2] verklaard dat deze aan hem toebehoorden en bij hem in gebruik waren in de tenlastegelegde periode. [6]
Tussenconclusie
Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat het [telefoonnummer] in de tenlastegelegde periode bij [medeverdachte 2] in gebruik was.
[verdachte]
[telefoonnummer]
Tijdens de doorzoeking van de woning van [verdachte] is een iPhone 7 aangetroffen. [7] Uit de historische verkeersgegevens van het IMEI- [nummer] , behorende bij de Apple iPhone 7, over de periode 1 oktober 2020 tot en met 29 maart 2021 is gebleken dat in die periode de simkaart van het [telefoonnummer] (hierna: [telefoonnummer] ) in dit toestel zat. Het [telefoonnummer] staat op naam van [medebewoner] op het adres de [adres] te ’s-Gravenhage. Op dit adres staan zowel [medebewoner] als [verdachte] ingeschreven. [8] [verdachte] heeft verklaard dat hij de gebruiker is van het [telefoonnummer]
[telefoonnummer]
Uit de uitgelezen Samsung telefoon van [medeverdachte 1] is gebleken dat hij WhatsApp-verkeer heeft gehad met de gebruiker van het [telefoonnummer] (hierna: [telefoonnummer] ). Dit telefoonnummer staat in de Samsung van [medeverdachte 1] voorgeprogrammeerd met een punt (.). Uit de historische verkeersgegevens van het [telefoonnummer] blijkt dat de simkaart van dit nummer in verschillende telefoons heeft gezeten. Van 22 september 2020 tot en met 29 september 2020 heeft de simkaart van dit nummer in de hiervoor genoemde Apple iPhone 7 gezeten. Van 30 september 2020 tot en met 26 januari 2021 heeft de simkaart van het nummer in een Alcatel 1066D met IMEI- [nummer] gezeten. [10] Deze Alcatel is bij een doorzoeking in de slaapkamer van de woning van [verdachte] aangetroffen. [11]
Het enige toestel waarmee de simkaart van het [telefoonnummer] in de periode van 22 september 2020 tot en met 21 maart 2021 mobiel dataverkeer heeft gebruikt betreft de Apple iPhone 7. Het is daarbij, zo staat gerelateerd, mogelijk om ondanks dat een andere simkaart in het toestel zit met de geïnstalleerde- en geactiveerde WhatsApp van het [telefoonnummer] door te blijven appen. Gelet daarop is het volgens de verbalisanten zeer waarschijnlijk dat het WhatsApp-verkeer van het [telefoonnummer] ook na 29 september 2020 op de Apple iPhone 7 heeft plaatsgevonden. [12]
Zowel het telefoonnummer [telefoonnummer] als [telefoonnummer] hebben het meest gebruik gemaakt van de zendmasten die bereik hebben bij de woning van [verdachte] . Voorts is uit het onderzoek van de verbalisanten gebleken dat beide telefoonnummers het meest contact hebben gehad met dezelfde tegennummers, waaronder de vriendin en de ouders van [verdachte] . [13]
Op 19 januari 2021 heeft [andere gebruiker ] vanuit de penitentiaire inrichting gebeld met de gebruiker van het [telefoonnummer] . In dit telefoongesprek heeft [andere gebruiker ] de gebruiker van het [telefoonnummer] [gebruikersnaam] genoemd. De verbalisant die het getapte gesprek heeft uitgeluisterd heeft door middel van stemherkenning uit reeds beluisterede tapgesprekken vastgesteld dat de gebruiker van het [telefoonnummer] [verdachte] betrof. [14]
Op 10 april 2021 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen de gebruiker van het [telefoonnummer] en [oma] van [verdachte] . In dat gesprek heeft de gebruiker van het [telefoonnummer] aangegeven dat hij een ander app-nummer heeft welk nummer hij nu gaat sturen en dat het andere nummer verwijderd moeten worden. Op 12 april 2021 zijn vervolgens twee sms-berichten verstuurd door het [telefoonnummer] naar het [telefoonnummer] , inhoudende: “
Goede middag ik he vernomen dat je mij app nummer hebt en het kan zijn dat mensen jou nu app die jij niet kent. Ik heb je al een appje gestuurd over dit kunne we contact maken met elkaar zodat we dit kunne oplossen. [15]
[telefoonnummer]Uit de historische gegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] is voorts gebleken dat hij contact heeft gehad met het [telefoonnummer] (hierna: [telefoonnummer] ). [16] Over de periode 1 maart 2021 tot en met 15 maart 2021 blijkt dat het [telefoonnummer] op 8 en 9 maart 2021 in gebruik is geweest en dat dit nummer heeft gezeten in de Alcatel telefoon met IMEI- [nummer] . In dit toestel heeft van 30 september 2020 tot en met 26 januari 2021 de simkaart met het [telefoonnummer] gezeten. [telefoonnummer] werd op 8 maart 2021 vermoedelijk geactiveerd om 21:16 uur. Op dat moment maakte het telefoonnummer contact met zendmasten in Den Haag, in de omgeving van de woning van [verdachte] . Op 9 maart 2021 beweegt [telefoonnummer] vanuit Den Haag naar een [zendmast] en/of [zendmast] te Amsterdam (tussen 07:54:07 en 07:56:14 uur) en [telefoonnummer] maakt die dag tussen 12:44:10 uur en 12:55:47 uur eveneens gebruik van deze zendmasten. [17]
Tussenconclusie
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het [telefoonnummer] in de tenlastegelegde periode bij [verdachte] in gebruik was.
Ten aanzien van het [telefoonnummer] komt de rechtbank tot de conclusie dat dit eveneens in de ten laste gelegde periode bij [verdachte] in gebruik is geweest.
De simkaart van dit telefoonnummer heeft vóór de ten laste gelegde periode achtereenvolgens in de bij [verdachte] in de woning in beslag genomen Apple Iphone 7 en Alcatel telefoon gezeten. Het [telefoonnummer] heeft gebruik gemaakt van de zendmasten gelegen nabij de woning van [verdachte] en dit telefoonnummer heeft dezelfde tegennummers als het [telefoonnummer] waarvan [verdachte] gebruik maakt. Op 19 januari 2021 is [verdachte] door [andere gebruiker] op [telefoonnummer] gebeld. Hieruit volgt dat [telefoonnummer] door [verdachte] is gebruikt.
Verder is gebleken dat dit telefoonnummer in de periode van 22 september 2020 tot en met 21 maart 2021 weliswaar niet meer in de Apple iPhone 7 zat maar wel mobiel dataverkeer heeft gehad op de Apple iPhone 7 van [verdachte] en dat dit mogelijk is via WhatsApp geïnstalleerd en geactiveerd op de Apple iPhone 7. Dat [verdachte] gedurende de tenlastegelegde periode nog WhatsApp-berichten verstuurde met [telefoonnummer] vindt bevestiging in het na die periode gevoerde telefoongesprek van 10 april 2021 waarin [verdachte] zijn oma heeft verteld dat hij een ander app-nummer heeft. Dit volgt ook uit de sms-berichten die op 12 april 2021 worden verzonden naar het [telefoonnummer] , dat de gebruiker van dat nummer nu mogelijk app-berichten kan ontvangen die voor [verdachte] bedoeld zijn.
Gelet op het bovenstaande gaat de rechtbank voorbij aan de verklaring van [verdachte] dat hij het [telefoonnummer] in de ten laste gelegde periode niet heeft gebruikt. De rechtbank gaat ervan uit dat [telefoonnummer] bij [verdachte] in gebruik was voor en in de tenlastegelegde periode en dat alle gesprekken en WhatsApp-berichten die met [telefoonnummer] zijn gevoerd en verstuurd met dit nummer door [verdachte] zijn gevoerd en verstuurd.
Ook ten aanzien van het [telefoonnummer] komt de rechtbank tot de conclusie dat dit in de tenlastegelegde periode bij [verdachte] in gebruik is geweest. Immers dit telefoonnummer heeft op 8 en 9 maart 2021 gezeten in de Alcatel telefoon die in de slaapkamer van de woning van [verdachte] is aangetroffen. De verklaring van [verdachte] dat deze telefoon aan een klant van hem toebehoort, die deze na een knipbeurt in zijn woning heeft achtergelaten, acht de rechtbank ongeloofwaardig, temeer [verdachte] van deze Alcatel telefoon gebruik heeft gemaakt toen hij op 19 januari 2021 gebeld werd door [andere gebruiker] .
In het kader van de leesbaarheid zijn – voor zover mogelijk – vanaf 3.4.3. de telefoonnummers waarmee de berichten zijn verstuurd of ontvangen, vervangen door de namen van de geïdentificeerde gebruikers van deze nummers.
3.4.3
De tijdlijn
Hierna komen de verdere relevante bevindingen in chronologische volgorde aan bod.
5 maart 2021
Uit camerabeelden volgt dat op 5 maart 2021 om 07.58 uur een zwarte Opel Zafira voorzien van het [kenteken] langs de woning van [slachtoffer] op de [locatie slachtoffer] te Soest is gereden. Er zitten drie personen in de auto. Deze Opel Zafira is vervolgens ter hoogte van de [locatie slachtoffer] gestopt waarop twee mannen uit de auto zijn gestapt. Terwijl deze mannen een aantal keren om en langs de woning van [slachtoffer] zijn gelopen, heeft de bestuurder de Opel Zafira om de hoek van de woning, op [parkeerplaats] geparkeerd. Nadat [slachtoffer] om 08.06 uur met zijn voertuig door het hek bij de woning naar buiten is gereden, lopen de mannen nog een keer voorlangs de woning, lopen zij richting [parkeerplaats] en zijn zij in de Opel Zafira weggereden. [18]
[slachtoffer] heeft hierover verklaard dat hij, toen hij van zijn woning weg wilde rijden, twee jongens met capuchons en mondmaskers heeft gezien die over een grasveld naast zijn huis zijn richting op kwamen lopen en dat hij vervolgens in de zijstraat naast zijn woning een Opel heeft gezien met daarin een derde jongen die helemaal onderuit zat op de bestuurdersplaats. [19]
Uit onderzoek van de politie is gebleken dat de zwarte Opel Zafira met [kenteken] op naam staat van [vader van] [medeverdachte 2] . [vader van] heeft hierover verklaard dat als de Opel in Soest is geweest op 5 en 9 maart 2021, dat het zijn zoon moet zijn geweest. [20]
Uit de zendmastgegevens is gebleken dat [telefoonnummer] van [medeverdachte 2] om 08.19 uur contact maakt met de [zendmast] te Baarn. Deze zendmast staat pal naast de Rijksweg A1 ter hoogte van de afslag Soest en ligt hemelsbreed op ongeveer 5,7 kilometer vanaf de woning van [slachtoffer] . [21]
8 maart 2021
Op 8 maart 2021 heeft omstreeks 19.00 uur een WhatsApp-chatgesprek plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1] en [telefoonnummer] van [verdachte] , waarin [medeverdachte 1] laat weten dat hij met twee minuten komt en waarop [verdachte] reageert met “
We zuijn dder al”. [22]
9 maart 2021
Op 9 maart 2021 heeft van 02.00 uur tot en met 03.30 uur wederom een WhatsApp-chatgesprek plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1] en het [telefoonnummer] van [verdachte] . In dat gesprek is het volgende besproken:
2.09
uur: [verdachte] : “
Sws ben gwn laylow over uurtje zo mi baarr yu”.
2.1
uur: [medeverdachte 1] : “
Ai. Aboeng siti”.
3.08
uur: [verdachte] : “
Maaak he ready”.
3.21
uur: [verdachte] : “
Waar moeten we je checken”. [23]
Op 9 maart 2021 om 03.34 uur heeft [medeverdachte 1] een bericht gestuurd naar zijn vriendin, inhoudende: “
Schatje ik ben weg. Je hoort me straks.” [24]
Vervolgens is uit zendmastgegevens gebleken dat de Apple iPhone 7 met de simkaart van het [telefoonnummer] van [verdachte] op 9 maart 2021 om 04.58 uur heeft aangestraald op de [zendmast] op de Rijksweg A4 en vervolgens om 07.54 uur en 07.56 uur aan [zendmast] en [zendmast] te Amsterdam. [25] De zendmasten [zendmast] en [zendmast] hebben voor een groot deel bereik in hetzelfde gebied. [26]
Uit de zendmastgegevens is bovendien gebleken dat de telefoon van [medeverdachte 1] op 9 maart 2021 om 07.47 uur, 07.48 uur en 12.41 uur heeft aangestraald op de [zendmast] in Baarn. [27]
Ook ten aanzien van het telefoonnummer van [medeverdachte 2] zijn zendmastgegevens geregistreerd van 9 maart 2021. Zo is gebleken dat om 07.20 uur, 07.47 uur, 08.43 uur, 09.20 uur, 11.20 uur en om 12.10 uur de [zendmast] te Baarn is aangestraald en is op de telefoon van [medeverdachte 2] een chat aangetroffen verstuurd om 10.42 uur naar een onbekend gebleven persoon met een foto dat hij in of in de buurt van Baarn is. [28]
Op de camerabeelden van de woning van [slachtoffer] is te zien dat op 9 maart 2021 een witte Volkswagen Caddy voorzien van [kenteken] rond 07.14 uur langs de woning via [locatie slachtoffer] heeft gereden en dat deze vervolgens op [parkeerplaats] langs de weg heeft geparkeerd. Vervolgens is op de beelden te zien dat tussen 07.17 uur en 07.30 uur een bijrijder die uit de Volkswagen Caddy is gestapt meerdere malen heen en weer op de [locatie slachtoffer] loopt voorbij de woning van [slachtoffer] en het terrein bekijkt.
Tussen 08.05 uur en 08.19 uur is de Volkswagen Caddy weer terug, parkeert op de parkeerplaats het dichtste bij de [locatie slachtoffer] , de bijrijder stapt uit en kijkt bij de woning van [slachtoffer] . Tussen 08.20 uur en 08.23 uur is de Volkswagen Caddy weer terug, parkeert weer op de hiervoor genoemde parkeerplaats en vertrekt weer. Tussen 08.52 uur en 08.53 uur komt de Volkswagen Caddy langs de woning gereden, keert en rijdt weer terug. Tussen 09.01 uur en 09.03 uur komt een persoon vanuit de verte aangelopen in de richting van de woning van [slachtoffer] , even later komt de Volkswagen Caddy weer, die keert bij [parkeerplaats] en rijdt weer weg. Tussen 10.13 uur en 10.14 uur komt de Volkswagen Caddy meermaals over de [locatie slachtoffer] gereden. [29]
Op de printscreens van de camerabeelden die door een buurtbewoner aan de [straatnaam] te Soest zijn verstrekt, is te zien dat op 9 maart 2021 tussen 07.10 uur en 08.51 uur een wit bestelbusje, gelijkend op een Volkswagen Caddy, meermalen langs de woning van die buurtbewoner is gereden zowel in de richting van de [locatie slachtoffer] als in de richting van de kruising met de [straatnaam] . [30] Die bewoner heeft tevens verklaard dat hij zich herinnerde dat hij ook een zwarte stationwagen twee of drie keer voorbij zag rijden op zijn camerabeelden tussen 07.00 uur en 09.00 uur. De woning aan de [locatie slachtoffer] ligt in het verlengde van de [straatnaam] en op 700 meter afstand van de woning aan de [straatnaam] . [31]
Een andere buurtbewoner heeft over de Volkswagen Caddy verklaard dat deze op 9 maart 2021 werd achtergelaten op de [straatnaam] bij de kruising met [straatnaam] te Soest. Het voertuig zou vanaf het [straatnaam] geduwd zijn naar de [straatnaam] door twee mannen. Deze twee mannen zouden vervolgens zijn opgehaald door een zwarte Opel met [kenteken] . Alle mannen zouden vervolgens in de Opel Zafira zijn gestapt en weggereden. [32]
Op 9 maart 2021 om 12.47 uur en om 12.55 uur is door het [telefoonnummer] van [verdachte] , welk nummer op die momenten een [zendmast] in Amsterdam aanstraalt, gebeld naar het telefoonnummer van [medeverdachte 1] . [33] [medeverdachte 1] ’s telefoon straalt vervolgens om 13.08 uur en 13.09 uur aan op de [zendmast] te Amsterdam. [34] Ook de telefoon van [medeverdachte 2] wordt om 13.20 uur en 13.28 uur geregistreerd aan de [zendmast] te Amsterdam [35] , welke zendmast zoals hiervoor opgenomen voor een groot deel bereik heeft in hetzelfde gebied als de [straatnaam] . Dit zijn niet de zendmasten die het nummer aanstraalt als [medeverdachte 2] thuis is.
Het telefoonnummer van [verdachte] eindigend op [telefoonnummer] straalt om 13.44 uur een zendmast aan in Weteringbrug die bereikt heeft op de Rijksweg A4. [36] Om 14.18 uur straalt de telefoon van [medeverdachte 1] een zendmast aan in Den Haag. [37]
Op 9 maart 2021 tussen 15.51 uur en 15.59 uur heeft een WhatsApp-chatgesprek plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1] en zijn moeder, waarin [medeverdachte 1] de volgende berichten aan zijn moeder stuurt: “
Morgen moeten jullie nieuws kijken, dan kunnen jullie die politie bellen” en “
Deze hond heeft niet geslapen. En was aan het w8en om op iemand te schieten, voor 4000 euro. Maar die gene was er niet. Dus nu ga ik weer morgen. Dan moet je zien jah.” [38]
Op 9 maart 2021 om 20.42 uur stuurt [verdachte] met [telefoonnummer] een WhatsApp-bericht naar [medeverdachte 1] : “
Donderdag”. [39]
10 maart 2021
Op 10 maart 2021 heeft een WhatsApp-chatgesprek plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] met [telefoonnummer] , inhoudende:
13.07
uur: [medeverdachte 1] : “
Hoe laat zelfde tijd zelfde plek als 1e keer
14.15
uur: [verdachte] : “
Si
14.17
uur: [medeverdachte 1] :
“Lobi g, laat me ook in de agga gangster crew bro.”
14.19
uur: [verdachte] : “
Na dit kijke we wnt hou me circle klein zeg j eerrlijk ma we kijke het aan gwn.
14.2
uur: [medeverdachte 1] : “
Boeng
16.18
uur – 16.21 uur:
[medeverdachte 1] : “
Hoe laat
[verdachte] : “
Zorg dat je half 5 actief bent
[medeverdachte 1] : “
10000
[verdachte] : “
Aboeng”.
19.17
uur:
[verdachte] : “
Actief he. Later”. [40]
11 maart 2021
Op 11 maart 2021 stuurt [verdachte] met [telefoonnummer] om 02.30 uur een WhatsApp-bericht naar [medeverdachte 1] : “
Eyo hoor dan. HUN ZEGGEN VRIJDAG”.[medeverdachte 1] antwoordt omstreeks 02.50 uur: “
Ai no. Ik sta paraat man, ik was ff bezig man”. [41]
Uit onderzoek naar de telefoon van [medeverdachte 1] is vervolgens gebleken dat op deze telefoon op 11 maart 2021 tussen 06.02 uur en 06.13 uur 34 screenshots zijn gemaakt vanuit Google Maps en opgeslagen. Op een screenshot staat de woning op [locatie slachtoffer] te Soest en op twee screenshots is op die woning ingezoomd. [42] De andere screenshots zijn van straten in Soest. [43]
Op 11 maart 2021 is vanaf 20.41 uur het WhatsApp-chatgesprek tussen [verdachte] met [telefoonnummer] en [medeverdachte 1] hervat, waarin het volgende is uitgewisseld:
[verdachte] : “
Actief tog. Ik baarr je rond 2 uur”.
[medeverdachte 1] : “
Ai g. Actief”.
[verdachte] : “
Iscool
[medeverdachte 1] : “
Sowiezo” en “
1000
[verdachte] : “
Aisi
Vanaf 23.30 uur is vervolgens gestuurd:
[verdachte] : “
Scribi vrij gwn morge 14:00 meeten we je dan prate we”.
[medeverdachte 1] : “
Sang man”.
[verdachte] : “
Is nie anders tamara”.
[medeverdachte 1] : “
Is goed bel me bro”.
[verdachte] : “
Cool”. [44]
12 maart 2021
Op 12 maart 2021 vindt wederom een WhatsApp-chatgesprek plaats tussen [verdachte] met [telefoonnummer] en [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft om 13.26 uur:
“2 uur toch. Zie ik je”gestuurd, waarop om 13.52 uur [verdachte] via Whatsapp [medeverdachte 1] heeft gebeld. [45]
14 maart 2021
Op 14 maart 2021 heeft [medeverdachte 1] om 14.19 uur het volgende WhatsApp-bericht naar [verdachte] met [telefoonnummer] gestuurd:
“4 uur toch dalikk”.Hierop heeft [verdachte] om 14.20 uur geantwoord:
“Later in de avond hoor ik die groenligt”en om 22.40 uur:
“Tamaranacht”. [46] Tamara’ is straattaal voor morgen (tomorrow). [47]
Diezelfde dag om 22.10 uur heeft de telefoon van [medeverdachte 2] aangestraald op de zendmast van de Wakkerendijk te Baarn. [48]
15 maart 2021
Op 15 maart heeft om 09.12 uur een telefoongesprek plaatsgevonden tussen [medeverdachte 1] en zijn vriendin. In dat gesprek heeft [medeverdachte 1] het volgende gezegd: “
Ik ga het niet eens meer doen. Hij stuurt mij pas dat het vandaag is. Of anders vandaag is, misschien morgen. Ik weet niet man, ik weet niet wat ik moet doen, weetje. […] Maarre ik heb voor niks mijn wekker gezet. Om vier uur wakker geworden, (nvt) koffie gedronken, alles, gewachten. Ik heb die fucking bericht niet gelezen dat ik hem wil bellen.” [49]
16 maart 2021
Aan de hand van de gebruikte zendmasten is gebleken dat de telefoon van [medeverdachte 2] op 16 maart 2021 tussen 17.48 uur en 17.49 uur aanstraalt op de [zendmast] te Baarn. [50]
7 april 2021
Op 7 april 2021 is door de politie na een melding van een buurtbewoner een Volkswagen Caddy met het [kenteken] aangetroffen op het [straatnaam] te Soest. De buurtbewoner had gemeld dat deze auto daar vier weken geparkeerd stond. Ter plaatse heeft de politie geconstateerd dat:
  • i) er schroefgaten in de kentekenplaten zaten, terwijl het kenteken niet was vast geschroefd;
  • ii) het slot aan de achterzijde van het voertuig was uitgeboord;
  • iii) het chassisnummer van het voertuig was [nummer] , maar dit nummer niet hoorde bij het [kenteken] en
  • iv) dat een jerrycan met een vloeistof op de grond van het voertuig lag.
Uit nader onderzoek is gebleken dat de Volkswagen Caddy als gestolen geregistreerd stond sinds 31 januari 2021. Voorts zijn in de Volkswagen Caddy in totaal drie jerrycans aangetroffen, waarvan de vloeistof in één jerrycan benzine bleek te zijn, terwijl het voertuig een dieselauto betrof. [52]
3.4.5
Overwegingen over voorbereidingshandelingen
Juridisch en wettelijk kader
Aan de verdachte is tenlastegelegd het medeplegen van voorbereiding van moord, zoals neergelegd in artikel 46, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Op grond van dat artikel is sprake van strafbare voorbereiding wanneer de dader opzettelijk middelen (voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen) verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft die zijn bestemd tot het begaan van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 8 jaren of meer is gesteld.
Vast moet komen te staan dat de in de tenlastelegging omschreven voorwerpen, communicatiemiddelen en vervoermiddelen bestemd waren tot het begaan van het misdrijf, zoals in de tenlastelegging omschreven (in dit geval: moord). Daartoe moet worden beoordeeld of de middelen, afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen van de verdachte dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik daarvan voor ogen had. Met voldoende bepaaldheid moet blijken wélk misdadig doel de verdachte voor ogen stond. Een concretisering van het voor te bereiden misdrijf naar tijdstip, plaats en wijze van uitvoering is niet vereist; met andere woorden duidelijkheid over het precieze ‘waar, wanneer en tegen wie’ is niet nodig. Evenmin is vereist dat de dader op de hoogte was van de identiteit van het beoogde slachtoffer. Voldoende is dat het bewezenverklaarde feit strekt ter voorbereiding van het grondmisdrijf (in dit geval: moord) en dat het opzet van de verdachte op het begaan daarvan was gericht.
In aanvulling hierop verwijst de rechtbank, net zoals de officier van justitie en de raadsman op de arresten van het gerechtshof Amsterdam gewezen in het onderzoek 26Koper (o.a. ECLI:NL:GHAMS:2019:801). Hierin heeft het gerechtshof uitvoerige overwegingen gewijd aan de reikwijdte van de strafbaarstelling van voorbereiding ex artikel 46 Sr. Op 21 september 2021 heeft de Hoge Raad in deze zaken uitspraak gedaan (ECLI:NL:HR:2021:1258) waarbij de middelen die waren ingesteld tegen voornoemde overwegingen van het gerechtshof zijn verworpen.
In zijn arresten heeft het gerechtshof Amsterdam overwogen dat in de bewijslevering een objectieve en subjectieve component zijn te onderscheiden. De objectieve component heeft betrekking op de bestemming van de voorwerpen die de verdachte voorhanden heeft. Deze bestemming kan blijken uit de aard van de voorwerpen zelf of uit het samenstel van voorwerpen, bezien in hun onderling verband. De daarbij te hanteren maatstaf is de uiterlijke verschijningsvorm.
De subjectieve component heeft betrekking op de intentie van de verdachte. Het criminele karakter van die intentie kan blijken uit verklaringen van de verdachte of van anderen of uit bewijsmiddelen die zijn drijfveren onthullen. Hierbij kan worden gedacht aan opgenomen en afgeluisterde (tele)communicatie, met anderen gedeelde informatie, internetgedrag of verzonden berichten.
Volgens het gerechtshof zijn de objectieve en de subjectieve component te onderscheiden, maar niet te scheiden. De interpretatie van objectieve gedragingen wordt ingevuld mede aan de hand van inzicht in intenties. De bedoelingen van de verdachte kunnen op hun beurt weer worden afgeleid uit gedrag. Het gerechtshof overweegt dat de rechter in dit kader dient te waken voor een te vergaande invulling. Naarmate meer inzicht bestaat in de intenties van de verdachte wordt de beoordeling van de bestemming van gedragingen – zoals het voorhanden hebben van voorwerpen – vergemakkelijkt. Omgekeerd kunnen de gedragingen van de verdachte of de voorwerpen waarover hij beschikt, in hun onderling verband en samenhang, een zodanige zeggingskracht hebben dat de intenties min of meer duidelijk naar voren komen. Dat geldt volgens het gerechtshof met name voor voorwerpen waaruit naar hun aard geen bijzondere bestemming kan worden afgeleid, zoals auto’s of gereedschap. Pas bezien in hun onderlinge samenhang of in het grotere verband – met voorwerpen die wel als zodanig in een criminele context kunnen worden geplaatst – kunnen deze voorwerpen onder omstandigheden als voorbereidingsmiddel worden getypeerd, aldus het gerechtshof.
Het centrale begrip in het voorgaande is het misdadige doel dat de verdachte voor ogen had. Bewezen moet worden dat de verdachte opzet heeft gehad op de bestemming (het beoogde gebruik) van de voorwerpen die hij voorhanden had. Daarvoor is voorwaardelijk opzet voldoende: de verdachte heeft in dat geval willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het grondmisdrijf (in dit geval: de liquidatie) zou plaatsvinden.
Voorts heeft het hof overwogen dat de enkele intentie van de dader niet voldoende is voor strafbaarheid. Evenmin hoeft sprake te zijn van een acuut direct risico dat onmiddellijk strafvorderlijk ingrijpen urgent heeft gemaakt, noch van een gedetailleerd inzicht in het beoogde gebruik van de middelen.
Met inachtneming van het hiervoor geschetste kader zal de rechtbank overgaan tot beantwoording van de vraag of de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen zijn bewezen.
Misdadig doel
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of uit de bewijsmiddelen volgt dat een misdrijf werd voorbereid waar een gevangenisstraf van acht jaar of meer op staat. Op basis van de hiervoor onder 3.4.3 opgenomen bevindingen stelt de rechtbank het navolgende vast. Op 5 en 9 maart 2021 werd de omgeving van de woning van [slachtoffer] aan de [locatie slachtoffer] te Soest verkend en/of in de gaten gehouden. Daartoe werd gebruik gemaakt van in ieder geval de twee in de tenlastelegging genoemde personenauto’s. De Opel Zafira is op 5 maart 2021 en de gestolen Volkswagen Caddy op 9 maart 2021 in de nabije omgeving van de woning gezien, waarbij mannen uit de auto’s zijn gestapt en meermalen om en langs de woning zijn gelopen. De Opel Zafira heeft op 9 maart 2021 in Soest de bestuurder en bijrijders van de Volkswagen Caddy opgepikt, welke auto in Soest is achtergelaten. [slachtoffer] zelf heeft op 5 maart 2021 ook een Opel bij zijn woning zien rijden waar twee jongens met capuchons en mondmaskers zijn uitgestapt die vervolgens om zijn woning liepen “alsof ze alles aan het bekijken waren”. Voorts zijn op de telefoon van [medeverdachte 1] 34 screenshots van Google Maps aangetroffen, opgeslagen op 11 maart 2021, waarvan 33 van straten in Soest, waaronder 1 van de woning van [slachtoffer] en 1 screenshot waarop is ingezoomd op de voorzijde van die woning. Tot slot heeft [medeverdachte 1] op 9 maart 2021 rond 15 uur via WhatsApp berichten aan zijn moeder gestuurd waarin hij schrijft dat hij niet heeft geslapen, dat hij aan het wachten was om op iemand te schieten voor 4000 euro te schieten, maar dat diegene er niet was. Dus nu gaat hij morgen weer, schrijft hij. Dit bericht aan de moeder van [medeverdachte 1] past bij de WhatsApp-chatgesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] waaruit blijkt dat [medeverdachte 1] om 3 uur ’s nachts klaar staat en dus niet heeft geslapen. Ook past dit bij het gegeven dat [slachtoffer] er op 9 maart 2021 niet was (hij was toen gedetineerd). En dat er voor de volgende dag een afspraak is gemaakt, zoals [medeverdachte 1] aan zijn moeder schrijft, past ook in de WhatsApp-berichten tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] .
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het de bedoeling was om [slachtoffer] te liquideren. Op het misdrijf moord staat een gevangenisstraf van meer dan acht jaar. Aan het eerste vereiste is dus voldaan.
Het voorhanden hebben van de aangetroffen voorwerpen
De rechtbank komt toe aan de vervolgvraag of de verdachte de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen (al dan niet in de vorm van medeplegen) voorhanden heeft gehad. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
(i) Communicatiemiddelen
De rechtbank heeft onder 3.4.2. al vastgesteld dat [medeverdachte 1] de Samsung met het [telefoonnummer] , [medeverdachte 2] de iPhone 12 met het [telefoonnummer] en [verdachte] de iPhone 7, de Alcatel telefoon en de [telefoonnummer] , [telefoonnummer] en [telefoonnummer] gebruikten in de tenlastegelegde periode. Daarmee staat vast dat zij deze communicatiemiddelen ieder respectievelijk ook voorhanden hebben gehad.
(ii) Opel Zafira
De Opel Zafira voorzien van [kenteken] is op 5 en 9 maart 2021 in Soest geweest. Volgens de vader van [medeverdachte 2] maakte zijn zoon die dagen gebruik van de auto. Uit de zendmastgegevens blijkt dat de telefoon van [medeverdachte 2] op 5 maart 2021 contact maakt met de [zendmast] te Baarn en ook op meerdere momenten in de ochtend van 9 maart 2021. De [zendmast] te Baarn is 5,7 km verwijderd van de woning van [slachtoffer] in Soest. Ook heeft [medeverdachte 2] om 10.42 uur een bericht gestuurd met zijn locatiegegevens dat hij in de buurt van Baarn is. De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 2] de Opel Zafira voorhanden heeft gehad op 5 en 9 maart 2021.
(iii) Volkswagen Caddy met valse kentekenplaten en de jerrycan gevuld met benzine
De Volkswagen Caddy met valse kentekenplaten en een jerrycan gevuld met benzine is op 9 maart 2021 aan het [straatnaam] te Soest door onbekende personen achtergelaten, waarna deze personen zijn opgehaald met de Opel Zafira. Het onderzoek heeft niet geleid tot identificatie van de inzittenden van de Volkswagen Caddy maar naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden uitgesloten dat in dit strafrechtelijk onderzoek meer personen betrokken zijn geweest dan alleen de verdachten die in dit vonnis zijn genoemd. Dat maakt dat anderen de Volkswagen Caddy met valse kentekenplaten en de jerrycan gevuld met benzine voorhanden hebben gehad.
Voorbereidingsmiddelen bestemd voor liquidatie
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of de voorwerpen die de verdachten en/of anderen voorhanden hebben gehad en de handelingen die daarmee zijn verricht, bestemd waren tot het begaan van het grondfeit (de moord op [slachtoffer] ). De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
(i) Communicatiemiddelen
[verdachte] en [medeverdachte 1] hebben berichten uitgewisseld via WhatsApp waarin afspraken werden gemaakt, en instructies werden gegeven door [verdachte] aan [medeverdachte 1] wanneer en hoe laat hij klaar moest staan en informatie door [verdachte] met [medeverdachte 1] werd gedeeld wanneer ‘het’ zou gebeuren. Deze berichten passen bij de bevindingen van 9 maart 2021 rondom de aanwezigheid van de Volkswagen Caddy en de Opel Zafira in Soest, het aanstralen van de telefoons van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op de zendmast in Baarn, de berichten die [medeverdachte 1] stuurt naar zijn moeder over het schieten op iemand en dat diegene er niet was, de berichten aan de vriendin van [medeverdachte 1] dat hij voor niets is opgestaan en dat het nu de dag erna gaat gebeuren. Deze berichten passen daarmee bij het hiervoor vastgestelde misdadige doel, de moord op [slachtoffer] . De telefoon van [medeverdachte 1] is bovendien gebruikt als informatiedrager voor het opslaan van 34 foto’s waaronder een ingezoomde foto van de woning van het beoogde slachtoffer. Hieruit volgt dat de telefoons van [verdachte] en [medeverdachte 1] dienstig zijn als communicatiemiddel om afspraken te maken en instructies te geven en te ontvangen om klaar te staan voor het dood schieten van het beoogde slachtoffer. De telefoon van [medeverdachte 1] is bovendien dienstig als informatiedrager van de foto’s van de woning om ter plaatse de locatie van de moord te kunnen verifiëren en herkennen bij de feitelijke uitvoering daarvan.
[medeverdachte 2] heeft op 9 maart 2021 via zijn telefoon locatiegegevens in de buurt van Soest verstuurd naar een onbekend gebleven persoon. Die locatiegegevens sluiten aan bij de zendmastgegevens waaruit blijkt dat de telefoon van [medeverdachte 2] in de omgeving van Baarn was. Deze bevindingen, in onderling verband bezien met de overige bevindingen van 9 maart 2021 zoals hiervoor genoemd, kunnen niet anders worden uitgelegd dan dat die locatiegegevens in het kader van afstemming met een andere betrokkene bij het misdadige doel is verstuurd, zodat bekend was waar [medeverdachte 2] was. Ook de telefoon van [medeverdachte 2] is daarmee dienstig als communicatiemiddel om locatiegegevens uit te wisselen in verband met de feitelijke uitvoering van de moord.
(ii) Opel Zafira
Op 5 maart 2021 is de Opel Zafira gezien bij de woning van [slachtoffer] , heeft daar in de buurt geparkeerd waarna een tweetal mannen zijn uitgestapt en in de straat voorlangs en om de woning van [slachtoffer] hebben gelopen. De Opel Zafira is gebruikt om personen naar de omgeving van de woning van [slachtoffer] te brengen. Op 9 maart 2021 is de Opel Zafira gebruikt om de inzittenden van de Volkswagen Caddy die om en bij de woning van [slachtoffer] hebben rondgelopen in de omgeving van die woning op te halen. De rechtbank is van oordeel dat daarmee naar de uiterlijke verschijningsvorm de Opel Zafira kan worden gezien als een object dat bestemd is een rol te vervullen bij de uitvoering van de moord, als auto om de daders ter plaatste te brengen of als vluchtauto.
(iii) Volkswagen Caddy
De Volkswagen Caddy met valse kentekenplaten en met een jerrycan met benzine is op 9 maart 2021 in de directe omgeving van de woning van [slachtoffer] gezien en vervolgens in de omgeving van de woning van [slachtoffer] neergezet. De inzittenden zijn door de Opel Zafira opgehaald. De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat bij liquidaties vaak gebruik wordt gemaakt van een gestolen auto met valse kentekenplaten, die na de vlucht in brand wordt gestoken. De Volkswagen Caddy voorzien van valse kentekenplaten was daartoe geschikt. In de Caddy lag een jerrycan met benzine, terwijl de auto een dieselauto betreft. De benzine was dus niet bedoeld als brandstof voor de auto maar wel geschikt om de Volkswagen Caddy na de vlucht in brand te steken om zodoende sporen te wissen. De rechtbank gaat er zodoende vanuit dat de Volkswagen Caddy moest dienen als vluchtauto.
Uit de aard en de gezamenlijkheid van het gebruik van voornoemde middelen zoals hiervoor vermeld, leidt de rechtbank af dat de communicatiemiddelen van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , de Opel Zafira en de Volkswagen Caddy met valse kentekenplaten en een jerrycan met benzine naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen van de verdachten bestemd waren tot en geschikt waren als voorbereidingsmiddelen om de liquidatie te begaan.
Opzet en medeplegen
Aan de verdachte is het medeplegen van voorbereidingshandelingen van moord tenlastegelegd. Deze deelnemingsvorm vereist een bewuste en nauwe samenwerking die was gericht op het voltooien van het delict, in casu de voorbereiding van moord. Hiervoor is opzet van de verdachte op de door hemzelf verrichte gedragingen en op de samenwerking vereist. Het is niet nodig dat komt vast te staan dat de medepleger weet heeft van de precieze gedragingen die zijn mededaders hebben verricht. Voorwaardelijk opzet is hierbij voldoende.
De inhoud van bewijsmiddelen vormt een onderling sterk verweven geheel van redengevende feiten en omstandigheden.
Aan de hand van de zendmastgegevens is gebleken dat de telefoon van [medeverdachte 2] op verschillende data heeft aangestraald op een zendmast in Baarn, te weten op 5, 9, 14 en 16 maart 2021. De rechtbank gaat ervan uit dat [medeverdachte 2] op die momenten daar zelf ook in de omgeving was. De Opel Zafira die [medeverdachte 2] gebruikte, was op 5 maart 2021 in de omgeving van de woning van [slachtoffer] en op 9 maart 2021 zijn met de Opel Zafira de inzittenden van de Volkswagen Caddy opgehaald die kort daarvoor in de omgeving van de woning van [slachtoffer] waren.
[verdachte] heeft in de ten laste gelegde periode instructies gegeven aan [medeverdachte 1] door op diverse data via WhatsApp te laten weten wanneer hij klaar moest staan en op welke dag het zou gebeuren. Zo heeft [verdachte] in de nacht van 9 maart 2021 [medeverdachte 1] geïnstrueerd om klaar te staan en vraagt hij hem waar hij hem kan treffen. [medeverdachte 1] heeft die nacht klaar gestaan zo blijkt uit het bericht die middag aan zijn moeder. Op 15 maart 2021 laat [medeverdachte 1] aan zijn vriendin weten dat hij voor niks zijn wekker heeft gezet en dat het nu misschien wel morgen wordt. [medeverdachte 1] slaat op 11 maart 2021 diverse screenshots van Google Maps op van zowel straten in de omgeving van de woning van [slachtoffer] en ook een screenshot van de woning zelf, waarbij ook specifiek op de woning van [slachtoffer] is ingezoomd.
Op 9 maart 2021 straalt het telefoonnummer van [verdachte] in de ochtend aan in Amsterdam. De telefoon van [medeverdachte 1] straalt aan het begin van de ochtend en aan het begin van de middag aan op een zendmast in Baarn die zich op ongeveer 5,7 km afstand van de woning van [slachtoffer] bevindt. De telefoon van [medeverdachte 2] straalt op diverse momenten in de ochtend van 9 maart 2021 aan op diezelfde zendmast. Een paar minuten voor 13:00 uur belt [verdachte] naar [medeverdachte 1] . Een paar minuten na 13:00 uur stralen de telefoons van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aan in hetzelfde zendmastgebied in Amsterdam waar [verdachte] op dat moment ook aanwezig is. De rechtbank gaat er vanuit dat [verdachte] zich in de ochtend op 9 maart 2021 in Amsterdam bevindt terwijl [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de omgeving van Soest zijn en dat [verdachte] contact houdt met [medeverdachte 1] en dat zij net na de middag in hetzelfde zendmastgebied zijn in Amsterdam. Dat zij dan samen zijn is mogelijk maar dat staat niet vast.
Naar het oordeel van de rechtbank is de onderlinge verwevenheid van de redengevende feiten en omstandigheden zodanig dat uitingen van een verdachte waaruit blijkt van zijn betrokkenheid bij de uit de bewijsmiddelen blijkende activiteiten ook inzicht kan bieden in de intenties van de overige betrokken verdachten. De rechtbank heeft daarbij met name het oog op de WhatsApp berichten die [medeverdachte 1] op 9 maart 2021 aan zijn moeder heeft gestuurd en waarin hij heeft geschreven dat hij niet heeft geslapen omdat hij aan het wachten was om op iemand te schieten, maar dat diegene er niet was en dat hij morgen weer zou gaan. De criminele intentie van [medeverdachte 1] blijkt hier duidelijk uit. Het was zijn bedoeling iemand dood te schieten. Uit de onderlinge verwevenheid van de handelingen van verdachten zoals die in bewijsmiddelen en hiervoor zijn weergegeven, leidt de rechtbank af dat [verdachte] en [medeverdachte 2] ook de intentie hadden dat iemand zou worden doodgeschoten. Zij hebben in ieder geval willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de moord zou plaatsvinden. Niet hoeft vast te staan dat ieder van hen wist wie precies het beoogd slachtoffer was. Dat betekent dat [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] het opzet hadden op de bestemming (het beoogde gebruik) van de voorwerpen die zij zelf voorhanden hadden voor moord.
De rechtbank is verder van oordeel dat uit de onderlinge verwevenheid van de redengevende feiten en omstandigheden ook voortvloeit dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking bij de voorbereiding van een liquidatie, waarbij zij een gezamenlijk en concreet misdadig doel voor ogen hadden. Het gaat dan met name om de inhoud van de contacten tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] die passen bij de reisbewegingen van [medeverdachte 2] en van [medeverdachte 1] naar de omgeving van Soest, het aanwezig zijn van de Opel Zafira in de omgeving van de woning en de screenshots van de woning van het beoogd slachtoffer op de telefoon van [medeverdachte 1] . Hieruit volgt dat zij opzet hadden op de samenwerking. Dat het dossier geen berichten bevat waaruit blijkt dat [medeverdachte 2] met [verdachte] en/of [medeverdachte 1] heeft gecommuniceerd, staat aan die vaststelling niet in de weg. Die communicatie kan ook via onbekend gebleven communicatiemiddelen of anderen zijn verlopen. In dit geheel heeft ieder van de verdachten zijn eigen actieve rol gespeeld. Alle verdachten hebben ook een wezenlijke bijdrage geleverd in het geheel van de feiten en omstandigheden. Dat betekent dat ieder van de verdachten als medepleger van de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen voor moord wordt aangemerkt.
Bij deze stand van zaken en gezien het geheel aan bewijsmiddelen, zoals hiervoor uiteengezet, staat naar het oordeel van de rechtbank buiten redelijke twijfel dat het beoogde gebruik van de communicatiemiddelen en de auto’s bestond in de inzet bij moord. De verdachte heeft de in de tenlastelegging vermelde voorwerpen met dat doel tezamen en in vereniging met anderen voorhanden gehad.
Eindconclusie
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen voorbereidingshandelingen voor moord heeft gepleegd. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op tijdstippen in de periode van 4 maart 2021 tot en met 16 maart 2021 te Den Haag en Amsterdam en Baarn en Soest, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het met anderen te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord als bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, communicatiemiddelen en een personenauto (merk Opel type Zafira voorzien van [kenteken] ) en een gestolen personenauto (merk Volkswagen type Caddy voorzien van [kenteken] ) en een valse kentekenplaat (bevestigd op voornoemde Volkswagen Caddy) en een jerrycan gevuld met benzine (aangetroffen in voornoemde Volkswagen Caddy), bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad;

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
5. De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder deze is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte is samen met anderen betrokken geweest bij voorbereidingshandelingen voor moord. De verdachte heeft daarbij een belangrijke rol gespeeld in de voorbereiding van de moord en heeft door zijn handelingen omstandigheden gecreëerd die nodig waren voor het voltooien van een liquidatie. Hij heeft daarmee geen enkel respect getoond voor het leven van het beoogd slachtoffer. Deze voorgenomen liquidatie is mogelijk door het ingrijpen van de politie voorkomen, maar dit had anders kunnen aflopen. Liquidaties zorgen voor grote onrust en een gevoel van onveiligheid in de samenleving. Omdat liquidaties vaak worden gepleegd op de openbare weg lopen omstanders het risico geraakt te worden of ongewild getuige te zijn. Het gronddelict, moord, behoort tot de ergste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Het medeplegen van voorbereiding van een liquidatie rechtvaardigt in beginsel dan ook de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Persoonlijke omstandighedenDe rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 9 november 2021. In het nadeel van de verwachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte eerder is veroordeeld voor onder meer geweldsdelicten. De verdachte heeft in 2020 een aanzienlijke gevangenisstraf opgelegd gekregen, waarvan een deel voorwaardelijk. De rechtbank stelt vast dat de verdachte het feit in deze zaak heeft gepleegd terwijl hij nog in de proeftijd van die eerdere veroordeling liep. De lopende proeftijd heeft hem er kennelijk niet van weerhouden zich weer aan een ernstig feit, ditmaal de voorbereiding op een levensdelict, schuldig te maken. De rechtbank ziet verder in de persoon van de verdachte geen omstandigheden die strafverzwarend of strafmatigend zouden moeten meewegen.
Conclusie
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is. Die straf is lager dan door de officier van justitie gevorderd omdat naar het oordeel van de rechtbank de op te leggen straf voldoende de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1
De vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van in totaal € 47.100,- te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Dit bedrag bestaat uit € 37.1000 aan materiële schade, opgebouwd uit de volgende schadeposten:
a. Huurkosten van tijdelijke woonruimte (van 29 maart 2021 tot en met 29 juni 2021): € 11.250,-
b. Kosten van monitoring van camerabeelden (van april 2021 tot en met december 2021): € 2.700,-
c. Kosten van juridische bijstand in verband met de besluiten van de burgemeesters van Soest en Laren tot sluiten van de woning en het kantoor van [slachtoffer] : € 18.150,-
d. Huurkosten vervangende kantoorruimte (van april 2021 tot juli 2021): € 5.000.
De rest van de vordering bestaat uit € 10.000,- aan immateriële schade. Daarnaast worden de kosten van de raadsman gevorderd overeenkomstig het liquidatietarief.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij geheel (hoofdelijk) toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Meer subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De materiële schade
De benadeelde partij heeft gesteld dat hij met zijn gezin tijdelijk moest verhuizen na een besluit van de burgemeester van Soest om zijn woning te sluiten en dat hij tijdelijk kantoorruimte heeft moeten huren na een besluit van de burgemeester van Laren. In verband met die twee besluiten heeft hij juridische bijstand ingeroepen. Ook heeft hij kosten gemaakt voor het monitoren van zijn woning. De rechtbank stelt vast dat in de bestuurlijke rapportage die ten grondslag ligt aan het besluit om de woning te sluiten evenals in het besluit van de burgemeester van Laren niet alleen wordt gewezen op dreiging in verband met de voorbereiding van moord zoals in deze zaak aan de orde maar ook op andere omstandigheden die daarmee geen verband houden. Beoordeeld dient te worden of de gemaakte kosten onder a, b, c en d gelet op alle feiten en omstandigheden als rechtstreekse schade van het bewezenverklaarde feit kunnen worden aangemerkt. Gelet op voornoemde stukken is het verband tussen de gestelde schade en het bewezenverklaarde feit en vervolgens de omvang van de schade niet zonder meer duidelijk. Daarvoor is nader onderzoek vereist. De behandeling van de vordering levert gelet hierop een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal ten aanzien van deze schadeposten daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De immateriële schade
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt.
In artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is bepaald dat alleen recht bestaat op vergoeding van immateriële schade dan wel smartengeld in de limitatief in de wet opgesomde gevallen. In artikel 6:106 BW worden gevallen genoemd waarin vergoeding van immateriële schade c.q. smartengeld kan worden toegekend. Voor zover hier van belang is dat aan de orde indien (b) de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
In het overzichtsarrest van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 heeft de Hoge Raad, onder verwijzing naar HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, onder meer het volgende overwogen:
“Van de [in art. 6:106, aanhef en onder b, BW] bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
De benadeelde partij heeft gesteld dat hij zich sinds de gebeurtenissen in maart 2021 niet meer veilig voelt in zijn woning, dat hij in onzekerheid verkeert en een voortdurende dreiging ervaart. Voorts kan de benadeelde partij zijn werkzaamheden nog maar moeizaam uitvoeren en is zijn sociale leven in belangrijke mate beperkt. Stellingen ten aanzien van het gezin laat de rechtbank buiten beschouwing nu zij geen benadeelde partij zijn.
De rechtbank overweegt dat, hoewel invoelbaar is dat de gebeurtenissen in maart 2021 een gevoel van psychisch onbehagen teweeg hebben gebracht bij de benadeelde partij, niet is gesteld dat daardoor psychische schade/geestelijk letsel bij hem is ontstaan. Eerst ter terechtzitting heeft de benadeelde partij desgevraagd verklaard dat hij als gevolg van de gebeurtenissen van maart 2021 onder behandeling is van een psycholoog. Zonder nadere onderbouwing die ontbreekt, is deze enkele omstandigheid onvoldoende om op basis daarvan ‘naar objectieve maatstaven’ het bestaan van geestelijk letsel vast te stellen. Verder is gesteld noch gebleken dat gelet op de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij sprake is van een situatie waarin zonder onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Gelet op het voorgaande zal de benadeelde partij ook ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard.
Proceskostenveroordeling benadeelde partij
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf opgelegd bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 30 oktober 2020 in de zaak met parketnummer 22-004936-19, te weten een gevangenisstraf van 6 maanden.
8.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 12 oktober 2021 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf, waartoe de verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof Den Haag van 30 oktober 2020. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld arrest was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 46, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van voorbereiding van moord;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
6 (ZES) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vorderingen gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld arrest van het Gerechtshof te Den Haag van 30 oktober 2020 gewezen onder parketnummer 22-004936-19, te weten gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.P.M. Loos, voorzitter,
mr. J.L.E. Bakels, rechter,
mr. N.R.A. Meerbeek, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. Ö. Aydin, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 januari 2022.
mr. M.P.M. Loos is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van processen-verbaal opgemaakt in het [onderzoek] , [onderzoeknummer] van de Dienst Regionale Recherche, Team Opsporing, van de politie eenheid Den Haag (doorgenummerd p. 1 t/m 696).
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 82-101; proces-verbaal van bevindingen, p. 151.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 28; proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 38.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 234-238.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 346-348.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 301.
7.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, p. 319 en bijlage p. 324.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 239-243.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 274.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 239-243.
11.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, p. 319, en bijlagen p. 321 en p. 326.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 240.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 239-243; proces-verbaal van bevindingen, p. 264.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 501.
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 264.
16.Proces-verbaal van bevindingen, p. 151-155.
17.Proces-verbaal van bevindingen, p. 242-243 en p. 265.
18.Proces-verbaal van bevindingen, p. 185-188.
19.Proces-verbaal van bevindingen, p. 550.
20.Proces-verbaal van verhoor getuige [vader van medeverdachte 2] , p. 229-230.
21.Proces-verbaal van bevindingen, p. 234-238.
22.Proces-verbaal van bevindingen, p. 544.
23.Proces-verbaal van bevindingen, p. 103-104.
24.Proces-verbaal van bevindingen, p. 125-128.
25.Proces-verbaal van bevindingen, p. 242.
26.Proces-verbaal van bevindingen, p. 158.
27.Proces-verbaal van bevindingen, p. 153.
28.Proces-verbaal van bevindingen, p. 234-238; proces-verbaal van bevindingen, p. 348.
29.Proces-verbaal van bevindingen p. 185-186, met bijlagen, p. 188-189.
30.Proces-verbaal van bevindingen, p. 423-431.
31.Proces-verbaal van bevindingen, p. 431.
32.Proces-verbaal van bevindingen, p. 226-227.
33.Proces-verbaal van bevindingen, p. 156-158.
34.Proces-verbaal van bevindingen, p. 153.
35.Proces-verbaal van bevindingen, p. 235.
36.Proces-verbaal van verdenking, p. 242.
37.Proces-verbaal van bevindingen, p. 153.
38.Proces-verbaal van bevindingen, p. 123.
39.Proces-verbaal van bevindingen, p. 109.
40.Proces-verbaal van bevindingen, p. 109-110.
41.Proces-verbaal van bevindingen, p. 110-111.
42.Proces-verbaal van bevindingen, p. 82-84.
43.Proces-verbaal van bevindingen, p. 386.
44.Proces-verbaal van bevindingen p. 110-111.
45.Proces-verbaal van bevindingen, p. 112.
46.Proces-verbaal van bevindingen, p. 114.
47.Proces-verbaal van bevindingen, p. 105.
48.Proces-verbaal van bevindingen, p. 236.
49.Proces-verbaal van bevindingen, p. 490-4911 en een geschrift, te weten een uitwerking van een tap van een telefoongesprek tussen [medeverdachte 1] en [vriendin] , p. 35.
50.Proces-verbaal van bevindingen, p. 234-238.
51.Proces-verbaal van bevindingen, p. 226-227.
52.Proces-verbaal forensisch onderzoek voertuig (Volkswagen [kenteken] ), opgemaakt op 12 april 2021 van het Forensisch Dossier [onderzoeknummer] van de Dienst Regionale Recherche, Team Forensische Opsporing, van de politie eenheid Den Haag (dit dossier is ongenummerd).