ECLI:NL:RBDHA:2022:487

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8195
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en gebrek aan medische urenbeperking

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser, die als magazijnmedewerker werkte, had op 12 juli 2019 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend na uitval door diverse lichamelijke en psychische klachten. Het primaire besluit van 7 februari 2020, waarin de uitkering werd geweigerd, werd door de rechtbank beoordeeld. Eiser stelde dat er ten onrechte geen urenbeperking was vastgesteld en dat zijn lichamelijke en psychische klachten onvoldoende waren onderzocht.

De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zorgvuldig te werk waren gegaan en dat de medische situatie van eiser op de datum in geding, 10 oktober 2019, correct was ingeschat. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om een beperking voor de oogklachten aan te nemen, aangezien deze geen invloed hadden op de arbeidsongeschiktheid op de relevante datum. Ook de psychische klachten werden niet als zodanig erkend, omdat er geen medische onderbouwing was voor de stelling dat deze de belastbaarheid van eiser zouden beïnvloeden.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de weigering van de WIA-uitkering, omdat eiser niet voldeed aan de criteria voor arbeidsongeschiktheid. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de noodzaak voor eiser om met medische stukken te onderbouwen dat de beoordeling onjuist was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/8195

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Benayad),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.L. Steeksma-Valente).

Procesverloop

In het besluit van 7 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van
10 oktober 2019 eiser een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd.
In het besluit van 3 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft op verzoek van de rechtbank op 26 oktober 2021 (leesbare) medische stukken ingediend.
Verweerder heeft op verzoek van de rechtbank op 9 november 2021 een nadere reactie ingediend, waaronder een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van dezelfde datum.
Hierna heeft eiser op 29 november 2021 een reactie ingediend en verweerder op 9 december 2021.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan deze procedure.
1.1
Eiser werkte als magazijnmedewerker bij [B.V.] B.V. voor gemiddeld 37,93 uur per week. Op 12 oktober 2017 is hij voor dit werk uitgevallen met lichamelijke klachten, waarbij het gaat om prostaatklachten, schouderklachten beiderzijds, heup- en rugklachten, buikpijn, cardiale problematiek en slaapklachten. Eiser heeft ook last van psychische klachten en hij is bekend met diabetes mellitus en hypertensie. Op 12 juli 2019 heeft eiser een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend.
1.2
In het kader van deze aanvraag is eiser op 13 januari 2020 door de arts M. van der Bij op het spreekuur gezien. Onder supervisie van een verzekeringsarts heeft deze arts van zijn bevindingen op 15 januari 2020 een rapport uitgebracht. De arts vindt niet dat eiser volledig arbeidsongeschikt is. Eiser voldoet niet aan de wettelijke criteria die hiervoor gelden. Wel vindt de arts eiser beperkt voor zijn lichamelijke klachten. Hierbij gaat het om beperkingen die verband houden met werk in zeer koude werkomgevingen, werk met zware trillingsbelasting, zwaar duwend of trekkend werk, zware tilwerkzaamheden, veelvuldige lichte tilwerkzaamheden, traplopen, veelvuldig buigen en langdurig boven schouderhoogte werken. Ook vindt de arts eiser beperkt voor lopen en staan en langdurig gebukt werken. Al die beperkingen heeft de arts vastgelegd in de diverse rubrieken van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 14 januari 2020. Verder volgt uit het rapport van de arts dat hij een medische urenbeperking niet van toepassing vindt. Eiser voldoet niet aan de voorwaarden die hiervoor gelden.
1.3
Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige op 6 februari 2020 een rapport uitgebracht. Hieruit blijkt dat de arbeidsdeskundige eiser aan de hand van de FML geschikt vindt voor een aantal voorbeeldfuncties. Het gaat om de functies monteur printplaten (SBC-code 267051), textielproductenmaker (exclusief vervaardigen van textiel) (SBC-code 111160), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), inpakker (handmatig) (SBC-code 111190) en huishoudelijk medewerker (SBC-code 111333). Op basis van die functies is er een minimaal verlies aan verdiencapaciteit van 4,24%. In het primaire besluit heeft verweerder daarom vastgesteld dat eiser per 10 oktober 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid is namelijk minder dat 35%.
1.4
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport van 23 november 2020 de belastbaarheid van eiser heroverwogen. Hij ziet geen medische argumenten om af te wijken van het medisch oordeel van de eerste arts. De beperkingen die zijn vastgesteld in de FML van 14 januari 2020 blijven hetzelfde.
1.5
De arbeidsdeskundige b&b heeft in het rapport van 1 december 2020 een herbeoordeling verricht. Hij ziet geen aanleiding om af te wijken van de conclusie van de eerste arbeidsdeskundige. De functies die de eerste arbeidsdeskundige geschikt vindt voor eiser, vindt de arbeidsdeskundige b&b ook geschikt. In het bestreden besluit heeft verweerder daarom het primaire besluit gehandhaafd.
Standpunt van eiser.
2.1
Eiser voert aan dat ten onrechte geen urenbeperking is toegepast in het bestreden besluit. Hij wijst erop dat hij lijdt aan zware lichamelijke klachten, depressieve klachten en insomnia waardoor hij overdag constant vermoeid en suf is. Het is voor hem dan ook onmogelijk om acht uur per dag, veertig uur per week te werken. Eiser is door de huisarts doorverwezen naar de longarts voor nader onderzoek. Hierbij is een andere oorzaak van de insomnia naar voren gekomen, te weten een obstructief slaap apneu syndroom (OSAS). Het onderzoek naar de slapeloosheid is weliswaar pas in 2020 verricht, maar hij kampte ook rond de datum in geding met deze klachten. Hij krijgt hiervoor ook al jarenlang slaappillen van de huisarts. Alleen deze slaappillen waren al een objectiveerbare aanwijzing dat eiser energetisch beperkt is. Verweerder is hier onterecht aan voorbij gegaan.
2.2
Eiser voert ook aan dat zijn lichamelijke klachten onzorgvuldig zijn onderzocht en dat er niet serieus is omgegaan met de aangeleverde informatie over zijn lichamelijke klachten. Het onderzoek in bezwaar was ondeugdelijk waardoor er onvoldoende beperkingen in de FML zijn aangenomen. Zo wordt in het bestreden besluit aangegeven dat de oogklachten ver na de datum in geding zijn opgetreden en dat deze daarom buiten beschouwing blijven. De verzekeringsarts b&b geeft hiermee volgens eiser aan zijn dossier niet goed te hebben bestudeerd. Eiser verwijst naar de medische informatie die bij brief van 14 april 2020 is verstrekt aan verweerder. Uit het dossier van de afdeling oogheelkunde van het Alrijne ziekenhuis blijkt dat eiser al sinds 14 oktober 2014 te kampen heeft met oogklachten. In 2019 is hij vanwege deze klachten drie keer op controle geweest, namelijk in juni, augustus en december. Er bestonden daarom rond de datum in geding oogklachten. Eiser wijst erop dat er geen beperking is opgenomen voor het onderdeel ‘zien’ in de FML. Het feit dat er pas in 2020 is aangegeven dat eiser een staaroperatie moet ondergaan doet hier niet aan af.
2.3
Verder voert eiser aan dat de verzekeringsarts b&b ten aanzien van de overige lichamelijke klachten niet is ingegaan op de aangeleverde medische informatie. De verzekeringsarts b&b heeft slechts aangegeven dat de eerste arts ondanks de afwezigheid van evidente medisch objectiveerbare feiten, forse fysieke beperkingen zou hebben aangenomen. Eiser wijst er in dit verband op dat hij onder behandeling is van vijf specialisten in het ziekenhuis. Er is medische informatie aangeleverd van de afdelingen oogheelkunde, chirurgie, maag- darm- en leverziekten. Ook is er een uitgebreid medicatieoverzicht ingediend, een afsprakenoverzicht en naslagwerken van de longarts. Eiser vindt daarom dat hij voldoende objectiveerbare feiten heeft aangeleverd waaruit zijn forse fysieke beperkingen blijken. Verweerder heeft onvoldoende beperkingen in de FML aangenomen.
2.4
Eiser stelt zich ook op het standpunt dat verweerder zijn psychische klachten heeft gebagatelliseerd. De verzekeringsarts b&b schuift de depressie opzij enkel en alleen omdat er geen gerichte behandeling is en er geen psychiatrie is vastgesteld. Eiser vindt dit zeer kort door de bocht. Hij wijst erop dat een depressie bij ouderen vaak niet wordt herkend. Gelet op de hoeveelheid lichamelijke klachten, waarvan een groot deel bovendien een hele tijd onverklaarbaar was, zijn structurele slaaptekort en zijn angsten, is het volgens eiser niet meer dan begrijpelijk dat hij hierdoor depressieve klachten heeft ontwikkeld. Ten onrechte zijn deze klachten niet meegenomen in de beoordeling en zijn hiervoor geen beperkingen vastgesteld in de FML.
Beoordeling door de rechtbank.
3. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat het beoordelingsmoment van de medische toestand van eiser 10 oktober 2019 is. Een verslechtering in de gezondheidssituatie na die datum kan dan ook niet bij de beoordeling worden betrokken.
4.1
Verweerder heeft zijn besluiten gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Hij mag die rapporten volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten dan:
- op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
- geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
- voldoende begrijpelijk zijn.
4.2
Als eiser van mening is dat een rapport niet aan deze voorwaarden voldoet, dan moet hij uitleggen waarom hij dat vindt. Als eiser het niet eens is met de beoordeling van de verzekeringsartsen, dan moet hij informatie van een andere arts inbrengen waaruit blijkt dat de beoordeling onjuist is. Het is niet genoeg als eiser alleen zijn gezondheidsklachten noemt.
Voldoet het medisch onderzoek aan de eisen?
5. De rechtbank vindt dat het rapport van de verzekeringsarts b&b gelet op de onderzoeksactiviteiten die zijn verricht, zorgvuldig tot stand is gekomen. Deze arts heeft eiser op de hoorzitting gezien en hij heeft eiser zowel psychisch als lichamelijk onderzocht. Uit het rapport blijkt dat alle klachten die eiser heeft, zijn meegenomen bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Hierbij gaat het om de psychische klachten en de lichamelijke klachten zoals de rug-, schouder- en heupklachten. Uit het rapport blijkt tevens dat de verzekeringsarts b&b op de hoogte was van de oogklachten van eiser. Ook heeft de verzekeringsarts b&b kennis genomen van de door eiser in bezwaar overgelegde medische informatie. Omdat een aantal pagina’s van deze medische informatie niet goed leesbaar was, heeft de rechtbank deze in beroep opgevraagd bij eiser. De betreffende medische informatie heeft de rechtbank vervolgens voorgelegd aan de verzekeringsarts b&b. In het nadere rapport van 9 november 2021 bevestigt de verzekeringsarts b&b dat hij in bezwaar kennis heeft genomen van deze medische informatie. De rechtbank ziet daarom in het dossier geen aanwijzingen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Vervolgens moet worden beoordeeld of van de juistheid van die medische beoordeling kan worden uitgegaan.
6.1
Eiser vindt met name dat zijn oogklachten zijn onderschat en dat een beperking geldt voor het onderdeel ‘zien’ in de FML. Ter toelichting heeft hij onder meer verwezen naar de medische informatie van de afdeling oogheelkunde van het Alrijne ziekenhuis waaruit volgens hem blijkt dat hij sinds 14 oktober 2014 te kampen heeft met oogklachten. Deze informatie geeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanwijzingen dat verweerder de medische situatie van eiser met betrekking tot zijn oogklachten op de datum in geding verkeerd heeft ingeschat. De rechtbank verwijst naar het nadere rapport van de verzekeringsarts b&b van 9 november 2021. De rechtbank vindt dat deze arts daarin afdoende heeft toegelicht waarom er geen reden is om een beperking aan te nemen voor de oogklachten van eiser. Er was rond de datum in geding op dat gebied namelijk sprake van een stabiele medische situatie. Er zijn geen specifieke visusbeperkingen (stabiele visus tussen 2014 en december 2019) vastgesteld. Daarbij komt dat de primaire arts op de hoogte was van het feit dat er controles waren bij de oogarts en dat die controles goed waren. De verzekeringsarts b&b heeft verder opgemerkt dat de verslechtering van de ogen die eiser op 23 november 2020 tijdens het onderzoek had aangegeven, verband houdt met klachten (staar en een splinter in het oog) die zijn ontstaan na de datum in geding. Er kan daarom op basis van deze klachten geen beperking voor het onderdeel ‘zien’ in de FML worden aangenomen. De nadere medische informatie van de huisarts van 26 november 2021 die eiser hierna nog heeft overgelegd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel omdat hierin geen nieuwe informatie over de oogklachten staat vermeld.
6.2
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om de beroepsgrond van eiser dat verweerder zijn psychische klachten heeft gebagatelliseerd te volgen. Zowel de primaire arts als de verzekeringsarts b&b hebben op het spreekuur aandacht besteed aan deze klachten en ook een psychisch onderzoek bij eiser verricht. De door eiser geclaimde zeer forse psychische klachten zijn hierbij niet geobjectiveerd. Er kon geen psychiatrie worden vastgesteld. Daarbij komt dat eiser voor zijn psychische klachten door de huisarts niet is doorverwezen voor een behandeling bij een psycholoog en/of psychiater. De rechtbank kan zich daarom verenigen met het feit dat in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren geen beperkingen in de FML zijn aangenomen. Hierbij vindt de rechtbank van zwaarwegend belang dat eiser zijn standpunt hierover niet met medische stukken heeft onderbouwd.
6.3
Ook overigens vindt de rechtbank dat door verweerder afdoende rekening is gehouden met de lichamelijke klachten van eiser. Er zijn diverse beperkingen op lichamelijk gebied in de FML vastgelegd. Het is niet gebleken dat eiser hiermee tekort is gedaan. De verzekeringsarts b&b heeft afdoende gemotiveerd waarom eiser niet in aanmerking komt voor een medische urenbeperking. Het is vaste rechtspraak dat voor een medische urenbeperking pas aanleiding is indien met het stellen van beperkingen op andere onderdelen van de FML niet op voldoende wijze aan de door verweerder erkende problemen van de betrokkene tegemoet kan worden gekomen. [1] Hiervan is bij eiser gelet op het standpunt van de verzekeringsarts b&b geen sprake.
7. Gelet op het voorgaande bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel over de belastbaarheid van eiser op de datum in geding (10 oktober 2019).
Voldoet het arbeidskundige onderzoek aan de eisen?
8.1
Eiser handhaaft in beroep hetgeen hij in bezwaar heeft aangevoerd met betrekking tot een aantal van de geselecteerde functies. De functie monteur printplaten vindt eiser ongeschikt vanwege de insomnia en de psychische klachten die hij heeft. Vanwege concentratieproblemen kan hij de 4-daagse interne opleiding IPC niet doen. Daarnaast spreekt eiser gebrekkig Nederlands, terwijl de werknemer in deze functie in staat moet zijn tot het lezen/begrijpen van de Nederlandse taal. Ook wordt in de functie gebruik gemaakt van een computer. Eiser stelt nog nooit gebruik te hebben gemaakt van een computer. Hij weet daarom niet hoe hij een computer moet gebruiken. Ook voert eiser aan dat de functie zittend wordt uitgevoerd, terwijl hij niet in staat is om acht uur per dag zittend werk te verrichten vanwege zijn rugklachten.
8.2
De functie textielproductenmaker vindt eiser niet passend omdat er in deze functie gebruik gemaakt wordt van een voetpedaal en/of knieschakelaar. Door knie- en heupklachten kan eiser zijn benen en knieën echter niet te veel belasten.
8.3
De functie productiemedewerker industrie vindt eiser niet passend vanwege de deadlines die hierin voorkomen. Daarnaast wordt ook deze functie zittend uitgevoerd.
9.1
De rechtbank stelt op de eerste plaats vast dat de arbeidsdeskundige b&b bij de selectie van de functies rekening heeft gehouden met de FML die door de verzekeringsarts is opgesteld. De geselecteerde functies blijven binnen de marge van de daarin opgenomen beperkingen.
9.2
De rechtbank stelt verder vast dat de arbeidsdeskundige b&b in haar rapport van
1 december 2020 uitgebreid is ingegaan op de arbeidskundige gronden van eiser. De rechtbank vindt dat de arbeidsdeskundige b&b afdoende heeft gemotiveerd waarom de geduide functies passend zijn voor hem. Zo zijn er voor eiser geen belemmeringen voor het volgen van een korte cursus omdat er geen beperkingen zijn op het gebied van het persoonlijk en sociaal functioneren. Ook vermeldt de arbeidsdeskundige b&b dat de functie monteur printplaten een eenvoudige productiefunctie is waarbij nauwelijks eisen worden gesteld aan de beheersing van de Nederlandse taal. Dit standpunt kan de rechtbank volgen gelet op de vaste rechtspraak waaruit blijkt dat ook iemand met een beperkte lees- en taalvaardigheid in de Nederlandse taal doorgaans in staat kan worden geacht eenvoudige productiematige functies te vervullen. [2] Verder wordt in de functie monteur printplaten geen ervaring met een computer gevraagd. De rechtbank heeft in dit verband uit de functiebeschrijving afgeleid dat werken met een computer ook niet veel lijkt voor te komen.
Het grootste gedeelte van het werk bestaat uit handsolderen (75%). Het herkennen en herstellen van foute solderingen komt 20% voor en het schoonhouden van de werkplek 5%.
Daarbij komt dat eiser voor het onderdeel ‘zitten’ niet beperkt is geacht in de FML. Het zitten zoals dat voorkomt in de functie monteur printplaten behoort daarom tot de mogelijkheden van eiser.
9.3
Hetzelfde geldt voor het gebruik van een voetpedaal en/of knieschakelaar in de functie textielproductenmaker en de deadlines die voorkomen in de functie productiemedewerker industrie. Eiser is voor deze aspecten niet beperkt geacht. Het is daarom aannemelijk dat de belasting in de functies de belastbaarheid van eiser niet te boven gaat. De functies zijn op goede gronden gebruikt door verweerder voor de schatting.
Conclusie.
10. Het vorenstaande betekent dat aan eiser terecht en op goede gronden met ingang van 10 oktober 2019 een WIA-uitkering is geweigerd.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 9 januari 2009
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 13 juli 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX1509) en 4 augustus 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1913).