In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 januari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend op 20 juli 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 16 december 2021 in Breda, waar eiser werd bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde en een tolk, heeft de rechtbank de zaak behandeld.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in strijd met de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) heeft gehandeld door eiser te horen zonder een beëdigde tolk. Echter, de rechtbank oordeelt dat dit gebrek kan worden gepasseerd, omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank stelt vast dat Frankrijk in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat het aan eiser is om aan te tonen dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat er structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure in Frankrijk.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.082,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.