ECLI:NL:RBDHA:2022:477

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
NL21.18295
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 januari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend op 20 juli 2021. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 16 december 2021 in Breda, waar eiser werd bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde en een tolk, heeft de rechtbank de zaak behandeld.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in strijd met de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) heeft gehandeld door eiser te horen zonder een beëdigde tolk. Echter, de rechtbank oordeelt dat dit gebrek kan worden gepasseerd, omdat eiser niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank stelt vast dat Frankrijk in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat het aan eiser is om aan te tonen dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat er structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure in Frankrijk.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.082,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.18295

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

v-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. C.M.G.M. Raafs),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.18296 op 16 december 2021 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.M.G. Crompvoets, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen R. Doudu. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Nigeriaanse nationaliteit heeft en dat hij geboren is op [Geb. datum] 1985. Hij heeft op 20 juli 2021 een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] niet in behandeling genomen, nu op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit Eurodac is gebleken dat eiser al een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Frankrijk. Nederland heeft Frankrijk dan ook verzocht eiser terug te nemen. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser stelt allereerst dat verweerder in strijd met artikel 28 Wbtv [3] heeft gehandeld door hem te horen zonder een registertolk. Daarnaast voert eiser aan dat ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Ter onderbouwing hiervan wijst hij op het rapport van AIDA [4] van maart 2021 (update 2020). Verder beroept hij zich op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1
Op grond van artikel 28, eerste lid, van de Wbtv maakt verweerder uitsluitend gebruik van beëdigde tolken of vertalers. Op grond van het derde lid kan gebruik worden gemaakt van een tolk die geen beëdigde tolk is, indien wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is of indien het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal dan wel bron- of doeltalen geen ingeschrevene bevat. In geschil is of in het geval van eiser de vereiste spoed maakte dat van een niet-registertolk gebruik kon worden gemaakt.
4.2
De rechtbank ziet niet dat hier sprake is geweest van spoedeisendheid als bedoeld in artikel 28, derde lid, van de Wbtv. Er is geen wettelijke termijn die het noodzakelijk maakte om eiser zonder een registertolk te horen. Dat verweerder werkprocessen hanteert die erop gericht zijn om asielaanvragen vlot af te handelen, maakt dit niet anders. Het gehoor had ook op een andere dag kunnen plaatsvinden. Het gebrek kan echter worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 Awb [5] , aangezien eiser niet dusdanig in zijn belangen is geschaad of benadeeld. De rechtbank acht hiervoor van belang dat niet is gebleken van miscommunicatie tussen eiser en de tolk. Het gehoor is goed verlopen [6] en er zijn geen correcties en aanvullingen ingediend na afloop van het gehoor.
5.1
Niet in geschil is dat Frankrijk in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Als uitgangspunt geldt dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit mag gaan dat Frankrijk zijn internationale verplichtingen zal nakomen [7] . Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan.
5.2
Uit paragraaf C2/5 van de Vc [8] blijkt dat verweerder terughoudend gebruik maakt van zijn bevoegdheid om de asielaanvraag in behandeling te nemen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Nederland is daartoe op grond van de in de Dublinverordening neergelegde criteria niet verplicht. Verweerder gebruikt deze bevoegdheid, voor zover hier van belang, wanneer er concrete aanwijzingen zijn dat de verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt.
5.3
Eiser heeft, met de aangevoerde stukken, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure in Frankrijk of dat bij terugkeer een situatie zal ontstaan die in strijd is met artikel 3 EVRM of artikel 4 Handvest. Uit de door eiser aangehaalde rapport van AIDA volgt weliswaar dat de asielopvang in Frankrijk gebreken kent, maar niet dat de situatie voor Dublinclaimanten in Frankrijk wezenlijk is veranderd ten opzichte van de situatie die volgt uit de landeninformatie die al is beoordeeld bij uitspraak van de Afdeling van 21 april 2021 [9] . De rechtbank stelt voorop dat de Franse autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser in behandeling wordt genomen overeenkomstig de internationale verplichtingen. Bij voorkomende problemen in de asielprocedure of opvangvoorzieningen ligt het op de weg van eiser om daarover te klagen bij de (hogere) Franse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hem niet is of dat de autoriteiten eiser niet willen of kunnen helpen, dan wel dat het zoeken van hulp bij voorbaat zinloos is.
5.4
In de door eiser aangevoerde omstandigheid dat hij zou leiden aan psychische problemen en in een kraakpand heeft gewoond zonder geld, heeft verweerder evenmin reden hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening, nu dit niet is onderbouwd.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.082,- bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541,- en wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van €1.082,- (duizendtweeëntachtig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr, 604/2013.
3.Wet beëdigde tolken en vertalers.
4.Asylum Information Database.
5.Algemene wet bestuursrecht.
6.Pagina 2 en 7 van het rapport aanmeldgehoor Dublin.
7.Zie bijvoorbeeld uitspraak Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State van 9 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:992.
8.Vreemdelingencirculaire 2000.
9.Zie uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State van 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:816.