ECLI:NL:RBDHA:2022:4560

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2022
Publicatiedatum
13 mei 2022
Zaaknummer
NL22.7433
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van asielzoeker zonder zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, heeft eerder asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn eerdere aanvraag werd afgewezen als kennelijk ongegrond. De maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij eiser in beroep ging tegen deze maatregel. Tijdens de zitting op 4 mei 2022 in Breda, waar eiser via een beeldverbinding aanwezig was, heeft hij aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije bestaat, wat volgens hem de maatregel onrechtmatig maakt. De rechtbank heeft echter overwogen dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zicht op uitzetting geen voorwaarde is voor de bewaringsgrondslag die samenhangt met een lopende asielaanvraag. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is en heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.7433

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.C.Ch. Kneuvels),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.M.H.W. van Heerebeek-de Graaf).

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 mei 2022 op een zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, via een beeldverbinding. Als tolk is verschenen via een beeldverbinding H. Lotfi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum]. Hij heeft eerder gesteld de Tunesische nationaliteit te hebben, maar stelt nu de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Bij besluit van 19 november 2020 heeft verweerder een eerdere asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond en tegen eiser een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van twee jaren. Op 26 april 2022 is eiser overgenomen van de Belgische autoriteiten, waarna hij opnieuw asiel in Nederland heeft aangevraagd.
3. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is omdat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en er geen concreet zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije bestaat. Daarbij verwijst hij naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 8 april 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:3412. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat eiser tot op heden heeft verklaard de Tunesische nationaliteit te hebben en dat hij nog niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft, zodat deze stelling van eiser geen gevolgen kan hebben voor de maatregel van bewaring.
4. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is zicht op uitzetting geen voorwaarde bij een maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw. Dat is namelijk de bewaringsgrondslag die samenhangt met een nog lopende asielaanvraag en dan is uitzetting niet aan de orde. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 17 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2092), rechtsoverweging 6.
5. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Om die reden wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.