ECLI:NL:RBDHA:2022:4487

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
C/09/574329 / HA ZA 19-568
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in een bodemprocedure over de waardering van aandelen en de medewerking aan deskundigenonderzoek

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag werd behandeld, ging het om een bodemprocedure waarin de waardering van aandelen in de vennootschap MNP centraal stond. Eiseres, DPB Beheer B.V., had een belang van 25% in MNP en vorderde een koopprijs voor haar aandelen. De rechtbank oordeelde dat de deskundige, die was aangesteld om de waarde van de aandelen te bepalen, onvoldoende informatie had ontvangen van de gedaagden, MNP c.s., die weigerden mee te werken aan het deskundigenonderzoek. Dit gebrek aan medewerking leidde tot onzekerheden in de waardering, die in het nadeel van MNP c.s. werden uitgelegd. De rechtbank nam de waardering van de deskundige als uitgangspunt, maar paste deze aan op basis van correcties voor stille reserves, negatieve rente en gemist rendement. Uiteindelijk werd de koopprijs voor de aandelen vastgesteld op € 40.444.999, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 juni 2021. De rechtbank veroordeelde MNP c.s. tot betaling van de kosten van de deskundige en de proceskosten aan DPB. Tevens werd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, ondanks bezwaren van MNP c.s. over de lopende procedure tegen een derde partij.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/574329 / HA ZA 19-568
Vonnis van 4 mei 2022
in de zaak van
[eiseres] BEHEER B.V.te [plaats],
eiseres,
advocaat mr. M.C. Schepel te Den Haag,
tegen

1.[gedaagde 1] BEHEER B.V.te Katwijk,

2.
[gedaagde 2] BEHEER B.V.te Katwijk,
3. [gedaagde 3]
BEHEER B.V.te Katwijk,
4.
[gedaagde 4]te [plaats],
gedaagden,
eerder bijgestaan door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos te Wassenaar, nu zonder advocaat.
Eiseres wordt hierna DPB genoemd. MNP c.s. worden tezamen aangeduid met MNP c.s., en ieder afzonderlijk als MNP, PP Beheer, ACP Beheer en [gedaagde 4].

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 april 2020 (hierna: het tussenvonnis);
  • de akte na tussenvonnis namens DPB;
  • de akte na tussenvonnis namens MNP c.s.;
  • het tussenvonnis van 23 december 2020;
  • de beschikking van de rechter-commissaris van 24 maart 2021;
  • het deskundigenbericht van 20 juli 2021, gedeponeerd ter griffie op 28 juli 2021;
  • de akte na deskundigenbericht namens DPB.
1.2.
Vervolgens is een datum voor het wijzen vonnis bepaald.

2.2. De opdracht aan de deskundige en diens beantwoording

2.1.
In het tussenvonnis van 23 december 2020 is de deskundige [naam 1] (hierna: de deskundige) opgedragen de volgende vragen gemotiveerd te beantwoorden:
DPB houdt 25% van de gewone aandelen in MNP. Welke waarde vertegenwoordigen deze aandelen in het economisch verkeer per de datum van uw waardering?
Kunt u, na raadpleging van het standpunt van het bestuur van MNP hierover, adviseren of de uitkeringstest bedoeld in artikel 2:207 lid 2 BW, in redelijkheid toegepast, in de weg staat aan de verkrijging door MNP van alle, dan wel een deel van de, door DPB gehouden aandelen en zo ja tot welk deel?
Wilt u bij de beantwoording van vragen 1 en 2 betrekken de verkoop door MNP van de N-certificaten aan (de familie van) [naam 2] voor een koopsom van € 122.500.000,-, de omstandigheid dat die koopsom (nog) niet beschikbaar is voor MNP en de mogelijkheid dat – bij succes in hoger beroep – de certificaten terugkeren bij MNP.
Zijn er nog omstandigheden die naar uw mening relevant zijn voor de prijsbepaling door de rechtbank?
2.2.
De deskundige heeft in zijn rapport beschreven welke stappen hij heeft ondernomen om in contact te treden met MNP c.s. mede om de voor de volbrenging van zijn opdracht gewenste informatie te vergaren. De deskundige liep vast: hij kreeg geen enkele reactie op zijn verzoeken om contact en informatie, ook niet nadat de brieven bij deurwaardersexploot bij MNP c.s. waren bezorgd. De beschikking van de door de rechtbank benoemde rechter-commissaris van 24 maart 2021, waarin MNP c.s. werd bevolen de gevraagde informatie aan de deskundige te verschaffen en in contact te treden met de deskundige om inlichtingen te verschaffen, op straffe van een dwangsom, bracht daarin geen verandering. Op een uitnodiging van de deskundige om met hem een ‘inhoudelijke bespreking’ te hebben zijn MNP c.s. niet ingegaan; wel heeft de deskundige MNP c.s. voorzien van kopieën van alle documentatie in diens dossier, verkregen in aanvulling op het procesdossier, mede op basis van deskresearch.
Op de concept-rapportage van de deskundige heeft DPB gereageerd bij akte na (concept-) deskundigenbericht, door de deskundige ontvangen op 7 juli 2021. Van MNP c.s. is geen reactie ontvangen. Vervolgens heeft de deskundige zijn deskundigenbericht afgerond.
2.3.
Het ontbreken van elke medewerking aan het deskundigenonderzoek heeft de uitvoering van het onderzoek door de deskundige belemmerd. Voor het onderzoek relevante informatie over MNP ontbreekt doordat MNP c.s. deze informatie niet hebben aangeleverd. Daardoor was de deskundige genoodzaakt zich bij de beantwoording van de door de rechtbank gestelde vragen te baseren op informatie uit het publiek domein, het procesdossier en de door DPB aan de deskundige verstrekte informatie. De deskundige heeft daarom de vragen van de rechtbank slechts met diverse voorbehouden kunnen beantwoorden.
2.4.
De rechtbank wijst er op dat MNP c.s. in het tussenvonnis van 23 december 2020 uitdrukkelijk is gewezen op de gehoudenheid mee te werken aan het deskundigenonderzoek. Onder 2.9 van dat tussenvonnis schreef de rechtbank:
“De rechtbank wijst partijen erop dat zij op grond van artikel 198 lid 3 Rv verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht. Verder wijst de rechtbank erop dat de artikelen 2:351 BW en 2:352 BW van overeenkomstige toepassing zijn op grond van artikel 2:343 lid 2 BW in samenhang met 2:339 lid 1 BW.
Het ontbreken van elke medewerking, zelfs nadat de rechter-commissaris een expliciet bevel op straffe van een dwangsom heeft uitgesproken, leidt ertoe dat onzekerheden en voorbehouden in het deskundigenoordeel in het nadeel van MNP c.s. zullen worden uitgelegd.
2.5.
De waarde van MNP wordt met name gevormd door de opbrengsten van de verkoop van N-Certificaten in de Stichting Administratiekantoor van aandelen in PP-groep te Katwijk (hierna: de STAK). MNP heeft deze certificaten in maart 2017 geleverd aan kopers. Partijen waren een koopsom overeengekomen van € 122.500.000. Deze rechtbank heeft bij vonnis van 29 augustus 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:10212 (hierna het vonnis van 29 augustus 2018) voor recht verklaard dat de koopovereenkomst tussen MNP en kopers rechtsgeldig tot stand is gekomen, voor partijen afdwingbare rechten en verplichtingen in het leven heeft geroepen en kopers rechtsgeldig de eigendom van de N-certificaten hebben verkregen. Bij arrest van 15 juni 2021 heeft het gerechtshof Den Haag dit vonnis van de rechtbank bekrachtigd. De griffie van de Hoge Raad heeft aan de rechtbank bevestigd dat tegen het arrest van 15 juni 2021 geen cassatie is ingesteld. Het arrest van het gerechtshof inzake de verkoop en levering van de N-certificaten is dus in kracht van gewijsde gegaan.
2.6.
De beantwoording van de vragen door de deskundige luidt, kort samengevat, als volgt.
Vraag 1
DPB houdt 25% van de gewone aandelen in MNP. Welke waarde vertegenwoordigen deze aandelen in het economisch verkeer per de datum van uw waardering?
Op basis van de analyses in zijn rapport in paragraaf 4.4 komt de deskundige tot een waarde van de door DPB in MNP gehouden aandelen van € 30.852.538,-- per 1 juni 2021.
De deskundige tekent aan dat de aanwezigheid en omvang van een mogelijk stille reserve (in verband met door MNP gehouden effecten) niet bepaald kon worden.
De deskundige wijst er op dat de waardering heeft plaatsgevonden “
bij ruwe benadering” en “
schattenderwijs”, bij gebreke van administratieve bescheiden vanaf 1 januari 2020 en van inlichtingen van het bestuur van MNP.
Vraag 2 en vraag 3
Kunt u, na raadpleging van het standpunt van het bestuur van MNP hierover, adviseren of de uitkeringstest bedoeld in artikel 2:207 lid 2 BW, in redelijkheid toegepast, in de weg staat aan de verkrijging door MNP van alle, dan wel een deel van de, door DPB gehouden aandelen en zo ja tot welk deel?
Wilt u bij de beantwoording van vragen 1 en 2 betrekken de verkoop door MNP van de N-certificaten aan (de familie van) [naam 2] voor een koopsom van € 122.500.000,-, de omstandigheid dat die koopsom (nog) niet beschikbaar is voor MNP en de mogelijkheid dat – bij succes in hoger beroep – de certificaten terugkeren bij MNP.
In overeenstemming met de vraagstelling van de rechtbank heeft de deskundige voor het antwoord op deze vraag drie scenario’s geanalyseerd. Het eerste scenario was dat de verkoop van de N-certificaten wordt bekrachtigd door een in kracht van gewijsde gegane uitspraak. Van die situatie is sprake en daarom zal de rechtbank alleen de analyse van de deskundige van scenario 1 verkort weergeven.
De conclusie van de deskundige is dat in scenario 1 de uitkeringstest niet in de weg staat aan de verkrijging door MNP van alle door DPB gehouden aandelen.
De deskundige heeft rekening gehouden met (i) de omstandigheid dat de koopsom nog niet beschikbaar is waardoor sprake is van doorlopende negatieve rente, de koopsom staat immers nog op een derdengeldrekening van de notaris en (ii) de omstandigheid dat kopers een deel van de koopsom nog niet hebben betaald.
Vraag 4
Zijn er nog omstandigheden die naar uw mening relevant zijn voor de prijsbepaling door de rechtbank?
De deskundige heeft vier opmerkingen gemaakt:
Op de balans van MNP staan effecten, waarvan in de laatste beschikbare gedeponeerde balans ultimo 2019 alleen de boekwaarde is vermeld en niet de beurswaarde. De deskundige acht de kans reëel dat op de waarderingsdatum van 1 juni 2021 een stille reserve aanwezig is ten aanzien van de effecten.
MNP heeft in 2020 een onroerende zaak onder de WOZ-waarde verkocht, hetgeen erop duidt dat sprake is van een vriendenprijs. Indien de rechtbank de als gevolg hiervan gederfde meerwaarde in de waardering van de aandelen MNP wil betrekken, dan bedraagt deze meerwaarde € 89.250.
DPB heeft de deskundige verzocht bij de waardering te betrekken dat MNP voorafgaand aan de peildatum nadelige handelingen heeft verricht. DPB heeft met name gewezen op de verkoop van het onroerend goed tegen een te lage prijs en op het gederfde beleggingsrendement als gevolg van het verzet tegen de verkoop van de N-certificaten. De deskundige heeft opgemerkt van oordeel te zijn dat de correctie van het effect van beweerdelijk nadelige handelingen niet in lijn is met de aan hem verstrekte opdracht.
Tot slot heeft de deskundige opgemerkt dat aan gedaagden verwante personen hem op social media hebben belaagd en ook zijn verschenen voor zijn kantoor. De deskundige heeft dit nog nooit meegemaakt en hecht eraan te benadrukken dat zijn advies op onafhankelijke en objectieve wijze tot stand is gekomen.

3.Het oordeel

3.1.
De rechtbank neemt de waardering van de deskundige voor de aandelen van DPB in MNP van € 30.852.538 tot uitgangspunt en brengt daarop, mede gelet op hetgeen zij onder 2.4. heeft overwogen, correcties aan. Het totale bedrag aan correcties is € 9.592.461, bestaande uit een correctie ter hoogte van € 399.160 in verband met stille reserves effectenportefeuille, € 22.313 in verband met de verkoopopbrengst pand aan de [adres], € 396.250 in verband met negatieve rente en € 8.774.738 in verband met gemist rendement. Dit leidt tot een koopprijs per 1 juni 2021 van € 40.444.999. De rechtbank licht dit oordeel als volgt toe.
Stille reserves effectenportefeuille
3.2.
De rechtbank verhoogt de post effectenportefeuilles met een bedrag van € 1.596.640 hetgeen leidt tot een hogere waarde van de aandelen van DPB in MNP van 25% van dit bedrag. Dit is een bedrag van € 399.160. Zij licht dit als volgt toe.
3.3.
De effectenportefeuille heeft volgens de deskundige per 31 december 2019 een waarde van € 7.321.694. De deskundige acht de kans reëel dat voor wat betreft de effectenportefeuille per 31 december 2019 sprake is van een stille reserve. Hij kan de omvang hiervan niet bepalen omdat hij de daarvoor benodigde gegevens niet van MNP heeft gekregen. Wel berekent hij voor de periode tussen 1 januari 2020 tot 1 juni 2021 een beleggingsrendement van € 817.648 over de boekwaarde van de effectenportefeuille per 31 december 2019 van € 7.321.694. Op dit rendement brengt hij een bedrag van € 204.412 aan vennootschapsbelasting in mindering.
3.4.
Onder verwijzing naar artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek (BW) meent DPB dat de rechtbank de stille reserve in de effectenportefeuille per 31 december 2019 moet schatten op een bedrag van € 1.262.313. Vervolgens stelt zij dat MNP over de periode van 1 januari 2020 tot 1 juni 2021 over de effectenportefeuille vermeerderd met de stille reserve een rendement had gerealiseerd, waardoor de waarde van de effectenportefeuille per 1 juni 2021 was uitgekomen op een bedrag van € 9.531,570. Dit is € 1.596.640 meer dan de door de deskundige per 1 juni 2021 vastgestelde waarde van de effectenportefeuille. Gedeeld door vier is dit een bedrag van € 399.160, waarmee de koopsom van de aandelen moet worden verhoogd.
3.5.
Met DPB is de rechtbank van oordeel dat als de deskundige meent dat sprake is van een stille reserve bij de effectenportefeuille, de waarde hiervan bij de berekening van de waarde van de aandelen moet worden meegenomen. Omdat MNP geen gegevens heeft aangeleverd, kan de rechtbank niet anders dan de hoogte van de stille reserve schatten. De berekening die DPB heeft gemaakt om tot het bedrag van € 1.262.313 per 31 december 2019 te komen, kan de rechtbank volgen. DPB heeft gebruik gemaakt van gegevens op de website vermogensbeheer.nl waarnaar ook de deskundige heeft verwezen. DPB gaat uit van de boekwaarde van de effectenportefeuille per 31 december 2019, zoals vastgesteld door de deskundige en hanteert het door de deskundige genoemde netto rendement van 4,6%, dat overeenkomt met een actief beheerde neutrale portefeuille. Bij dit neutrale profiel gaat de website vermogensbeheer.nl uit van een beleggingsportefeuille bestaande uit 40-60% zakelijke waarden en 40-60% vastrentende waarden. Tot slot neemt DPB tot uitgangspunt dat effecten gemiddeld vijf jaar in bezit worden gehouden. Dit betekent dat bij een gelijkblijvende portefeuille elk jaar ongeveer 20% wordt verkocht.
Ook voor wat betreft het rendement over de periode van 1 januari 2020 tot 1 juni 2021 hanteert DPB de VBR-index en niet de index van Rabobank, zoals de deskundige. De rechtbank ziet hierin geen bezwaar omdat de deskundige zelf naar de website van Vermogensbeheer heeft verwezen en de VBR-index anders dan de index van Rabobank de beleggingsrendementen van meerdere vermogensbeheerders combineert.
3.6.
Ook de stellingen van DPB dat een correctie voor vennootschapsbelasting niet nodig is, kan de rechtbank volgen. Deze is pas verschuldigd bij het realiseren van de stille reserve en bij jaarlijkse verkoop van 20% van de portefeuille wordt die realisatie uitgesmeerd. Voor zover kan worden afgeleid uit de wel overgelegde jaarrekeningen van MNP heeft zij verliezen geleden, waardoor aangenomen mag worden dat voldoende compensabele verliezen aanwezig zijn om de belasting over de mogelijk gerealiseerde stille reserves te compenseren.
3.7.
Een en ander betekent dat de rechtbank de berekening door DPB van de waarde van de stille reserves overneemt. MNP heeft nagelaten om te reageren op het concept deskundigenrapport en op het definitieve deskundigenrapport, zodat de stellingen van DPB onweersproken zijn gebleven.
Correctie verkoopopbrengst pand aan de [adres]
3.8.
Op grond van artikel 2:343 lid 4 BW kan de rechtbank een billijke verhoging toepassen op de waarde van de aandelen. In de kamerstukken is hierover het volgende opgenomen [1] :

Lid 4 houdt een mogelijkheid in dat de rechter een billijke verhoging toepast op de waarde van de aandelen in verband met gedragingen van de gedaagde, die van negatieve invloed kunnen zijn geweest op de waarde van de aandelen. Het zal dan veelal gaan om gedragingen waarop ook de uittredingsvordering is gegrond, maar voorgeschreven is dat niet. Het kan ook gaan om een verhoging wegens gedragingen van anderen dan de gedaagde. Bij die anderen valt met name te denken aan bestuurders.
3.9.
De deskundige heeft in het deskundigenrapport geschreven dat MNP in 2020 een onroerend goed onder de WOZ-waarde heeft verkocht aan een partij, met wie de directeur van MNP op regelmatige basis samenwerkt. Bij een verkoop van het onroerend goed tegen de WOZ-waarde was de verkoopprijs € 89.250 hoger geweest. Voor dit hogere bedrag heeft MNP ook overdrachtsbelasting betaald. De deskundige heeft dit bedrag niet in zijn advies verwerkt, omdat hij meent dat het niet in zijn opdracht past om correcties voor onzakelijk gedrag aan te brengen. In de conclusie na deskundigenbericht heeft DPB de rechtbank gevraagd hier wel rekening mee te houden.
3.10.
De rechtbank is van oordeel dat MNP met deze verkoop, waarbij DPB niet betrokken is geweest, een niet-zakelijke transactie heeft verricht, waarvan de gevolgen niet voor rekening van DPB hoeven te komen. Zonder enige toelichting, die MNP c.s. niet hebben gegeven, valt niet te begrijpen waarom MNP het onroerend goed onder de WOZ waarde heeft verkocht en daardoor (kennelijk welbewust) met een nadeel genoegen heeft genomen. DPB is door deze actie in (ernstige) mate in haar belangen geschaad. De rechtbank acht een vergoeding billijk omdat MNP zelf verantwoordelijk is voor dit gemis aan inkomsten. Dit betekent dat de rechtbank de waarde van de aandelen verhoogt met het bedrag van € 89.250, hetgeen leidt tot een hogere waarde van de aandelen van DPB voor een bedrag gelijk aan 25% hiervan. Dit is een bedrag van afgerond € 22.313.
Negatieve rente en gemist rendement
3.11.
DPB heeft in de dagvaarding erop gewezen dat MNP door haar handelwijze met betrekking tot de verkoop van de N-certificaten haar kapitaal fors heeft uitgehold (zie ook onder 2.5.). Door de N-certificaten eerst te verkopen en vervolgens te trachten de koopovereenkomst aan te tasten is MNP beleggingsrendement misgelopen. Ze ontving geen dividend en vanwege de procedures over de koopovereenkomst stond de koopprijs op de derdengeldrekening van een notariskantoor en was negatieve rente verschuldigd. Op de peildatum van 1 juni 2021 was deze situatie onveranderd. In haar reactie op het concept deskundigenrapport heeft DPB de deskundige verzocht bij het vaststellen van de waarde van de aandelen met deze omstandigheden rekening te houden. Zij heeft ook nog gewezen op de omstandigheid dat MNP c.s. zich tijdens de procedure over de verkoop van de N-certificaten niet heeft ingespannen om in overleg met de verkopers het bedrag van de koopsom te beleggen in plaats van het gewoon op de derdengeldrekening van de notaris te laten staan, waardoor negatieve rente verschuldigd bleef.
3.12.
In zijn definitieve advies heeft de deskundige opgemerkt dat het niet in lijn met zijn opdracht is om met deze omstandigheden rekening te houden.
DPB heeft in haar conclusie na deskundigenbericht verwezen naar hetgeen zij op dit punt in de dagvaarding heeft gesteld en de rechtbank gevraagd om toekenning van een billijke verhoging als bedoeld in artikel 2:343 lid 4 BW. Zij meent dat de waarde van de door DPB in MNP gehouden aandelen moet worden aangepast met een bedrag dat correspondeert met de door MNP verschuldigde negatieve rente en het gemiste rendement.
MNP c.s. heeft zich op dit punt niet uitgelaten.
3.13.
Met DPB is de rechtbank van oordeel dat een billijke verhoging moet worden toegepast. De N-certificaten vormden het belangrijkste actief van MNP. Zowel de rechtbank als het hof hebben geoordeeld dat MNP de N-certificaten in 2014 heeft verkocht en dat de levering in 2017 rechtsgeldig heeft plaatsgevonden. Door dit niet direct te erkennen, en door de koopsom voor de N-certificaten gedurende een langere periode op de derdengeldrekening van een notaris te laten staan, heeft MNP op haar belangrijkste actief een negatief rendement gerealiseerd. Als gevolg hiervan zijn de aandelen van DPB in MNP minder waard geworden, hetgeen, als dit niet wordt gecorrigeerd, doorwerkt in de koopprijs voor de aandelen.
De verkoop van de N-certificaten was niet een initiatief van DPB. Niet weersproken door MNP c.s. heeft DPB in de dagvaarding gesteld dat zij niet bij de verkoop betrokken was. Ook bij hetgeen zich na 2014 heeft afgespeeld is DPB nooit betrokken. Uit het tussenvonnis van 29 augustus 2018, volgt dat de andere aandeelhouders in MNP ofwel betrokken waren bij de verkoop en hetgeen zich daarna heeft afgespeeld of op zijn minst op de hoogte waren. Nadat de aandelen in 2017 waren geleverd, hebben verkopers beslag laten leggen op de koopsom onder de notaris. Dit vanwege de nog lopende procedure tot teruglevering van de N-certificaten. Als gevolg hiervan is de koopsom bij de notaris gebleven. In het tussenvonnis van 29 augustus 2018 heeft de rechtbank de betrokken partijen nog in overweging gegeven om op korte termijn in overleg te treden om gezamenlijk een oplossing in der minne te bereiken ten aanzien van de omstandigheid dat de koopsom bij de notaris op een derdengeldrekening stond en in hoogte terugliep als gevolg van de door de bank berekende (negatieve) rente. MNP c.s. heeft niet gesteld, noch is anderszins gebleken, dat het niet aan MNP c.s. te verwijten valt dat de koopsom op de derdengeldrekening is blijven staan.
3.14.
De negatieve rente heeft DPB becijferd op een bedrag van € 1.585.000 per 1 juni 2021. Het aandeel van DPB hierin is € 396.250.
Het door DPB gemiste rendement heeft DPB geschat op een bedrag van € 8.774.738. Zij heeft daarbij gerekend met de door de deskundige genoemde VBR-index voor een neutrale effectenportefeuille. Als startdatum heeft zij gekozen voor de datum van 1 januari 2015, omdat MNP vanaf die datum geen recht meer had op dividend op de N-certificaten. Bij de berekening heeft zij rekening gehouden met verschuldigde beheerskosten van 0,85% zoals genoemd door de deskundige: die zijn in mindering gebracht. De rendementen zijn cumulatief berekend. Het effect van verschuldigde vennootschapsbelasting is verdisconteerd. Ter vergelijking heeft DPB nog erop gewezen dat zij, indien de N-certificaten niet waren verkocht, over dezelfde periode recht had gehad op een dividend van € 15 miljoen.
3.15.
De door DPB gehanteerde uitgangspunten leiden tot een bedrag dat een billijke verhoging vormt voor het door DPB misgelopen rendement. Deze uitgangspunten sluiten aan bij hetgeen de deskundig in zijn rapport heeft overwogen. De datum van 1 januari 2015 acht de rechtbank aanvaardbaar, omdat DPB redelijkerwijs van MNP mag verlangen dat zij haar activa zodanig beheert dat zij daarop een rendement realiseert.
3.16.
Een en ander betekent dat de rechtbank de waarde van de aandelen verhoogt met het bedrag van € 396.250 als correctie op de negatieve rente en € 8.774.738 wegens gemist rendement.
Periode na 1 juni 2021
3.17.
DPB heeft betaling gevorderd van de koopsom te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW.
3.18.
De deskundige heeft de waarde van de aandelen van DPB in MNP vastgesteld per 1 juni 2021. Sindsdien is alweer bijna een jaar verstreken. Voor de periode vanaf 1 juni 2021 tot aan de uiteindelijke leverdatum zal de rechtbank een fictief rendement vaststellen ter hoogte van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW (zie HR 27 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4970). Omdat het hier niet de betaling van een geldsom uit hoofde van een handelsovereenkomst betreft, ziet de rechtbank geen aanleiding voor toewijzing van een fictief rendement gelijk aan de wettelijke handelsrente.
Uitkeringstest
3.19.
De rechtbank heeft MNP onder 5.2. van het vonnis van 8 april 2020 voorwaardelijk veroordeeld tot overname van de door DPB gehouden aandelen in MNP. De voorwaarde was dat de rechtbank tot het oordeel komt dat een overname door MNP van de aandelen niet in strijd komt het bepaalde in artikel 2:207 lid 2 BW.
3.20.
Nu het arrest van het gerechtshof inzake de verkoop en levering van de N-certificaten in kracht van gewijsde is gegaan, is sprake van het door de deskundige geschetste scenario 1. De conclusie van de deskundige is dat in scenario 1 de uitkeringstest niet in de weg staat aan de verkrijging door MNP van alle door DPB gehouden aandelen.
De rechtbank neemt deze conclusie van de deskundige over. Dit betekent dat aan de door de rechtbank aan de veroordeling van MNP verbonden voorwaarde is voldaan.
Kosten deskundige
3.21.
De rechtbank heeft de deskundige inmiddels een bedrag van € 46.324,53 betaald uit het door DPB bij de rechtbank gestorte depot.
3.22.
Overeenkomstig het verzoek van DPB zal de rechtbank MNP c.s. hoofdelijk veroordelen de kosten van de deskundige aan DPB, die het voorschot voor de kosten van de deskundige heeft voldaan, te vergoeden.
Dwangsommen
3.23.
Bij beschikking van 24 maart 2021 heeft de rechter-commissaris MNP bevolen om, op straffe van een dwangsom, binnen tien dagen na betekening van de beschikking alle door de deskundige verlangde informatie ter beschikking te stellen en om, kort gezegd, mee te werken aan het deskundigenonderzoek. In de beschikking is bepaald dat eventueel geïncasseerde dwangsommen zullen worden aangewend ter dekking van de kosten van het onderzoek door de deskundige. De beschikking van 24 maart 2021 is op 31 maart 2021 betekend aan MNP c.s. Dit heeft er niet toe geleid dat MNP c.s. hebben meegewerkt aan het deskundigenonderzoek. In het definitieve deskundigenrapport heeft de deskundige opgenomen dat ieder van de gedaagden per 20 juli 2021 aan dwangsommen een totaal van € 42.000 heeft verbeurd. De deskundige heeft de verbeurde dwangsommen niet geïnd.
3.24.
DPB heeft gevorderd dat de rechtbank een zodanige uitspraak over de dwangsommen doet dat het de deskundige is toegestaan de aanspraak op de dwangsommen uit hoofde van de beschikking van 24 maart 2021 over te dragen aan DPB en dat het DPB vervolgens is toegestaan de verbeurde dwangsommen op MNP c.s. te verhalen.
3.25.
De rechter-commissaris heeft kennelijk bedoeld dat eventueel verbeurde dwangsommen niet aan de deskundige zelf toekomen, gezien de opdracht geïncasseerde dwangsommen aan te wenden ter voldoening van de kosten van de deskundige. De kosten van de deskundige zijn inmiddels voldaan uit het voorschot dat DPB had gestort, en MNP c.s. worden, zoals hierboven werd geoordeeld, veroordeeld dit bedrag aan DPB te voldoen. Er is geen goede reden DPB het bedrag van de verschuldigde dwangsommen te doen toekomen door het de deskundige toe te staan deze vordering te cederen – voor zover dat al mogelijk zou zijn – hoewel de rechtbank zich realiseert dat MNP c.s. daarmee goed wegkomen, dat terwijl zij niet hebben voldaan aan een rechterlijk bevel.
Proceskosten
3.26.
MNP c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van DPB tot op heden begroot op € 12.733,23, bestaande uit € 639 aan griffierecht, € 97,23 aan explootkosten en € 11.997 aan salariskosten advocaat (3 punten tegen tarief VIII à € 3.999 per punt). Voor een afzonderlijke veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237). Deze vordering wordt dus afgewezen. De nakosten zullen worden begroot conform het liquidatietarief.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
3.27.
DPB heeft verzocht om dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. MNP c.s. hebben hiertegen bezwaar gemaakt en hebben er ter onderbouwing van dat beroep op gewezen dat de procedure tegen [naam 3] nog loopt en het – zo begrijpt de rechtbank - dus nog maar de vraag is of de verkoop van de certificaten in stand blijft. De rechtbank passeert het betoog van MNP c.s. nu het arrest van het gerechtshof Den Haag van 15 juni 2021 in de procedure tegen [naam 3] (zie 2.5) inmiddels in kracht van gewijsde is gegaan.
Tevens zal de rechtbank de veroordelingen in het tussenvonnis van 8 april 2020 uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat de rechtbank een eindvonnis wijst.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart dat aan de onder 5.2. van het vonnis van 8 april 2020 gestelde voorwaarde (uitkeringstest van artikel 2:207 BW) is voldaan;
4.2.
bepaalt de koopprijs voor de door DPB gehouden aandelen in MNP op een bedrag van € 40.444.999, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2021 tot aan de dag van algehele betaling van de koopprijs;
4.3.
veroordeelt ieder van PP Beheer, ACP Beheer, [gedaagde 4] en MNP om bij levering van de door DPB gehouden aandelen in MNP, dat deel van de onder 4.2. genoemde koopsom te betalen, dat overeenkomt met het aantal aandelen dat zij geleverd krijgt, een en ander in overeenstemming met het bepaalde in artikel 2:343a BW;
4.4.
veroordeelt MNP c.s. hoofdelijk, aldus dat indien en voor zover de één betaalt, de anderen zullen zijn bevrijd, tot betaling van een bedrag van € 46.324,53 in verband met de kosten deskundigen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de achtste dag na dit vonnis;
4.5.
veroordeelt MNP c.s. hoofdelijk, aldus dat indien en voor zover de één betaalt, de anderen zullen zijn bevrijd, tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van DPB tot op heden begroot op € 12.733,23,- en op € 163,- aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85,- in geval van betekening, vermeerderd met de wettelijke rente over voornoemde bedragen te rekenen vanaf acht dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening van de proceskosten;
4.6.
verklaart dit vonnis tot zover en veroordelingen onder 5.1. tot en met 5.3. van het tussenvonnis van 8 april 2020 uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter, mr. A.C. Bordes en mr. J. Smeets en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter mr. P. Dondorp op 4 mei 2022.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 2006/2007, 31058, nr. 3.