ECLI:NL:RBDHA:2018:10212

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
27 augustus 2018
Zaaknummer
C/09/530449 / HA ZA 17-391
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de verkoop van certificaten van aandelen en de rechtsgeldigheid van de overeenkomst

In deze zaak gaat het om een geschil tussen meerdere besloten vennootschappen (BV I c.s.) en MNB over de verkoop van N-certificaten van aandelen in de Holding. De rechtbank Den Haag heeft op 29 augustus 2018 vonnis gewezen in deze bodemprocedure. De eiseressen, BV I c.s., vorderen een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen en dat zij de eigendom van de N-certificaten hebben verkregen. MNB betwist de rechtsgeldigheid van de overeenkomst en stelt dat de blokkeringsregeling niet is nageleefd, waardoor de overdracht ongeldig zou zijn. De rechtbank oordeelt dat er op 28 december 2014 een koopovereenkomst tot stand is gekomen, waarbij MNB is gehouden alle N-certificaten over te dragen aan BV I c.s. tegen betaling van € 122.500.000,-. MNB's beroep op misbruik van omstandigheden en dwaling wordt afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de blokkeringsregeling niet volledig is nageleefd, maar dat dit niet leidt tot nietigheid van de koopovereenkomst. De rechtbank stelt BV I c.s. in de gelegenheid om de blokkeringsregeling alsnog na te leven. Daarnaast wordt MNB veroordeeld tot betaling van € 2.500.000,- aan BV I c.s. wegens wanprestatie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/530449 / HA ZA 17-391
Vonnis van 29 augustus 2018
in de zaak van
1.
[BV I],
2.
[BV II],
3.
[BV III],
4.
[BV IV],
5.
[BV V],
alle gevestigd en kantoorhoudende te [plaats] ,
eiseressen in conventie,
verweersters in reconventie,
advocaat mr. J. Fleming te Amsterdam,
tegen
[MNB],
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. E. Smid te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [BV I c.s.] en MNB genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 maart 2017 met bijbehorende producties 1 t/m 84;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens van eis in reconventie met bijbehorende producties 1 t/m 63;
  • de conclusie van repliek in conventie, tevens vermeerdering van eis in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie met bijbehorende producties 85 t/m 97;
  • de conclusie van dupliek in conventie, tevens van repliek in reconventie, tevens houdende incidentele vorderingen, tevens akte wijziging eis met bijbehorende producties 64 t//69;
  • de conclusie van dupliek in reconventie met bijbehorende producties 111 t/m 112;
  • het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal van het pleidooi van 4 juni 2018 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
1.3.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om te reageren op de inhoud van het proces-verbaal van pleidooi. MNB heeft hiervan bij brief van 22 juni 2018 gebruikt gemaakt en [BV I c.s.] bij brief van 26 juni 2018. Op deze stukken wordt alleen acht geslagen voor zover daarin sprake is van aanvullingen van feitelijke aard. De stukken zullen aan het proces-verbaal worden gehecht.

2.De feiten

2.1.
De rechtbank gaat uit van de navolgende (gestelde en niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken) feiten.
2.2.
De [PP-groep] (hierna: PP Groep) is een familiebedrijf, waarin een onderneming wordt gedreven die actief is in de visserij en visverwerking. Het bedrijf bestaat uit verschillende werkmaatschappijen. De aandelen in de werkmaatschappijen worden gehouden door [de Holding] B.V. (hierna: de Holding). De aandelen in de Holding worden gehouden door de Stichting Administratiekantoor van aandelen in [de Holding] (hierna: de STAK). De STAK heeft certificaten uitgegeven (hierna: de certificaten). De certificaten zijn verdeeld over vier staken, waarbij iedere staak in het bezit is van 25% van het totale aantal certificaten. Twee staken bestaan uit (beheermaatschappijen van) de [familie I] . Zij houden de certificaten J en A. De andere twee staken bestaan uit (beheermaatschappijen van) de [familie II] . Zij houden de certificaten N en D.
2.3.
Het geschil heeft betrekking op het belang van de [familie II] in de PP Groep. De D-certificaten van de staak van [X] worden door ieder van eiseressen voor 1/5e deel gehouden. De N-certificaten in de staak die is gerelateerd aan de broer van [X] , [Y] , werden in ieder geval tot 13 maart 2017 gehouden door MNB. De aandelen in MNB worden gehouden door de kinderen van [Y] , te weten [A] , [B] , [C] (hierna: [C] ) en [D] ( [D] ) [D] (hierna: [D] ). [Y] was tot 19 mei 2015 enig en zelfstandig bevoegd bestuurder van MNB. Vanaf 20 mei 2015 waren [D] en [C] gezamenlijk bevoegd bestuurders van MNB. Sinds 15 juni 2016 is [Y] weer enig bestuurder van MNB.
2.4.
In het verleden is op de door MNB gehouden N-certificaten een pandrecht gevestigd ten behoeve van [BV VI] (hierna: [BV VI] ) tot zekerheid van de terugbetaling van een aan MNB geleend bedrag van € 10.750.734,-.
2.5.
In een bericht van 10 oktober 2014 heeft [D] aan [X] geschreven, voor zover thans relevant:
“(…) Hierbij vraag ik, [D] , u en uw kinderen (de [X] -stak zijnde de certificaathouders van 25% aandelen in [de Holding] B.V. ) de volgende vraag:
Hebben jullie interesse in de 25% certificaten van aandelen in [de Holding] B.V. van [BV VII] en, zo ja, wat willen jullie hiervoor betalen?
(…) Wanneer er interesse is in onze 25% certificaten van aandelen, neem ik het antwoord serieus wanneer jullie een bedrag geboden hebben en dit bod ondertekend is door u, [E] , [F] en [G] .
Wanneer er helemaal geen antwoord op mijn vraag volgt, dan ga ik ervanuit dat jullie geen interesse hebben.
[A] , [C] , [B] , en mijn vader [Y] zijn allen op de hoogte van dit gesprek. (…).”
2.6.
In een e-mailbericht van 19 november 2014 heeft [X] aan [D] geschreven, voor zover thans relevant:
“(…) Namens [E] , [F] en [G] wil ik jullie meedelen dat we interesse hebben in de 25% certificaten van aandelen in [de Holding] B.V.
Om tot een prijsvorming te kunnen komen stellen we voor dat jullie en wij een externe adviseur inhuren die gezamenlijk in overeenstemming een derde externe adviseur inhuren. Dit driemanschap krijgt dan van jullie en ons gezamenlijk de opdracht om een waarde te bepalen van deze 25% certificaten van aandelen. Als deze drie personen vervolgens met een waardebepaling komen, hebben zowel jullie als wij het recht om nee te zeggen.
We willen dit serieus aanpakken om tot een serieuze en gedegen berekening van de waarde van de aandelen te komen. (…).”
2.7.
In een e-mailbericht van 23 november 2014 heeft [D] aan [X] geschreven, voor zover thans relevant:
“(…) Ik begrijp uit uw antwoord dat jullie interesse hebben, maar dit voorstel is alleen niet een antwoord op mijn brief.
De bedoeling van mijn persoonlijk brief is dat er een oplossing komt in de vorm van een bod zodat we dit alles achter ons kunnen laten.
Indien jullie het serieus willen behandelen zie ik jullie bod op ons 25% PP belang alsnog binnen 14 dagen tegemoet. (…).”
2.8.
Hierop zijn van beide kanten schriftelijke voorstellen gevolgd. Op 23 december 2014 heeft [D] aan [X] gemaild, voor zover thans relevant:
“(…) Bedankt voor jullie reactie.
Het oorspronkelijke all inclusive bedrag van 132,5 is als volgt opgebouwd:
128 miljoen wat voorkomt uit de jaarrekeningen van [de Holding]
4,5 miljoen wat voorkomt uit het belang Haringvisserijbelang en 1/3 Harderwijk
1. 25% certificaten van aandelen in PP groep ( [Y] STACK):
Optie A:
€ 122.500.000 cash bij overdracht van 25% certificaten van aandelen in PP groep. De overdracht vindt plaats op de bank (Rabobank).
Wij leveren bij de overdracht de volgende documenten:
(…)
De 25% certificaten van aandelen in PP groep worden alleen voor bovenstaand bedrag overgedragen wanneer jullie de volgende documenten leveren:
(…)
Eventuele voorwaarden dienen wettelijk bepaald te zijn.
Dus zonder beding.
(…)
Optie B:
€ 128.000.000 waarvan:
€ 120.000.000 cash bij overdracht (hierbij gelden dezelfde voorwaarden als hierboven onder optie A omschreven)
€ 8.000.000 verdeeld in termijnen. (…)
(…)
[D]
Namens de [Y] STACK”
2.9.
In een e-mailbericht van 28 december 2014 heeft [X] aan [D] geschreven, voor zover thans relevant:
“(…)
1. Wij kunnen optie A bevestigen
122.500.000 cash bij overdracht van de 25% certificaten in pp groep
Wij zullen morgen de volgende documenten sturen
(…)
[X]
Namens [X] stack”
2.10.
Als bijlage bij een e-mailbericht van 29 december 2014 heeft [X] aan [D] een koopovereenkomst voor de N-certificaten verzonden.
2.11.
In een e-mailbericht van 30 december 2014 heeft [D] aan [X] geschreven, voor zover thans relevant:
“(…) Bedankt voor jullie email van 28 december 2014 waarin de prijzen bevestigd worden zoals vermeld in onze email van 23 december 2014.
Zoals al aangeduid in onze email van 23 december 2014, dienen formaliteiten en documenten geleverd te worden met als doel een overdracht met alleen wettelijke en statutaire eisen etc. Etc.
Wij willen deze weg dan ook vervolgen (…)
[D]
Namens de [Y] STACK”
2.12.
Op enig moment is notaris [de notaris 1] (hierna: de notaris) door [BV I c.s.] betrokken bij de verkoop en levering van de N-certificaten. Op 10 februari 2015 heeft de notaris in een brief aan MNB, ter attentie van [Y] , gerefereerd aan hun bespreking van 2 februari 2015 en enkele opmerkingen gemaakt ten aanzien van de aanbiedingsprocedure. In de brief is onder meer het volgende opgenomen:
“(…) Geachte heer [… 1] , Beste [Y] ,
Na onze bespreking van maandag 2 februari jl., ben ik – mede naar aanleiding van jouw opmerkingen – nauwkeurig nagegaan of de aanbiedingsprocedure op de juiste wijze is gevolgd.
Zoals jij aangaf vertoonde de gevolgde procedure hier en daar een hiaat. In overleg met Stichting Administratiekantoor van aandelen in [de Holding] is besloten om de gehele procedure over te doen en jou een voorbeeld van een aanbiedingsbrief ter beschikking te stellen. (…)”
2.13.
In de voorbeeldbrief die de notaris heeft vervaardigd, staat dat de aanbieding geschiedt onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de aandelen worden aangeboden voor een vaststaande totaalprijs van € 122.500.000,-.
2.14.
[D] heeft bij brief van 18 februari 2015 gereageerd op de brief van de notaris van 10 februari 2015. Zij heeft in het post scriptum van haar brief het volgende geschreven:
“(…) Bedankt voor de voorbeeldbrieven, gemaakt door dhr. [de notaris 1] , aangaande de juiste aanbieding van de aandelen/certificaten.
Aangezien er niks in de statuten staat over het vermelden van de verkoopsom aangaande de aanmelding van de statuten kunnen we deze voorbeeldbrief dan ook niet accepteren”.
2.15.
In een e-mail van 10 maart 2015 heeft de notaris aan [D] en [X] onder meer meegedeeld dat hij telefonisch contact heeft gehad met [Y] , die hem vroeg naar de stand van zaken. Daarbij heeft de notaris gemeld dat hij in het bezit is van de door alle certificaathouders ondertekende verklaring betreffende de instemming met de door MNB en eiseressen voorgenomen aanbieding/afname van de N-certificaten, maar nog niet van de verklaring van de bank. Bij brief van dezelfde datum, 10 maart 2015, heeft de notaris aan MNB, ter attentie van [Y] , de hiervoor bedoelde instemmingsverklaring gestuurd.
2.16.
In een bericht van 16 maart 2015 heeft [X] onder meer aan [D] het volgende vermeld:
“(…) Je vader is in gesprek geweest met notaris [de notaris 1] waar in hij aan gaf dat jullie zelf een notaris willen aanwijzen (…) Dit is voor ons geen probleem.”
Verder is in deze e-mail en in daarop volgende e-mails over en weer geschreven over de financiering.
2.17.
In een e-mailbericht van 15 april 2015 heeft [X] aan [D] gevraagd wanneer de overdracht kan plaatsvinden, waarbij hij heeft opgemerkt dat alle gevraagde documenten inmiddels via de notaris zijn aangeleverd.
2.18.
Bij e-mailbericht van 16 april 2015 heeft [D] aan [X] een overeenkomst gezonden. Zij heeft daarbij, kort gezegd, verzocht om een getekend exemplaar van die overeenkomst via de notaris retour te ontvangen. In de bijgevoegde overeenkomst is vermeld, voor zover relevant en verkort weergegeven:
dat eiseressen de kopers zijn van ieder 320.000 certificaten van aandelen N; eiseres sub 1 van de aandelen N1 tot en met N320.000, eiseres sub 2 van de aandelen N321.000 tot en met N640.000, eiseres sub 3 van de aandelen N641.000 tot en met N960.000, eiseres sub 4 van de aandelen N961.000 tot en met N1.280.000 en eiseres sub 5 van de aandelen N1.281.000 tot en met N1.600.000;
dat MNB de verkoper is;
dat deze partijen zijn overeengekomen hetgeen is vermeld in de e-mails van 23 en 28 december 2014;
dat kopers aan verkopers garanderen dat aan alle statutaire voorwaarden van de Holding en tevens aan de administratievoorwaarden van de STAK, de Nederlandse wet, alle statutaire eisen en eventuele andere eisen in de grootste zin des woords is voldaan en dat zij voor eventuele financiële gevolgen en kosten aansprakelijk zijn en garant staan,
dat kopers jegens verkopers verklaren volledig op de hoogte te zijn van de juridische en financiële situatie van de N-certificaten en van de juridische en financiële situatie van de STAK, van de Holding, en van de door de Holding gevoerde ondernemingen, en er nadrukkelijk mee instemmen dat door de verkoper geen enkele garantie of verklaring wordt verstrekt aangaande de N-certificaten, de Holding en de door de Holding gevoerde ondernemingen en dat door de verkoper in het kader van de koop, verkoop en levering van de certificaten geen enkele aansprakelijkheid wordt aanvaard, dit alles in de grootste zin des woords;
2.19.
In een e-mailbericht van 28 april 2015 van notaris [de notaris 1] aan [D] heeft de notaris een aantal wijzigingen in de overeenkomst voorgesteld, waaronder dat verkoper garandeert dat de N-certificaten vrij zijn van beslag en dat op de certificaten geen pandrecht of recht van vruchtgebruik rust en dat met betrekking tot de N-certificaten geen rechten bestaan krachtens welke enig persoon aanspraak kan maken op levering van een of meer van de N-certificaten. Op 4 mei 2015 heeft [X] aan [D] in dit kader nog bericht dat dit een hele normale bepaling is en dat verder geen grote veranderingen zijn voorgesteld.
2.20.
Op 5 mei 2015 heeft [D] aan [X] een aangepaste overeenkomst verzonden, waarbij zij onder meer schrijft

op uw wens zijn pandrecht en beslag verwerkt”,
en dat, kort gezegd, de overige veranderingen niet zijn verwerkt. In de meegestuurde overeenkomst is ten aanzien van het pandrecht en beslag onder meer vermeld:
“(…)Volgens verkoper zijn de certificaten vrij van beslag en rust er geen pandrecht op de certificaten. (Zoals door ons gemeld in een voorgaande email en zoals gedocumenteerd in het certificaathoudersregister van [de Holding] B.V. rust er nog steeds pandrecht op de certificaten. Wilt u dit pandrechtdocument aan ons opsturen, want wij kennen dit document niet).Mocht het pandrecht of beslag onoverkomelijke problemen opleveren voor verkopers dan wordt het contract ontbonden(…).
2.21.
[X] heeft op 6 mei 2015 aan [D] een kopie van de akte van verpanding van 14 december 2002 gestuurd, met de mededeling dat dit pandrecht er moet worden afgehaald.
2.22.
Op 18 mei 2015 heeft [D] aan [X] gemaild:
“(…) In de bijlage vind u de overeenkomst plus anex 1 die wij willen ondertekenen.
(…)”
2.23.
In de bijgevoegde overeenkomst zijn onder meer de onder 2.18 vermelde punten opgenomen alsmede de tekst als vermeld onder 2.20.
2.24.
Op 19 mei 2015 heeft [X] aan [D] gemaild:
“(…) De overeenkomst tekenen wij morgenochtend.
[de notaris 1] heeft tijd morgen voor jouw en [C] gereserveerd om 1030 op kantoor [… 2] . (…)”
2.25.
Op 20 mei 2015 zijn [D] en [C] verschenen op het kantoor van de notaris. Ook [Y] was aanwezig. [D] heeft toen geconstateerd dat in het door de notaris voorgelegde exemplaar van de overeenkomst de woorden “de certificaten” als vermeld in de uitsluiting van de garantie als hiervoor weergegeven onder 2.18 sub v ontbraken. Die overeenkomst is door hen vervolgens niet voor akkoord ondertekend.
2.26.
Op 22 mei 2015 heeft [D] aan [X] gemaild:
“(…) Hierbij stuur ik u het concept van de overdrachtsakte. Wij willen de voortgang niet vertragen. (…)”
2.27.
Op 29 mei 2015 heeft [D] aan [X] gemaild:
“(…) Bij deze melden wij u, nogmaals, dat we de overdracht van de certificaten zo spoedig mogelijk willen afronden. (…)”
2.28.
In de maanden hierna hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd maar dit heeft niet geleid tot de ondertekening van een overeenkomst.
2.29.
Bij e-mail van 25 augustus 2015 van [D] aan [X] heeft [D] een nieuw voorstel gedaan:
“(…) Wij wijzen u erop dat u, als koper en tevens CEO van een van de grootste visserijbedrijven ter wereld, dient na te komen wat u bevestigd en overeengekomen bent! (…)
Het gemiddelde Ebitda bedrag per jaar laat al zien dat de € 122.500.000 een schijntje is. Wij roepen u met deze email nogmaals op om deze transactie af te handelen!
Eenmalig bod,
Wij geven jullie tot maandag 31 augustus 2015 12.00 uur de tijd om de transactie zonder beding en zonder pandrecht af te maken voor €160 miljoen.
Groeten
[D] ”
2.30.
Bij e-mail van 1 september 2015 heeft [D] dit voorstel herhaald en toegelicht:
“(…) Wij willen onze goede wil nogmaals tonen en geven jullie tot vrijdag 4 september 2015 18:00 uur de tijd om onze email van 25 augustus 2015 te beantwoorden. Het eenmalige bod in de email van € 160.000.000 is dus inclusief wettelijke rente over € 122.500.000 en 8 maanden 25% Ebitda 2015 van de PP Groep, voorwaarden zijn geen beding en bij levering is het pandrecht eraf.
Groeten,
[D] ”
2.31.
Op 11 november 2015 hebben [BV I c.s.] een verzoek bij deze rechtbank ingediend voor het houden van een voorlopig getuigenverhoor. MNB en [BV VI] hebben hier verweer tegen gevoerd en zij hebben zelfstandig verzocht een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. Bij beschikking van 31 maart 2016 zijn [BV I c.s.] niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek ten aanzien van [BV VI] en is onder meer een voorlopig getuigenverhoor bevolen ter beantwoording van de vraag of het bij het sluiten van de koopovereenkomst met betrekking tot de N-certificaten de bedoeling van partijen is geweest dat die certificaten door MNB zonder pandrecht verkocht zijn en geleverd moeten worden. Het hoger beroep van MNB tegen deze beschikking is afgewezen.
2.32.
Op 3 juni 2016 en 16 augustus 2016 zijn de voorlopige getuigenverhoren gehouden.
2.33.
Op 19 oktober 2016 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank vonnis gewezen in een door [BV I c.s.] gestarte procedure tegen MNB die tot doel had de overdracht van de (onbezwaarde) N-certificaten te bewerkstelligen. De voorzieningenrechter heeft op de vorderingen van [BV I c.s.] onder meer als volgt beslist:
“5.1. veroordeelt gedaagde om binnen een maand na betekening van dit vonnis mee te werken aan de overdracht van de N-certificaten aan eiseressen – aan eiseres sub 1 de certificaten N1 tot en met N320.000, aan eiseres sub 2 de certificaten N321.000 tot en met N640.000, aan eiseres sub 3 de certificaten N641.000 tot en met N960.000, aan eiseres sub 4 de certificaten N961.000 tot en met N1.280.000 en eiseres sub 5 de certificaten N1.281.000 tot en met N1.600.000 – welke certificaten alsdan vrij dienen te zijn van bijzondere lasten en beperkingen, waaronder van beslag, pandrechten en vruchtgebruik, onder meer door alle daartoe benodigde (rechts)handelingen te verrichten, zulks tegen betaling van een bedrag van € 122.500.000,- door eiseressen aan gedaagde, een en ander onder de voorwaarde dat eiseressen de N-certificaten daarna niet zullen vervreemden of bezwaren totdat dit vonnis onherroepelijk is geworden of in hoger beroep onherroepelijk is beslist;
5.2.
bepaalt dat, indien en voor zover gedaagde in gebreke blijft aan voormelde veroordeling te voldoen, dit vonnis in de plaats treedt van de wilsverklaring(en) van gedaagde die benodigd is/zijn voor vorenbedoelde eigendomsoverdracht;
(…)
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
(…)”
2.34.
[BV I c.s.] hebben het vonnis van 19 oktober 2016 op 20 oktober 2016 laten betekenen aan MNB, maar MNB heeft aan de veroordeling als vermeld onder 5.1 van dat vonnis geen gehoor gegeven.
2.35.
[BV I c.s.] zijn op 23 november 2016 opnieuw een kort geding gestart tegen MNB, stellende dat zij met de bepaling als in het vonnis onder 5.2 vermeld niet de overeengekomen overdracht van alle N-certificaten kunnen bewerkstelligen, omdat in het vonnis wordt gerefereerd aan onjuiste nummers en hierin een aantal N-certificaten ontbreken. In de opsomming bij de toewijzing van de N-certificaten aan de verschillende vennootschappen is volgens [BV I c.s.] op enig moment een fout gemaakt, die daarna in verschillende documenten is overgenomen. Dat was volgens [BV I c.s.] onmiskenbaar een verschrijving, nu partijen de verkoop van álle N-certificaten zijn overeengekomen, te weten 1.600.000 stuks.
2.36.
Bij vonnis van 6 december 2016 heeft de voorzieningenrechter onder meer beslist:
“5.1 bepaalt dat dit vonnis in de plaats zal treden van de partijverklaring(en) van gedaagde die benodigd zijn voor eigendomsoverdracht aan de respectieve kopers van de bij de koopovereenkomst gekochte certificaten die geen onderdeel uitmaken van het dictum van het vonnis van deze rechtbank van 19 oktober 2016, te weten:
1.de certificaten N320.001 tot en met N320.999 aan eiseres sub 2;
2.de certificaten N640.001 tot en met N640.999 aan eiseres sub 3;
3.de certificaten N960.001 tot en met N960.999 aan eiseres sub 4;
4.de certificaten N1.280.001 tot en met N1.280.999 aan eiseres sub 5;
welke certificaten alsdan vrij dienen te zijn van bijzondere lasten en beperkingen, waaronder van beslag, pandrechten en vruchtgebruik, een en ander onder de voorwaarde dat eiseressen ook deze N-certificaten daarna niet zullen vervreemden of bezwaren totdat het vonnis van 19 oktober 2016 onherroepelijk is geworden of in hoger beroep tegen dat vonnis onherroepelijk is beslist;
(…)
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
(…)”
2.37.
Op 28 november 2016 hebben de certificaathouders van de J-certificaten, A-certificaten en D-certificaten (hierna: de overige certificaathouders) opnieuw verklaard in te stemmen met de door MNB en [BV I c.s.] voorgenomen aanbieding/afname van de N-certificaten.
2.38.
[BV I c.s.] hebben het vonnis van 6 december 2016 op 7 december 2016 aan MNB laten betekenen. Zij hebben daarna de – daartoe ingeschakelde - notaris gevraagd om de akte van levering van de N-certificaten voor te bereiden en te passeren. De notaris heeft aan MNB gevraagd of zij wil meewerken aan het passeren van de akte van levering, daarbij kenbaar gemaakt dat zij als partijnotaris optreedt, MNB gevraagd of zij daar bezwaar tegen heeft en zo ja, om dan een andere notaris aan te wijzen en MNB gevraagd om duidelijkheid te verschaffen over het pandrecht. MNB heeft die vragen deels door haar advocaat laten beantwoorden, aldus dat zij niet zal meewerken aan de levering van de N-certificaten en dat zij bezwaar heeft tegen het optreden van de notaris als passerend notaris. Daarbij heeft MNB de notaris voor alsdan aansprakelijk gesteld voor alle gevolgen van het passeren van de leveringsakte en bezwaar gemaakt tegen het feit dat de verzekering van de notaris (slechts) een dekking biedt tot
een maximum van € 25.000.000,-. De overige vragen zijn door MNB niet beantwoord en MNB heeft, desgevraagd door de notaris, ook geen schriftelijke verklaring van [BV VI] aangeleverd op basis waarvan het pandrecht, voor zover nog bestaand, kon worden doorgehaald.
2.39.
Een door de notaris aan [BV VI] verzonden brief met daarin het verzoek om duidelijkheid te geven over het pandrecht heeft [BV VI] niet in ontvangst genomen. De notaris heeft daarna [BV I c.s.] geïnformeerd dat zij niet aan haar ministerieplicht kon voldoen.
2.40.
Dit heeft ertoe geleid dat [BV I c.s.] een derde kort geding zijn gestart tegen MNB om (onder meer) antwoord te krijgen op de vraag of de in de pandakte bedoelde vordering nog bestaat en of de N-certificaten nog steeds verpand zijn. Tevens hebben [BV I c.s.] gevorderd het vonnis in de plaatst te laten treden van een leveringsakte dan wel de notaris te gelasten ministerie te verlenen tot het passeren van de akte van levering.
2.41.
Bij vonnis van 1 maart 2017 heeft de voorzieningenrechter in r.o. 4.15 als volgt overwogen:
“4.15. De voorzieningenrechter zal bepalen dat [BV VI][noot rechtbank: [BV VI] ]
binnen een week (zijnde een redelijker termijn dan de gevorderde termijn) na betekening van dit vonnis aan de notaris en [BV I c.s.] duidelijkheid dient te verschaffen in de vorm van het afleggen richting hen van een van de onder 4.5 genoemde verklaringen (…)[noot rechtbank: verklaringen over het al dan niet bestaan van een pandrecht]
. Dit leidt ertoe dat de voorzieningenrechter niet dit vonnis in de plaats kan laten treden van een leveringsakte, zoals [BV I c.s.] primair hebben gevorderd, maar de notaris dient te gelasten haar ministerie te verlenen aan het verlijden van een leveringsakte, overeenkomstig de tweede concept-akte, zoals subsidiair gevorderd (binnen na te melden redelijker termijn dan gevorderd). Daarbij dient dan echter in plaats van de in die akte opgenomen regeling voor de betaling van de koopsom de hiervoor vermelde voorziening te worden gehanteerd. Nu MNB en [BV VI] in deze procedure niet te kennen hebben gegeven bezwaren te hebben tegen de persoon van de notaris en de notaris zich bereid heeft verklaard haar medewerking te verlenen en heeft verklaard zich te refereren aan het oordeel van de voorzieningenrechter, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een andere notaris aan te wijzen.
2.42.
In r.o. 5.1 en verder (het dictum) heeft de voorzieningenrechter op deze wijze beslist. Na betekening van dit vonnis bleef de verklaring van [BV VI] uit. De overdracht van de N-certificaten is, op grond van het vonnis, voortgezet zonder de betreffende verklaring. Op 13 maart 2017 heeft notaris [de notaris 2] de akte tot levering van de N-certificaten gepasseerd.
2.43.
MNB heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen in kort geding van 19 oktober 2016 en 1 maart 2017. Op 12 mei 2017 heeft een comparitie na aanbrengen plaatsgevonden bij het gerechtshof Den Haag. Ter zitting zijn partijen overeengekomen de procedures in hoger beroep te royeren en hun geschil in de bodemprocedure te laten beslechten.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[BV I c.s.] vorderen, na vermeerdering van eis – samengevat – bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen en voor partijen afdwingbare rechten en verplichtingen in het leven heeft geroepen en dat [BV I c.s.] rechtsgeldig de eigendom van de N-certificaten hebben verkregen door middel van de notariële overdracht;
te bepalen dat het vonnis een executoriale titel oplevert indien en voor zover een opeisbare vordering van [BV I c.s.] tot terugbetaling van de koopsom ontstaat indien de rechtbank de gevorderde verklaring voor recht niet afgeeft;
veroordeling van MNB tot betaling van € 2.500.000,-;
veroordeling van MNB tot betaling van de kosten van de procedure, inclusief buitengerechtelijke kosten en nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[BV I c.s.] voeren hiertoe – kort samengevat – het volgende aan. Op 28 december 2014 is een koopovereenkomst tot stand gekomen op grond waarvan MNB alle N-certificaten aan [BV I c.s.] dient over te dragen tegen betaling van € 122.500.000,-. De koopprijs is ondubbelzinnig vastgelegd en door MNB nadien meermaals bevestigd. Voorts stond van begin af aan vast dat het ging om alle N-certificaten. [BV I c.s.] hebben op 28 december 2014 niet geaccepteerd en zouden ook nooit hebben willen accepteren dat zij op grond van de overeenkomst gehouden zijn om de certificaten te aanvaarden indien deze bezwaard zijn met een pandrecht. Ook voor betaling van een hogere koopprijs dan hiervoor vermeld, waar MNB nadien om heeft verzocht, is geen enkele aanleiding.
Het eerst bij conclusie van antwoord in conventie door MNB ingenomen standpunt dat geen overeenkomst is gesloten tussen MNB en [BV I c.s.] , maar hoogstens tussen [D] en [X] , is volgens [BV I c.s.] onbegrijpelijk. MNB heeft meerdere malen in en buiten rechte bevestigd dat de koopovereenkomst tussen haar en [BV I c.s.] is gesloten en zij heeft [BV I c.s.] bovendien bij herhaling gemaand tot nakoming hiervan (waarbij echter telkens nieuwe en verschillende eisen werden gesteld). Aangenomen moet worden dat [D] is opgetreden in de hoedanigheid van gevolmachtigde van MNB. Mocht dat niet zo zijn, dan kan MNB op het ontbreken hiervan geen beroep doen jegens [BV I c.s.] Zij hebben namelijk gerechtvaardigd erop mogen vertrouwen dat MNB een toereikende volmacht had verleend en dat [D] MNB mocht vertegenwoordigen. Voor zover ook dit niet wordt aangenomen, geldt dat [Y] , dan wel [D] en [C] na hun benoeming als bestuurders van MNB, het aangaan van de koopovereenkomst in ieder geval hebben bekrachtigd.
Omdat MNB niet heeft willen meewerken aan de levering van de N-certificaten, hebben [BV I c.s.] via drie kort geding procedures levering van de certificaten moeten afdwingen. Op 13 maart 2017 heeft notaris [de notaris 2] de akte tot levering van de N-certificaten gepasseerd. [BV I c.s.] betwisten dat daarbij de blokkeringsregeling niet volledig is nagekomen.
3.3.
MNB heeft de vorderingen van [BV I c.s.] betwist en de rechtbank verzocht [BV I c.s.] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans deze vorderingen als ongegrond en/of onbewezen af te wijzen, althans (subsidiair) te bepalen dat artikel 8.1 van de akte van 13 maart 2017 als niet-geschreven dient te worden beschouwd alsmede te bepalen dat de passage in artikel 8.2 van die akte “aangaande de juridische en financiële situatie van de Stichting (…)” gelezen dient te worden als “aangaande de Certificaten N en de juridische en financiële situatie van de Stichting (…)” en voorts ieder van eiseressen in conventie te veroordelen in de kosten van de procedure, zo nodig te vermeerderen met de wettelijke rente daarover te rekenen vanaf de vijftiende dag na het in dezen te wijzen vonnis.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
Na wijziging eis vordert MNB bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
indien en voor zover volgens de rechtbank een overeenkomst tot stand is gekomen, geheel
voorwaardelijk:
primair: in plaats van vernietiging van de overeenkomst, de gevolgen van de overeenkomst ter opheffing van het nadeel te wijzigen in dier voege dat voor het bedrag van € 122.5000.000 slechts 220.690 N-certificaten aan [BV I c.s.] toekomen, althans te bepalen dat de overdracht van de resterende 1.397.310 N-certificaten geen effect heeft gesorteerd, althans [BV I c.s.] te veroordelen deze N-certificaten terug over te dragen aan MNB, althans [BV I c.s.] te veroordelen om hieraan op eerste verzoek van MNB volledige medewerking te verlenen, een en ander op straffe van verbeurte aan MNB van een dwangsom van € 1.000.000 voor iedere dag dat [BV I c.s.] nalatig blijven volledig aan het in dezen te wijzen vonnis te voldoen;
subsidiair: in plaats van vernietiging van de overeenkomst, de gevolgen van de overeenkomst ter opheffing van het nadeel te wijzigen in dier voege dat de door [BV I c.s.] te betalen koopsom wordt verhoogd met € 800.000.000,-, met veroordeling van [BV I c.s.] tot betaling aan MNB van een totale koopsom van € 928.000.000,-, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente, zulks met bepaling dat het te betalen bedrag onmiddellijk en volledig ter vrije beschikking van MNB dient te komen;
primair en subsidiair: met bepaling voorts dat artikel 8.1 van de akte van 13 maart 2017 als niet-geschreven dient te worden beschouwd alsmede te bepalen dat de passage in artikel 8.2 van die akte “
aangaande de juridische en financiële situatie van de Stichting (…)” gelezen dient te worden als “
aangaande de Certificaten N en de juridische en financiële situatie van de Stichting (…)”;
meer subsidiair: op grond van artikel 7:4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een aanvullende redelijke koopprijs te bepalen voor de N-certificaten, welke redelijke koopprijs is te bepalen door de te benoemen deskundigen en [BV I c.s.] te veroordelen tot betaling aan MNB van de hiervoor bedoelde aanvullende koopsom, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente, zulks met bepaling dat het te betalen bedrag onmiddellijk en volledig ter vrije beschikking van MNB dient te komen;
en voorts:
5. [BV I c.s.] bij tussenvonnis te bevelen op grond van artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volledig inzichtelijk te maken:
a. op hoeveel visquota PP Groep (in)direct recht heeft en/of hoeveel visquota PP Groep (in)direct exploiteert;
b. een opgave in kilogram per vissoort en land van toedeling;
c. een opgave in procenten van het totale quotum van dat land per vissoort;
d. op welke wijze de visquota zijn onderverdeeld naar eigendom, gebruiksrechten, leaseovereenkomsten en anderszins;
e. welk deel van de visquota niet in de geconsolideerde jaarrekening is verwerkt;
en verder bij tussenvonnis drie deskundigen te benoemen met de opdracht om bij makelaars bindende offertes op te vragen voor de visvangstrechten zoals die bekend zullen worden op grond van het hiervoor gevorderde;
6. ieder van gedaagden in reconventie te veroordelen tot schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
7. opheffing van het beslag bij tussenvonnis en ter waarborging van de belangen van MNB te bepalen dat i) [BV I c.s.] , in afwachting van de (onherroepelijke) einduitspraak in deze zaak, nog geen koopsom verschuldigd zijn, ii) partijen de notaris dienen te instrueren om het door [BV I c.s.] aan de notaris betaalde bedrag terug over te maken naar [BV I c.s.] en voorts iii) te bepalen dat MNB, zolang er geen (onherroepelijke) einduitspraak in deze zaak is, het recht heeft om, als ware zij houder van N-certificaten procedures te voeren bij de Ondernemingskamer;
8. een en ander met veroordeling van gedaagden in reconventie in de kosten van deze
procedure, zo nodig te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na het in dezen te wijzen vonnis.
3.6.
MNB beroept zich – kort samengevat – op misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 lid 4 BW) dan wel op dwaling (artikel 6:228 BW). Zij stelt hiertoe dat de koopprijs van € 122.500.000,- niet in verhouding staat tot de werkelijke waarde van de N-certificaten. Voor [BV I c.s.] was kenbaar dat [D] de jaarrekeningen van de Holding als uitgangspunt heeft genomen om tot een koopprijs te komen. Zij heeft immers in haar e-mail van 23 december 2014 geschreven: “128 miljoen wat voortkomt uit de jaarrekening van PP Groep”. De visquota, die volgens MNB mogelijk een waarde van 1 tot 1,25 miljard euro vertegenwoordigen, zijn echter niet in de jaarstukken opgenomen. [X] was (als CEO van de PP Groep en voorzitter van de STAK) bekend met de waarde van de visquota en dus met de daadwerkelijke waarde van de PP Groep. Tegen deze achtergrond en gelet op de onwetendheid en onervarenheid van [D] in combinatie met het vertrouwen dat zij in [X] (haar oom) had, had [X] [D] , die op dat moment bovendien hoogzwanger was, moeten weerhouden van de transactie of haar moeten waarschuwen. In plaats daarvan heeft [X] het tot stand komen van de overeenkomst bevorderd, terwijl hij wist of moest begrijpen dat hij dit niet had moeten doen. [BV I c.s.] hebben aldus misbruik gemaakt van de omstandigheden.
Voorts geldt volgens MNB dat sprake is van dwaling, nu [D] ten onrechte ervan uitging dat zij voor het bepalen van de koopprijs kon afgaan op de jaarrekeningen en [BV I c.s.] haar hadden behoren in te lichten over de daadwerkelijke waarde van de PP Groep. [BV I c.s.] hebben hun mededelingsplicht geschonden en niet voorkomen dat bij [D] een onjuiste voorstelling van zaken is ontstaan. Te meer nu [BV I c.s.] (althans [X] ) in dit opzicht moeten worden aangemerkt als deskundige partij(en) en hen (althans [X] ) zodoende een grotere verantwoordelijkheid moet worden toegedicht. Volgens MNB dienen [BV I c.s.] inzicht te geven in de waarden van de visquota zodat de daadwerkelijke waarde van de PP Groep, en in het verlengde daarvan een reële koopprijs voor de certificaten van aandelen kan worden vastgesteld. MNB vordert hiertoe dat [BV I c.s.] de benodigde informatie verstrekken. Vervolgens dient de rechtbank in een tussenvonnis drie deskundigen te benoemen met de opdracht om bij makelaars bindende offertes op te vragen voor de visvangstrechten zoals die bekend zullen worden op grond van de verkregen informatie, aldus MNB.
3.7.
[BV I c.s.] betwisten de vorderingen van MNB en concluderen tot afwijzing van deze vorderingen.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
Koopovereenkomst tot stand gekomen?
Rechtsgeldige vertegenwoordiging
4.1.
Tussen partijen is op de eerste plaats in geschil of, zoals [BV I c.s.] stellen, op 28 december 2014 een overeenkomst tot stand is gekomen.
4.2.
MNB betwist dit en heeft aangevoerd dat, mocht al een overeenkomst tot stand zijn gekomen, deze tot stand is gekomen tussen [D] en [X] . [D] was niet bevoegd MNB te vertegenwoordigen, nu zij slechts aandeelhouder van MNB was en geen machtiging van MNB had. Voorts geldt volgens MNB dat op 28 december 2014 nog onduidelijk was wie de koper(s) van de certificaten zou(den) zijn en was er tussen [D] en [X] bovendien nog geen overeenstemming over de essentialia van de overeenkomst.
4.3.
De rechtbank zal in het navolgende eerst nagaan of een rechtshandeling verricht door [D] , MNB bindt. Daartoe zal de rechtbank veronderstellenderwijs aannemen dat tussen [D] enerzijds en [BV I c.s.] anderzijds, overeenstemming is bereikt over de verkoop van de N-certificaten.
4.4.
[BV I c.s.] hebben niet betwist dat [D] ten tijde van het bereiken van wilsovereenstemming geen bestuurder was van MNB. De vraag ligt dan ook voor of, zoals [BV I c.s.] stellen, MNB gebonden is doordat [D] gevolmachtigd was, dan wel doordat MNB jegens [BV I c.s.] de schijn van volmachtverlening (artikel 3:61 BW) tegenover [D] heeft gewekt. Is ook daarvan geen sprake dan is de vraag of het onbevoegde handelen van [D] door MNB bekrachtigd is. Het is aan [BV I c.s.] om in dit verband feiten en omstandigheden te stellen en, zo nodig, te bewijzen.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben [BV I c.s.] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie kunnen dragen dat aan [D] daadwerkelijk een volmacht is verstrekt op grond waarvan zij MNB mocht vertegenwoordigen. Zij hebben gesteld dat [Y] , bestuurder van MNB, destijds op de hoogte was van de pogingen van [D] om tot verkoop van de certificaten te komen, maar uit de stellingen kan niet de conclusie worden getrokken dat een volmacht is verleend. Wel is de conclusie gerechtvaardigd dat MNB de schijn van volmachtverlening heeft gewekt. [BV I c.s.] hebben, op grond van de verklaringen en gedragingen van MNB, in dit geval haar bestuurder [Y] , aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze aan mogen nemen, dat MNB een toereikende volmacht aan [D] had verleend. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
4.6. (
i) [D] heeft in haar e-mail van 10 oktober 2014, waarin zij vraagt of [X] en zijn familie interesse hebben om de N-certificaten te kopen, vermeld dat haar vader, [Y] (de bestuurder van MNB), hiervan op de hoogte is. In haar e-mail van 21 juni 2015 schrijft zij bovendien dat “Wij, [C] en ikzelf, hebben sinds begin december een mandaat van [MNB], om de certificaten van aandelen N aan te bieden cq te verkopen”. [D] deed het dus doen voorkomen dat [Y] op de hoogte was van haar onderhandelingen met [BV I c.s.]
(ii) Dat [Y] inderdaad op de hoogte was, heeft hij zelf als getuige verklaard tijdens de door deze rechtbank gehouden voorlopige getuigenverhoren. Immers op 3 juni 2016 heeft hij onder meer verklaard: “Helemaal in het begin, ik weet niet wanneer dat was, is mijn dochter bij mij geweest en die vertelde mij dat ze vond dat er heel wat aan de hand was en ze wilde dat oplossen. Ik heb gezegd ga je gang, misschien kan de volgende generatie het oplossen”. Daarnaast heeft hij op 16 augustus 2016 onder meer verklaard: “Over hoe het zou gaan met het pandrecht bij de verkoop van de certificaten had ik geen idee. Het was ook niet mijn idee om de certificaten te verkopen. Dat was het idee van [D] ”.
(iii) Verder volgt uit de door [BV I c.s.] overgelegde correspondentie dat [Y] (inhoudelijk) betrokken was bij de uitwerking van de overeenkomst. De notaris refereert in zijn, in r.o. 2.13 genoemde, brief aan MNB immers aan hun bespreking van 2 februari 2015 en maakt enkele opmerkingen ten aanzien van de aanbiedingsprocedure. Daarnaast heeft de notaris over de transactie telefonisch contact gehad met [Y] , zoals hij op 10 maart 2015 schriftelijk aan [X] en [D] heeft medegedeeld. Uit het bericht van de notaris blijkt dat [Y] toen gevraagd heeft naar de stand van zaken en dat de notaris hem van die stand van zaken op de hoogte heeft gesteld. Voorts heeft [X] in een bericht van 16 maart 2015 aan [D] geschreven dat haar vader in gesprek is geweest met de notaris en dat hij toen heeft gezegd dat hij zelf een notaris wil aanwijzen.
4.7.
Dat MNB zich bij conclusie van antwoord op het standpunt stelt dat [Y] nooit inhoudelijk overleg heeft gehad met de betreffende notaris doet niet aan het voorgaande af. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom de notaris zou refereren aan besprekingen met [Y] als die besprekingen niet hebben plaatsgevonden. De omstandigheid dat de notaris als ‘partij-notaris’ moet worden aangemerkt, is daartoe onvoldoende. Bovendien is de brief van de notaris van 10 februari 2015 gericht aan [Y] en heeft hij deze, zoals MNB zelf stelt, bij de notaris opgehaald.
4.8.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat [Y] , in tegenstelling tot hetgeen MNB betoogt, wist van de poging van [D] om de certificaten te verkopen. [Y] is vervolgens ook betrokken geweest bij de uitwerking van de overeenkomst. [Y] is door de notaris op de hoogte gebracht van aspecten van de transactie en hij heeft hierover contact gehad met de notaris. Verder heeft hij brieven van de notaris aan [D] gebracht. Deze omstandigheden, die [BV I c.s.] bekend waren, hebben niet ertoe geleid dat [Y] , als (toen nog) enig bestuurder van MNB, heeft ingegrepen. Hij heeft noch de notaris noch [BV I c.s.] gemeld dat dit alles zijn consent niet had, en dat had wel op zijn weg gelegen. Doordat hij dit heeft nagelaten, mochten [BV I c.s.] redelijkerwijze aannemen dat MNB een toereikende volmacht aan [D] had verleend om namens MNB tot verkoop van de certificaten te komen. Dat [Y] , zoals MNB stelt, de onder 4.7 genoemde brief die hem heeft bereikt ongeopend aan [D] zou hebben overhandigd – aangenomen dat dit inderdaad zo is gegaan – doet niet af aan het gerechtvaardigd vertrouwen dat [BV I c.s.] aan de hiervoor genoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, heeft kunnen ontlenen.
De omstandigheid dat [D] , toen zij bestuurder was geworden van MNB, in correspondentie en namens MNB zelf in de verzoekschriftprocedure, ook het standpunt heeft ingenomen dat een overeenkomst tot stand is gekomen, bevestigt dat het vertrouwen van [BV I c.s.] gerechtvaardigd was, en kan zelfs gezien worden als bekrachtiging voor zover aangenomen zou moeten worden dat [D] – anders dan de rechtbank oordeelt – niet vertegenwoordigingsbevoegd was ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomst.
4.9.
Nu de rechtbank van oordeel is dat het vertrouwen van [BV I c.s.] op de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [D] beschermd wordt, komt de vraag aan bod of daadwerkelijk een koopovereenkomst tussen MNB en [BV I c.s.] tot stand is gekomen. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Partijen bij de overeenkomst
4.10.
MNB neemt het standpunt in dat (als er dan een overeenkomst is tot stand gekomen) de overeenkomst is gesloten met [X] en niet met [BV I c.s.] De rechtbank volgt MNB hierin niet, omdat uit de correspondentie met [D] duidelijk blijkt dat [X] de onderhandelingen voerde namens (als gevolmachtigde van) [BV I c.s.] [D] heeft [X] immers benaderd met een vraag aan “u en uw kinderen (de [X] -stak zijnde de certificaathouders van 25% aandelen in [de Holding] B.V. )”. [X] heeft hierop bij e-mail van 19 november 2014 geantwoord en aan [D] geschreven “Namens [E] , [F] en [G] wil ik jullie mededelen dat we interesse hebben in de 25% certificaten van aandelen in PP Groep”. In de correspondentie die daarop is gevolgd, heeft [X] telkens geschreven “wij” en het had voor [D] duidelijk moeten zijn dat daarmee [BV I c.s.] werden bedoeld. Tot slot staat in de nadere uitwerking van de overeenkomst, zoals nadien door [D] aan [X] verzonden, ook vermeld dat [BV I c.s.] de kopers zijn van ieder 320.000 N-certificaten en hebben zij hun gebondenheid aan de overeenkomst nadien ook bevestigd. Kortom: als de rechtbank in het navolgende tot het oordeel komt dat een koopovereenkomst tot stand is gekomen, dan zijn [BV I c.s.] aan te merken als de kopers.
Essentialia
4.11.
De rechtbank is met [BV I c.s.] van oordeel dat op 28 december 2014 overeenstemming is bereikt over alle essentialia van de koopovereenkomst, te weten het voorwerp van de overdracht (alle N-certificaten) en de prijs waartegen zal worden overgedragen (€ 122.500.000,-). [D] heeft nadien, ook toen zij bestuurder van MNB was geworden, uit eigen beweging meerdere keren bevestigd dat een koopovereenkomst tot stand is gekomen.
4.12.
Haar stelling dat ook overeenstemming over het al dan niet mogen leveren van met pandrecht bezwaarde certificaten essentieel was voor de totstandkoming van de overeenkomst heeft MNB onvoldoende onderbouwd. MNB heeft in dit kader aangevoerd dat [D] in haar e-mail van 23 december 2014 heeft vermeld “dus zonder beding”, dat zodoende duidelijk was dat MNB de certificaten in bezwaarde toestand wenste over te dragen en dat [BV I c.s.] de tekst “dus zonder beding” op 28 december 2014 hebben aanvaard.
De rechtbank gaat hier niet in mee. Op grond van artikelen 7:15 jo. 7:47 BW is de verkoper immers verplicht het verkochte in eigendom over te dragen vrij van alle bijzondere lasten en beperkingen, met uitzondering van die welke de koper uitdrukkelijk heeft aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank kan de aanvaarding door [BV I c.s.] van de passage “dus zonder beding” niet als een aanvaarding worden aangemerkt van het bezwaard zijn van de N-certificaten met een pandrecht; van een “uitdrukkelijke” aanvaarding kan onder deze omstandigheden al helemaal geen sprake zijn. Gelet op de context van de correspondentie is immers onduidelijk wat [D] heeft bedoeld met “zonder beding”. Tijdens de getuigenverhoren van 3 juni 2016 hebben [C] – die zijn zus assisteerde bij de onderhandelingen en correspondentie – en [D] op dit punt ook geen helderheid kunnen scheppen. Zo heeft [C] onder meer het volgende verklaard: “Ik heb toen heel specifiek gezegd dat we moesten opnemen “zonder beding”. Hij [noot rechtbank: [X] ] bedingt namelijk altijd. We bedoelden daarmee, zoals het was was het. (…) Ik wist op dat moment niets van een pandrecht. Ik kan niet zeggen hoe mijn oom kon begrijpen met de zin zonder beding, dat we bedoelden dat we de certificaten wilden verkopen zoals ze op dat moment waren.” Voorts heeft [D] onder meer als volgt verklaard: “Mijn broer zei dus zonder beding (…) Eigenlijk weet ik ook niet wat het betekent (…) de bedoeling was de certificaten te verkopen zoals ze waren.” Zowel [C] als [D] verklaarden weliswaar – hoewel weifelend – dat het hun bedoeling was de certificaten te verkopen zoals ze waren, maar volkomen duidelijk is dat de wil van [D] (en van haar broer [C] ) niet erop was gericht aandelen belast met een pandrecht te verkopen en te leveren. Van een uitdrukkelijke aanvaarding van bezwaring van de certificaten met een pandrecht bij overdracht als bedoeld in artikel 7:15 BW door [BV I c.s.] is dan ook geen sprake geweest.
De rechtbank heeft voorts geen aanwijzingen dat [BV I c.s.] op een later moment wel uitdrukkelijk hebben (willen) aanvaard(en) dat er ten tijde van de levering nog bijzondere lasten en beperkingen op de N-certificaten rustten. Integendeel, in de overeenkomst heeft [BV I c.s.] nadien zelfs expliciet opgenomen dat de verkoper garandeert dat de certificaten vrij zijn van beslag en dat er geen pandrecht op rust.
4.13.
Ook de omstandigheid dat [BV I c.s.] niet tijdig een bankgarantie zouden hebben verstrekt die voldeed aan de door [D] gestelde eisen stond, naar het oordeel van de rechtbank, niet in de weg aan de totstandkoming van de koopovereenkomst. Wat [D] precies wilde, is niet geheel duidelijk. Maar uit de e-mail van 23 december 2014 van [D] hebben [BV I c.s.] kunnen opmaken dat tussen het sluiten van de overeenkomst en de levering aangetoond moest worden, aan de hand van een document, dat de koopsom volledig betaald zou kunnen worden bij levering. [D] schreef daarin dat: “de 25% certificaten van aandelen in PP groep alleen worden overgedragen wanneer een document wordt aangeleverd waaruit blijkt dat sprake is van een onherroepelijke financiering.” Als [D] dit als een (opschortende) voorwaarde heeft bedoeld, geldt dat aan die voorwaarde is voldaan, omdat een dergelijke verklaring (van een bank) door [BV I c.s.] is verstrekt.
4.14.
De voorwaarde dat de notaris verzekerd moest zijn voor ten minste vier maal de waarde van de transactie heeft [D] pas in de e-mail van 5 mei 2015, ruim vier maanden na het bereiken van overeenstemming over de essentialia van de koop, opgebracht. Nog los van de vraag wat de zin is van deze voorwaarde, geldt dat dit geen onderdeel is geworden van de koopovereenkomst, omdat [BV I c.s.] met het (alsnog) onderdeel uitmaken van de koopovereenkomst, nadat deze door overeenstemming over de essentialia tot stand was gekomen, niet heeft ingestemd.
4.15.
De rechtbank begrijpt dat MNB zich op het standpunt stelt dat in december 2014 slechts sprake was van een voortraject en dat [D] met haar e-mail van 23 december 2014 geen aanbod heeft willen doen. Het standpunt en de onderbouwing daarvan valt niet anders op te vatten dan dat [D] zich niet tot overdracht van de certificaten wilde verplichten als overdracht in strijd zou komen met de blokkeringsregeling opgenomen in de statuten van de Holding, waarnaar de administratievoorwaarden verwijzen (hierna: de blokkeringsregeling). Naar het oordeel van de rechtbank kan dit voorbehoud in redelijkheid alleen zo worden begrepen dat [D] wel in december 2014 een koop wilde aangaan, maar dat zij wilde voorkomen dat een boete verschuldigd zou zijn wegens het niet naleven van de blokkeringsregeling. Deze eis van [D] kan daarom uitsluitend worden begrepen als een voorwaarde voor het aangaan van de koop. Duidelijk is dat [BV I c.s.] er evenzeer van doordrongen waren dat voorafgaand aan de levering van de N-certificaten de blokkeringsregeling diende te worden nageleefd. Het overeenkomen van deze voorwaarde betekent niet dat geen rechtsgeldige koopovereenkomst tot stand is gekomen.
4.16.
Tot slot is niet relevant of partijen al dan niet overeenstemming hebben bereikt over de overdracht van 25% van de aandelen in Haringhandel- en visserijbelang B.V. Niet alleen gelet op de eerder gevoerde correspondentie in 2014, maar ook gelet op de uitgebreide correspondentie die is gevoerd na de totstandkoming van de overeenkomst, kan niet worden geconcludeerd dat [D] dit als een onverbrekelijk onderdeel van de verkoop van de N-certificaten heeft bestempeld. Uit de e-mails van 7 en 8 januari 2015, waarnaar MNB tijdens het pleidooi heeft verwezen, volgt slechts dat de aandelen in Haringhandel- en visserijbelang B.V. alleen zouden worden aangeboden als partijen overeenstemming bereikten over de verkoop van de N-Certificaten. Er volgt dus niet uit dat overeenstemming over de verkoop van de aandelen in Haringhandel- en visserijbelang B.V. door [D] bedoeld was als voorwaarde voor de totstandkoming van de koopovereenkomst met betrekking tot de N-certificaten.
Tussenconclusie
4.17.
Er is, zo luidt het antwoord op de in r.o. 4.9 genoemde vraag, op 28 december 2014 een koopovereenkomst tot stand gekomen op grond waarvan MNB is gehouden alle N-Certificaten over te dragen aan [BV I c.s.] tegen betaling van € 122.500.000,-.
Misbruik van omstandigheden en/of dwaling?
4.18.
Voor zover de rechtbank zou oordelen dat tussen [BV I c.s.] en MNB een koopovereenkomst tot stand is gekomen, beroept MNB zich in (voorwaardelijke) reconventie op misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 lid 4 BW) dan wel op dwaling (artikel 6:228 BW).
4.19.
Nu de voorwaarde voor de reconventionele vordering is vervuld, zal de rechtbank hierna beoordelen of dit beroep slaagt. In dit kader heeft als uitgangpunt te gelden dat de overeenkomst tot stand is gekomen en wel door de aanvaarding door [BV I c.s.] in het e-mailbericht van 28 december 2014 van het aanbod van MNB als vermeld in het e-mailbericht van 23 december 2014.
4.20.
De rechtbank begrijpt het beroep van MNB op misbruik van omstandigheden zo, dat zij stelt dat [D] door bijzondere omstandigheden is bewogen tot het sluiten van een overeenkomst namens MNB en dat als deze bijzondere omstandigheden zijn aan te merken de onwetendheid en onervarenheid van [D] , haar zwangerschap, en het vertrouwen dat zij in [X] had, nu hij haar oom is. Nu [X] , in tegenstelling tot [D] , inzicht had in de daadwerkelijke waarde van de Holding, had hij [D] behoren te weerhouden van het sluiten van de voor MNB zeer nadelige overeenkomst.
4.21.
Het beroep op dwaling begrijpt de rechtbank zo dat de dwaling naar de mening van MNB te wijten is aan een (onjuiste) inlichting van [BV I c.s.] althans het nalaten door [BV I c.s.] MNB in te lichten. [D] had immers een verkeerde voorstelling van zaken omtrent de waarde van de Holding. [X] had [D] hierover behoren in te lichten, nu hij hiermee als CEO van de PP Groep wel bekend was. [X] heeft [D] voorts ten onrechte voorgehouden dat de waarde van de Holding uit de jaarrekeningen kon worden afgeleid. Indien [D] zou hebben geweten welke waarde de Holding daadwerkelijk vertegenwoordigde, zou zij nooit akkoord zijn gegaan met een koopprijs van € 122.500.000,- en zou de overeenkomst tussen MNB en [BV I c.s.] niet zijn gesloten.
4.22.
De rechtbank stelt voorop dat [D] degene was die het initiatief nam om de N-certificaten aan [BV I c.s.] te verkopen. In reactie op haar initiatief heeft [X] voorgesteld om drie deskundigen te benoemen om tot prijsvorming te komen. Ter onderbouwing van dit voorstel schreef [X] namens [BV I c.s.] dat ze tot een serieuze en gedegen berekening van de waarde van de aandelen wilden komen. [D] wees dit voorstel echter van de hand omdat zij een oplossing wilde in de vorm van een bod. Zoals MNB het in haar conclusie van dupliek in conventie heeft verwoord, wilde [D] niet dat een situatie ontstond waarin [BV I c.s.] na een waardebepaling door deskundigen alsnog onder de koop uit zou kunnen. Kennelijk wilde [D] er zeker van zijn dat spoedig een bindende koopovereenkomst met [BV I c.s.] tot stand zou komen en verkoos zij dit boven een waardebepaling door deskundigen met de mogelijkheid voor partijen om van koop tegen aldus bepaalde prijs af te zien. [D] heeft dus bewust geen waardebepaling door deskundigen willen laten verrichten teneinde snel zekerheid over een definitieve koop te krijgen. Hieruit volgt dat zij een verschil tussen de werkelijke waarde van de certificaten en de overeengekomen koopprijs voor lief heeft willen nemen en een dergelijk verschil in principe niet tot een geslaagd beroep op een wilsgebrek kan leiden.
4.23.
Dit zou anders kunnen zijn indien komt vast te staan dat de overeengekomen koopsom in aanzienlijke mate afwijkt van de werkelijke waarde van de certificaten in december 2014 én [X] zich van dit aanzienlijke verschil bewust moet zijn geweest op het moment dat hij namens [BV I c.s.] de overeenkomst sloot.
MNB beroept zich met name op de visquota in eigendom van de PP Groep, waarvan de waarde niet in de jaarrekeningen van de Holding is opgenomen. Indien met deze waarde rekening wordt gehouden, is de PP Groep het tienvoudige waard van hetgeen in december 2014 als koopprijs is genoemd, aldus MNB. Ter ondersteuning van haar stellingen op dit punt verwijst MNB naar rapporten van door haar geraadpleegde deskundigen waarin wordt geconcludeerd dat de PP Groep mogelijk veel meer waard is.
[BV I c.s.] heeft bevestigd dat de visquota eigendom zijn van de Holding en dat over een eventueel daaraan toe te kennen waarde niets in de jaarrekening van de Holding staat vermeld. Hij heeft voorts tijdens de comparitie van partijen gezegd dat hij in december 2014 vond dat een hoge prijs was overeengekomen, zeven keer de EBITDA.
4.24.
De jaarrekeningen waarnaar MNB verwijst, zijn de geconsolideerde jaarrekeningen van de PP Groep. Aangenomen kan worden dat de opbrengst verkregen met gebruikmaking van deze visquota in het in deze jaarrekeningen opgenomen bedrijfsresultaat is verwerkt. Indien 6,5 keer het gemiddelde bedrijfsresultaat (EBITDA) over de jaren 2012 en 2013 wordt genomen, gaat het om een bedrag dat in lijn is met de overeengekomen koopsom (zie ook productie 67 bij de conclusie van antwoord in conventie). Een dergelijke wijze van berekenen van de waarde van een onderneming kan, bij een transactie als deze, niet als ongebruikelijk worden aangemerkt. Aanwijzingen ontbreken dat [X] (c.s.) wist of had moeten begrijpen dat het bezit van visquota leidt tot een (aanzienlijk) hogere waarde van de certificaten bij de onderhandse verkoop van het minderheidsbelang van MNB. De omstandigheid dat hij CEO van onderneming was, is op zichzelf onvoldoende om te kunnen aannemen dat hij daarvan wel op de hoogte behoorde te zijn. Bovendien voert MNB voorts zelf aan dat [X] en ook de andere directeur, [H] , altijd hebben gezegd dat de waarde van de PP Groep uit de jaarrekening blijkt en dat niet kan worden aangenomen dat van een waardering van de PP Groep in het verleden sprake is geweest.
Er zijn geen omstandigheden die tot de conclusie voeren dat [X] (c.s.) in december 2014 wist of behoorde te weten dat met [D] een koopprijs is overeengekomen die aanzienlijk afweek van de werkelijke waarde van de N-certificaten. Voor zover de stelling van MNB is dat [X] onderzoek had moeten doen naar de waarde van de certificaten, heeft te gelden dat hij nu juist zelf heeft voorgesteld deskundigen in te schakelen voor het bepalen van de waarde, maar dat [D] dit heeft afgewezen, teneinde snel zekerheid te krijgen over de verkoop. Dat MNB in deze procedure rapporten van partijdeskundigen heeft overgelegd, die tot op een veel hogere waarde uitkomen, acht de rechtbank, gelet op het voorgaande, dan ook niet relevant.
4.25.
Gelet op dit een en ander slaagt het beroep van MNB op misbruik van omstandigheden dan wel dwaling niet. De rechtbank zal de vorderingen die hiermee verband houden afwijzen.
Artikel 7:4 BW
4.26.
MNB doet nog een beroep op artikel 7:4 BW en verzoekt de rechtbank alsnog een (aanvullende) koopsom vast te stellen in verband met de visvangstquota. De rechtbank is van oordeel dat deze wettelijke regeling MNB geen soelaas kan bieden. Partijen zijn een koopprijs overeengekomen voor de certificaten van aandelen in de Holding. De Holding is eigenaar van de visvangstquota en deze worden derhalve geacht in de koopprijs van de aandelen te zijn inbegrepen. Er is daarom geen sprake van het niet overeengekomen zijn van een koopprijs, zelfs niet van een hiaat in de overeenkomst dat door een ‘redelijke prijs’ dient te worden gedicht.
Conclusie
4.27.
Nu ook het beroep van MNB op een wilsgebrek bij de totstandkoming van de overeenkomst inzake de verkoop van de certificaten wordt afgewezen, zal de rechtbank de door [BV I c.s.] gevorderde verklaring voor recht dat de koopovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen en voor partijen afdwingbare rechten en verplichtingen in het leven heeft geroepen, toewijzen.
Rechtsgeldige overdracht certificaten?
4.28.
De vraag die vervolgens voorligt, is of [BV I c.s.] de eigendom van de N-certificaten rechtsgeldig hebben verkregen door middel van de notariële overdracht (de rechtbank begrijpt: het passeren van de leveringsakte van 13 maart 2017).
4.29.
MNB betwist dat sprake is van een rechtsgeldige overdracht. Ter onderbouwing van dit standpunt voert zij aan dat de blokkeringsregeling, die via de administratievoorwaarden tevens geldt voor de overdracht van certificaten, niet volledig is nageleefd. Zo is er onder meer geen aanbiedingsbrief verzonden conform artikel 11 lid 1 van de statuten, is als gevolg hiervan de statutaire verkoopprocedure nooit op gang gekomen, zijn voorts de formaliteiten van de artikelen 11 lid 2, 11 lid 3 en 11 lid 6 van de statuten van de Holding niet in acht genomen en is na de mededeling over de toewijzing van de certificaten geen overleg omtrent de prijs van de certificaten gevolgd. De bepalingen in artikel 11 lid 1 tot en met 11 lid 15 zijn weliswaar niet van toepassing indien alle overige certificaathouders schriftelijk hebben verklaard met een voorgenomen vervreemding van de aandelen (hier: certificaten) in te stemmen, maar dan moet de vervreemding wel plaatsvinden binnen drie maanden nadat deze instemming is verleend. Nu voor het laatst op 28 november 2016 instemming is verleend, terwijl de leveringsakte op 13 maart 2017 is gepasseerd, hadden de instemmingsverklaringen op het tijdstip van de levering volgens MNB hun werking verloren. Dit betekent dat sprake is van een overdracht van certificaten die in strijd is met de blokkeringsregeling en dat sprake is van een ongeldige overdracht, aldus MNB. De blokkeringsregeling vormt immers een wettelijke beperking van de overdraagbaarheid van de certificaten en heeft goederenrechtelijke werking.
4.30.
[BV I c.s.] betwisten dat de blokkeringsregeling niet volledig is nageleefd en wijzen in dit kader op de op 28 november 2016 ondertekende instemmingsverklaringen. Gelet op deze instemmingsverklaringen, kan geen beroep meer worden gedaan op de blokkeringsregeling zoals opgenomen in de bepalingen van artikel 11 lid 1 tot en met lid 15 van de statuten van de Holding. In dit kader wijzen [BV I c.s.] voorts op de volgende passage in de leveringsakte van 13 maart 2017:
“(…)
Artikel 7.
Blokkeringsregeling
In artikel 6 van de Administratievoorwaarden is bepaald dat de blokkeringsregeling opgenomen in artikel 11 van de statuten van de Vennootschap voor de levering van aandelen voor zo veel mogelijk van toepassing is op de levering van certificaten.
De aanbiedingsverplichting van de blokkeringsregeling is niet van toepassing aangezien de overige certificaathouders van de Stichting schriftelijk hebben ingestemd met de onderhavige levering, zoals blijkt uit tien (10) verklaringen die (in kopie) aan deze akte zullen worden gehecht (Bijlage VI). (…)”
4.31.
Ter zitting hebben [BV I c.s.] beaamd dat inderdaad al drie maanden waren verstreken op het moment dat de notaris op 13 maart 2017 de leveringsakte heeft gepasseerd. Mocht het zo zijn dat de notaris ten onrechte heeft gemeend dat de blokkeringsregeling correct is nageleefd, dan is volgens [BV I c.s.] echter hoogstens sprake van nietigheid in relatie tot de overige certificaathouders en kan MNB zich niet op deze nietigheid beroepen. De blokkeringsregeling beoogt immers niet haar belang te beschermen. In dit verband is ook relevant dat de in de statuten opgenomen blokkeringsregeling via de administratievoorwaarden van toepassing is verklaard. [BV I c.s.] wijzen er voorts op dat van de overige certificatenhouders geen protest bekend is; integendeel zij hebben van meet af aan volledig ingestemd met de verwerving van alle N-certificaten van MNB door [BV I c.s.] Tot slot voeren [BV I c.s.] aan dat, mocht geen geldige overdracht hebben plaatsgevonden, de koopovereenkomst nog steeds dient te worden nagekomen. [BV I c.s.] verzoeken de rechtbank dan ook om haar, zo nodig in een tussenvonnis, in de gelegenheid te stellen de blokkeringsregeling alsnog na te leven.
4.32.
Nu vaststaat dat de levering niet binnen drie maanden na afgifte van de instemmingsverklaringen heeft plaatsgevonden, blijven de artikelen 11 lid 1 tot en met 11 lid 15 van de blokkeringsregeling van toepassing. De rechtbank is van oordeel dat het ontbreken van geldige instemmingsverklaringen leidt tot onoverdraagbaarheid van de certificaten in de zin van artikel 3:83 BW. Dat de blokkeringsregeling van de Holding in dit geval via een omweg, namelijk in de administratievoorwaarden van de STAK, van toepassing is verklaard, leidt er niet toe dat geen of andere consequenties verbonden zijn aan het ontbreken van geldige instemmingsverklaringen. De onoverdraagbaarheid die uit de statuten van de Holding voor aandelen voortvloeit, geldt ook voor overdracht van certificaten zonder inachtneming van de blokkeringsregeling. Dat betekent dat de levering op 13 maart 2017 vooralsnog niet tot een geldige verkrijging van de N-certificaten door [BV I c.s.] heeft geleid. Dit neemt niet weg dat MNB gebonden blijft aan de koopovereenkomst en zodoende nog steeds gehouden is de koopovereenkomst na te komen, mits de blokkeringsregeling alsnog wordt nageleefd.
4.33.
De rechtbank overweegt vervolgens dat een nietige rechtshandeling op grond van artikel 3:58 BW (de convalescentie-bepaling) met terugwerkende kracht alsnog geldig kan zijn. In dit geval is daartoe nodig dat de certificaathouders opnieuw hun instemming verlenen aan de overdracht van de N-certificaten en dat zij voorts in de periode tussen 13 maart 2017 en het moment waarop de blokkeringsregeling (alsnog) in acht wordt genomen, de overdracht steeds als rechtsgeldig hebben aangemerkt. Voor het als rechtsgeldig aanmerken van de overdracht is voldoende dat de onmiddellijk belanghebbenden zich in deze periode niet op de nietigheid van de overdracht hebben beroepen en zich ook niet hebben gedragen op een wijze die onverenigbaar is met de geldigheid van deze rechtshandeling. MNB, die bij een beroep op het overdrachtsgebrek geen belang heeft, behoort niet tot voornoemde kring van onmiddellijk belanghebbenden.
4.34.
Indien de blokkeringsregeling, met inachtneming van deze voorwaarde, alsnog wordt nageleefd, treedt het beoogde rechtsgevolg (de rechtsgeldige overdracht) met terugwerkende kracht in. Tegen deze achtergrond en gelet op de omstandigheid dat MNB gebonden is aan de koopovereenkomst en zodoende gehouden zal blijven de N-certificaten aan [BV I c.s.] te leveren, is de rechtbank van oordeel dat [BV I c.s.] – zoals zij ter zitting hebben verzocht – in de gelegenheid moeten worden gesteld om de blokkeringsregeling alsnog correct na te leven.
4.35.
[BV I c.s.] zullen in dit kader in de gelegenheid worden gesteld om de volgende stukken in het geding te brengen:
 nieuwe instemmingsverklaringen van de overige certificaathouders, waarin wordt verklaard dat zij instemmen met de levering van de N-certificaten aan [BV I c.s.] en zij steeds van de rechtsgeldigheid van de overdracht sedert 13 maart 2017 zijn uitgegaan en deze niet hebben bestreden;
 een nieuwe notariële akte waarin de notaris opneemt dat op basis van deze nieuwe verklaringen sprake is van convalescentie.
4.36.
MNB zal daarna in de gelegenheid worden gesteld om bij nadere akte op de inhoud van deze stukken te reageren.
Vordering tot betaling van € 2.500.000,-
4.37.
Na vermeerdering eis hebben [BV I c.s.] betaling door MNB van een bedrag van € 2.500.000,- gevorderd. Zij leggen hieraan ten grondslag dat sprake is van wanprestatie aan de zijde van MNB, nu MNB heeft geweigerd de koopovereenkomst na te komen en de N-certificaten daardoor pas in maart 2017 zijn geleverd. [BV I c.s.] stellen hierdoor schade te hebben geleden en vorderen dat MNB deze schade zal vergoeden. De schade bestaat uit de door [BV I c.s.] gederfde (winst)uitkering door de Holding in 2015 aan de houders van de N-certificaten, zijnde een bedrag van € 2.500.000,-. Indien de N-certificaten tijdig waren overgedragen, was de uitkering ter hoogte van € 2.500.000,- immers aan [BV I c.s.] in plaats van aan MNB toegekomen.
4.38.
MNB betwist gehouden te zijn het bedrag van € 2.500.000,- te betalen. Zij stelt zich op het standpunt dat partijen nooit hebben gesproken over dividendgerechtigdheid, laat staan dat daar afspraken over zijn gemaakt. Volgens MNB is het dividend bevrijdend aan haar betaald.
4.39.
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat MNB op grond van de koopovereenkomst van 28 december 2014 gehouden was de N-certificaten aan [BV I c.s.] te leveren. Met [BV I c.s.] is de rechtbank van oordeel dat partijen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst (en kort daarna) een levering van de certificaten op korte termijn voor ogen hadden. Zo noemden [BV I c.s.] in een door hun uitgewerkte koopovereenkomst (bijgesloten bij de e-mail van 29 december 2014) 31 januari 2015 als overdrachtsdatum. [D] heeft destijds niet gemeld dat zij deze termijn voor levering te kort zou vinden. Zij heeft in haar e-mail van 30 december 2014 juist geschreven “Om het een en ander sneller te laten plaatsvinden vragen we om een document waarin het bestuur Administratiekantoor van aandelen in PP Groep in de juiste bewoordingen de verkoop van onze 25% certificaten aanmeld.” In deze zelfde e-mail heeft zij voorts verzocht om een bankverklaring die van 5 januari tot 31 maart 2015 geldig moest zijn.
In mei 2015 waren [D] en [C] bij de notaris om voor de levering van de certificaten te tekenen, hetgeen ook door partijen was afgesproken. Hieruit volgt dat de vordering van [BV I c.s.] in ieder geval vanaf mei 2015 opeisbaar was.
4.40.
Levering op korte termijn na december 2014 heeft echter niet plaatsgevonden. In plaats van volledig mee te werken aan een spoedige afronding van de transactie, is MNB met nieuwe eisen gekomen. De rechtbank wijst met name op haar e-mail van 25 augustus 2015 waarin [D] een eenmalig bod heeft gedaan en een hogere koopprijs verlangde. Dit nieuwe aanbod heeft zij in haar e-mail van 1 september 2015 nog eens toegelicht. Naar het oordeel van de rechtbank konden [BV I c.s.] (in ieder geval) uit deze mededelingen afleiden dat MNB niet (meer) bereid was de N-certificaten over te dragen tegen de door partijen overeengekomen prijs van € 122.500.000,- en dat zij dus tekort zou schieten in de nakoming van de overeenkomst. Vanaf dat moment verkeerde MNB in verzuim en diende zij de schade die [BV I c.s.] als gevolg hiervan leed, te vergoeden. Met [BV I c.s.] is de rechtbank van oordeel dat deze schade in ieder geval bestaat uit de dividenduitkering die de Holding, na het intreden van het verzuim van MNB, in november 2015 heeft gedaan. De rechtbank zal de vordering van [BV I c.s.] op dit punt toewijzen.
Vordering tot verstrekken informatie visvangstquota
4.41.
Nu de rechtbank van oordeel is dat een koopovereenkomst tot stand is gekomen en het beroep van MNB op misbruik van omstandigheden en dwaling niet slaagt, heeft MNB geen belang meer bij haar vorderingen onder 4 en 5 (zie r.o. 3.5). Zij is immers gebonden aan de koopovereenkomst en dus ook aan de overeengekomen (ver)koopprijs van
€ 122.500.000,-. Deze vorderingen zullen worden afgewezen.
Onrechtmatige daad?
4.42.
Nu niet is komen vast te staan dat [BV I c.s.] onjuiste en/of misleidende mededelingen hebben gedaan over de waarde van de Holding en haar visvangstrechten en evenmin is gebleken dat [BV I c.s.] misbruik hebben gemaakt van haar positie(s) binnen de PP Groep en de STAK, gaat het beroep van MNB op onrechtmatige daad niet op. De rechtbank zal ook de vordering van MNB tot schadevergoeding afwijzen.
Tussenconclusie
4.43.
Toewijsbaar zijn:
 de verklaring voor recht dat dat de koopovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen en voor partijen afdwingbare rechten en verplichtingen in het leven heeft geroepen;
 de vordering MNB te veroordelen tot betaling aan [BV I c.s.] van een bedrag van € 2.500.000,-
4.44.
[BV I c.s.] zullen in de gelegenheid worden gesteld om binnen vier weken na de datum van dit vonnis de stukken zoals weergegeven onder r.o. 4.35 bij akte in het geding te brengen:
4.45.
De vorderingen in reconventie die zien op het beroep op misbruik van omstandigheden, dwaling, het vaststellen van de koopprijs, het verstrekken van informatie over de visquota en de vordering tot schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad zullen worden afgewezen. Dat geldt ook voor het gevorderde onder 3.5 sub 3.
4.46.
De rechtbank is zich ervan bewust dat het beslag onder de notaris op de koopsom, gelet op de daarvoor geldende negatieve rente, leidt tot een nadeel van de partij die uiteindelijk aanspraak kan maken op deze geldsom. In reconventie heeft MNB (zie hiervoor 3.5 sub 7) een opheffing van het beslag gevorderd gecombineerd met de bepaling dat vooralsnog geen koopsom verschuldigd is door [BV I c.s.] Het doel van MNB is klaarblijkelijk te voorkomen dat – zolang niet definitief is beslist over dit geschil – de beslagen koopsom terugloopt als gevolg van de door de bank berekende (negatieve) rente. De rechtbank zal op deze vordering nu nog niet beslissen, maar geeft partijen in overweging op korte termijn in overleg te treden om hierover gezamenlijk een oplossing in der minne te bereiken.
Mocht dat niet op korte termijn lukken dan wenst de rechtbank dat [BV I c.s.] in de door haar te nemen akte nog kort aandacht besteedt aan deze vordering en een standpunt inneemt over de al of niet toewijsbaarheid van deze reconventionele vordering.
4.47.
De vraag of MNB, ook al heeft zij de N-certificaten niet langer in haar bezit, bevoegd is tot het indienen van een enquêteverzoek bij de Ondernemingskamer, kan de rechtbank niet beantwoorden. Het is aan de Ondernemingskamer over het al of niet bestaan van die bevoegdheid een oordeel te vellen. De daarop betrekking hebbende vordering van MNB zal daarom worden afgewezen.
4.48.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie en in reconventie
5.1.
bepaalt dat [BV I c.s.] in de gelegenheid zullen worden gesteld de stukken zoals vermeld onder r.o. 4.35 bij akte over te leggen en te reageren op het in r.o. 4.46 behandelde onderwerp, en zal de zaak hiertoe verwijzen naar de rol van 26 september 2018;
5.2.
bepaalt dat MNB op een termijn van twee weken na het nemen van de akte door [BV I c.s.] in de gelegenheid wordt gesteld bij akte te reageren;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter, mr. A.C. Bordes en mr. J. Smeets en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2018.