ECLI:NL:RBDHA:2022:4327
Rechtbank Den Haag
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand na sepot in strafzaak betreffende coronademonstratie
Op 22 februari 2022 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzoek ex artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van een verzoeker, geboren in 1965 te Amsterdam. De strafzaak tegen verzoeker was geëindigd door een sepotbeslissing van de officier van justitie op 17 augustus 2021, wegens ouderdom van het feit. Verzoeker had op 10 september 2021 een schadevergoedingsverzoek ingediend, dat op 8 februari 2022 in openbare raadkamer werd behandeld. Verzoeker was niet in raadkamer verschenen, maar zijn advocaat, mr. N.D. de Fluiter, en de officier van justitie, mr. I.G.M. Oostrom, waren aanwezig.
Verzoeker vroeg om een vergoeding van € 695,75 voor de kosten van zijn advocaat en € 680,00 voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoekschrift. De officier van justitie stelde dat het verzoek moest worden afgewezen wegens het ontbreken van gronden van billijkheid. De rechtbank oordeelde dat zij bevoegd was om het verzoek te behandelen en dat verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek.
De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 530 Sv een vergoeding kan worden toegekend aan een gewezen verdachte wiens strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf, mits er gronden van billijkheid aanwezig zijn. De rechtbank concludeerde dat er voldoende verdenking tegen verzoeker bestond, aangezien hij was aangehouden tijdens een demonstratie die verboden was. De rechtbank oordeelde dat de kosten van rechtsbijstand voor rekening van verzoeker dienden te blijven, en dat er geen gronden van billijkheid waren om tot vergoeding over te gaan. Het verzoek werd dan ook afgewezen.