In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 april 2022 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot teruggeleiding van de minderjarige [minderjarige 1] naar Nederland vanuit Angola. De moeder, [X], heeft verzocht om de onmiddellijke terugkeer van haar kind, die door de vader, [Y], zonder toestemming naar Angola was meegenomen. De rechtbank oordeelde dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige niet was gewijzigd, omdat het de intentie van beide ouders was dat het kind tijdelijk in Angola zou verblijven. De vader heeft tijdens de zitting geen gesubstantieerd verweer kunnen voeren tegen de teruggeleiding, en er zijn geen weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Haagse Verdrag aangetoond. De rechtbank heeft daarom besloten dat de minderjarige onmiddellijk terug moet keren naar Nederland, waarbij de moeder de verantwoordelijkheid krijgt om haar kind op te halen en de vader moet meewerken aan de benodigde reisdocumenten. De rechtbank heeft de terugkeer gelast uiterlijk op 2 mei 2022, en de proceskosten zijn gecompenseerd. De beschikking is gegeven door mr. J.T.W. van Ravenstein, rechter en kinderrechter, en is uitgesproken ter openbare zitting.