ECLI:NL:RBDHA:2022:4196

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
4 mei 2022
Zaaknummer
20_6982 en 21_708
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake maatschappelijke opvang en procesbelang

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2022, met zaaknummers SGR 20/6982 en SGR 21/708, is eiseres, een vrouw met twee kinderen, in beroep gegaan tegen de afwijzing van haar aanvragen voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds februari 2021 over een eigen huurwoning beschikt, waardoor verweerder van mening is dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. Eiseres heeft echter aangevoerd dat zij materiële en immateriële schade heeft geleden door de onrechtmatige besluiten van verweerder, en dat dit haar procesbelang zou moeten rechtvaardigen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat voor het aannemen van procesbelang vereist is dat het resultaat dat de indiener nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en dat dit resultaat feitelijk betekenis heeft voor de indiener. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij schade heeft geleden die haar aanspraak op procesbelang rechtvaardigt. De gestelde immateriële schade, zoals psychische klachten door stress, werd niet als voldoende onderbouwd beschouwd. Evenzo werd de materiële schade, die zou voortvloeien uit een lagere bijstandsuitkering en het niet ontvangen van huurtoeslag, als onaannemelijk geacht.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen procesbelang meer aanwezig was. De uitspraak is gedaan door rechter P.M. de Keuning, in aanwezigheid van griffier W.M. Colpa, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/6982 en SGR 21/708

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2022 in de zaken tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. G.A.S. Maduro)
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: A. Boogaards).

Procesverloop

SGR 20/6982
Bij besluit van 1 mei 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om maatschappelijke opvang in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen (primair besluit I).
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het besluit van 23 september 2020 (bestreden besluit I) ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft op 7 maart 2022 gereageerd op het verweerschrift.
SGR 21/708
Bij besluit van 24 juli 2020 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om maatschappelijke opvang in het kader van de Wmo 2015 afgewezen (primair besluit II).
Drie verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening zijn op 26 juni 2020,
27 augustus 2020 en 4 december 2020 afgewezen (SGR 20/3492, SGR 20/4947, SGR 20/7275).
Het tegen primair besluit II gemaakte bezwaar is bij besluit van 16 december 2020 (bestreden besluit II) ongegrond verklaard.
Het tegen dat besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank op 22 juli 2021 met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Het daartegen ingestelde verzet is bij uitspraak van deze rechtbank op 22 september 2021 gegrond verklaard.
Van eiseres zijn vervolgens gronden ontvangen op 8 oktober 2021.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft op 7 maart 2022 gereageerd op het verweerschrift.
SGR 20/6982 en SGR 21/708
De beroepen zijn op 21 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft aan de zitting deelgenomen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door voornoemde gemachtigde. Het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

SGR 20/6982 en SGR 21/708
1. Eiseres verblijft sinds december 2018 met haar twee kinderen (van destijds 12 en 13 jaar) in Nederland. Uit het dossier (een e-mail van een trajectondersteuner van [A] van 14 augustus 2020 aan de vorige gemachtigde van eiseres) blijkt dat zij naar Nederland is gekomen om haar kinderen een betere opleiding te kunnen geven. Zij verbleef aanvankelijk bij haar zus en later op verschillende (logeer)adressen, onder meer bij haar oudste zoon die met zijn vriendin in een studio in Den Haag woont en bij kennissen. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat zij in die periode inkomsten had uit werk (als serveerster en medewerker in een snackbar) en dat zij kinderbijslag ontving. Verweerder heeft haar herhaalde verzoeken om maatschappelijke opvang afgewezen omdat eiseres volgens verweerder in staat is gebleken op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of hulp uit haar sociale netwerk kan voorzien in haar behoefte aan opvang. Verweerder heeft daartoe gesteld dat eiseres in de te beoordelen perioden telkens feitelijk is opgevangen.
2. Vanaf 17 februari 2021 beschikt eiseres over een eigen huurwoning. Verweerder stelt zich thans op het standpunt dat eiseres daarom geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het door haar in beide procedures ingestelde beroep. Het door haar beoogde resultaat kan immers in deze procedures niet meer worden bereikt. Eiseres heeft aangevoerd en ter zitting toegelicht dat (materiële en immateriële) schade is geleden door de onrechtmatige bestreden besluiten en dat om die reden procesbelang moet worden aangenomen.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak [1] is sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang. De omstandigheid dat schade is geleden als gevolg van bestuurlijke besluitvorming kan volgens vaste rechtspraak [2] leiden tot het oordeel dat sprake is van een actueel procesbelang. Daarvoor is vereist dat de stelling dat schade is geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming niet op voorhand onaannemelijk is.
In dit geval bestaat de gestelde materiële schade uit het ontvangen van een lagere bijstandsuitkering in de periode waarin eiseres geen eigen woonruimte had en het niet ontvangen van huurtoeslag. Zoals verweerder ter zitting terecht heeft opgemerkt, kreeg
eiseres tot medio februari 2021 een lagere bijstandsuitkering (daklozenuitkering) dan nu omdat uitgangspunt bij het verstrekken van een daklozenuitkering is dat men geen of lage woonlasten heeft. Om die reden heeft eiseres in die periode ook vanzelfsprekend geen recht op huurtoeslag, zodat dit geen schade is. De rechtbank is van oordeel dat zo er al sprake zou zijn van onrechtmatige besluitvorming, de gestelde materiële schade op voorhand onaannemelijk moet worden geacht.
4. Voor wat betreft de gestelde immateriële schade is gesteld dat eiseres psychische en fysieke klachten kreeg doordat zij langdurig stress ondervond vanwege het ontbreken van woonruimte. Zij heeft daardoor ook fysieke klachten ontwikkeld, zoals het syndroom van Tietze. Ter zitting heeft eiseres verklaard een aantal gesprekken met een psycholoog te hebben gehad. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Voor nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat, wordt aansluiting gezocht bij het civiele schadevergoedingsrecht. Een benadeelde heeft overeenkomstig artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast (zie onder meer ECLI:NL:CRVB:2012:BY3169). De wetgever heeft daarbij het oog gehad op ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer alsook op andere persoonlijkheidsrechten. In het licht hiervan is voor vergoeding van immateriële schade onvoldoende dat sprake is van min of meer sterk psychisch onbehagen en van zich gekwetst voelen door onrechtmatig genomen besluitvorming. Voor zover er in dit geval al aanleiding zou zijn voor het oordeel dat sprake is van onrechtmatige besluitvorming, geldt dat wat eiseres heeft aangevoerd er niet toe leidt dat zij tegenover verweerder aanspraak kan maken op vergoeding van immateriële schade. Ook de stelling van eiseres dat de ontwikkeling van eiseres en haar kinderen is bedreigd door het ontbreken van woonruimte leidt niet tot een andere conclusie, reeds omdat die stelling niet is onderbouwd. Ter zitting is verklaard dat de kinderen vanaf aanvang in Nederland onderwijs hebben kunnen volgen. Aan het criterium dat de gestelde schade niet op voorhand onaannemelijk moet zijn, is dan ook niet voldaan.
5. De beroepen worden niet-ontvankelijk verklaard omdat procesbelang ontbreekt.
6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

SGR 20/6982 en SGR 21/708
De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van
W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden een beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep. U legt daarin uit waarom u het niet met de uitspraak eens bent.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2013:1874
2.Bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2020:3357