ECLI:NL:RBDHA:2022:4028

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
NL22.4927
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-regeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 22 maart 2022, waarin zijn asielaanvraag niet in behandeling werd genomen. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar de eiser niet aanwezig was, maar de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft onmiddellijk na de zitting uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelde dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van de eiser, op basis van het claimakkoord dat Italië de aanvraag zal behandelen volgens de Europese asielrichtlijnen. De rechtbank bevestigde dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat men ervan uitgaat dat Italië zijn internationale verplichtingen nakomt. De eiser had echter niet voldoende onderbouwd dat hij bij overdracht aan Italië een reëel risico liep op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De rechtbank verwierp ook het beroep van de eiser op een rapport van het Swiss Refugee Council, omdat dit rapport niet specifiek genoeg was en de eiser zijn psychische problemen niet had onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor de staatssecretaris om af te wijken van de Dublin-verordening en dat het beroep van de eiser ongegrond was. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.4927
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam] , eiser

v-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. A.A. Hardoar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.4928, op 21 april 2022 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Vaststaat dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Met het claimakkoord wordt aangenomen dat Italië de aanvraag zal behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen en zijn internationale verplichtingen.
2. Volgens vaste rechtspraak [2] mag ten aanzien van Italië in beginsel worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ook uit recente uitspraken van de Afdeling [3] volgt dat verweerder nog steeds van dit uitgangspunt kan uitgaan. Het door eiser genoemde rapport van het Swiss Refugee Council van januari 2020 heeft de Afdeling in haar uitspraak van 19 april 2021 betrokken en het AIDA [4] -rapport van 3 juni 2021 in haar uitspraak van 26 november 2021.
3. Het is dan aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan en hij bij overdracht aan Italië hij een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM [5] en artikel 4 van het Handvest [6] strijdige behandeling. Hierin is eiser niet geslaagd.
4. Het beroep van eiser op het rapport van het van het Swiss Refugee Council (SFH/OSAR) van 17 februari 2022 slaagt niet, omdat dit is gericht op Dublinclaimanten en statushouders met psychische problemen. Eiser stelt weliswaar die problemen te hebben, maar heeft dit in het geheel niet onderbouwd, Eiser heeft ook niet onderbouwd dat hij als bijzonder kwetsbaar persoon moet worden gezien en daarom niet kan worden overgedragen.
5. Het beroep van eiser op het arrest C.K. tegen Slovenië [7] slaagt evenmin vanwege het ontbreken van enige onderbouwing van zijn gestelde medische problemen.
6. Dit betekent dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
7. De stukken die kort voor de zitting door eiser zijn overgelegd geven geen aanleiding om anders te beslissen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2022 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Paulus, griffier en gepubliceerd door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:464 en 19 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:881.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 26 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2738 en 8 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:376.
4.Asylum Information Database.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
7.Arrest van Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.