ECLI:NL:RBDHA:2022:4028
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-regeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 22 maart 2022, waarin zijn asielaanvraag niet in behandeling werd genomen. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar de eiser niet aanwezig was, maar de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft onmiddellijk na de zitting uitspraak gedaan.
De rechtbank oordeelde dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van de eiser, op basis van het claimakkoord dat Italië de aanvraag zal behandelen volgens de Europese asielrichtlijnen. De rechtbank bevestigde dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat men ervan uitgaat dat Italië zijn internationale verplichtingen nakomt. De eiser had echter niet voldoende onderbouwd dat hij bij overdracht aan Italië een reëel risico liep op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De rechtbank verwierp ook het beroep van de eiser op een rapport van het Swiss Refugee Council, omdat dit rapport niet specifiek genoeg was en de eiser zijn psychische problemen niet had onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor de staatssecretaris om af te wijken van de Dublin-verordening en dat het beroep van de eiser ongegrond was. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.