ECLI:NL:RBDHA:2022:3985

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
29 april 2022
Zaaknummer
NL22.1147
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leges voor verwesterde Afghaanse meisjes bij voortgezet verblijf op nihil bepaald; beroep gegrond

In deze zaak hebben meerdere Afghaanse meisjes, die in Nederland verblijven, beroep ingesteld tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om leges te heffen voor hun aanvragen om wijziging van het doel van hun verblijfsvergunningen naar 'niet-tijdelijke humanitaire gronden'. De rechtbank heeft op 28 april 2022 uitspraak gedaan. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, hebben bezwaar gemaakt tegen de leges die in rekening zijn gebracht voor hun aanvragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers in het verleden een verblijfsvergunning op tijdelijke humanitaire gronden hebben gekregen, maar dat de heffing van leges voor de wijziging naar een niet-tijdelijke vergunning hen onterecht benadeelt. De rechtbank heeft overwogen dat de wetgever bij de wijziging van de asielgronden expliciet heeft willen voorkomen dat er een verslechtering van de rechtspositie van deze meisjes zou plaatsvinden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eisers geen leges verschuldigd zijn voor de aanvraag van hun verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf en heeft het bestreden besluit vernietigd. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld tot terugbetaling van de onterecht betaalde leges.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.1147

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres,

geboren op [geboortedatum 1]
V-nummer: [V-nummer 1]

[eiser] , eiser,

geboren op [geboortedatum 2]
V-nummer: [V-nummer 2]

[eiseres 2] , eiseres 2,

geboren op [geboortedatum 3]
V-nummer: [V-nummer 3]

[eiser 2] , eiser 2

geboren op [geboortedatum 4]
V-nummer: [V-nummer 4]

[eiseres 3] , eiseres 3,

geboren op [geboortedatum 5]
V-nummer: [V-nummer 5]
allen van Afghaanse nationaliteit,
tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: B.H. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen van eisers om wijziging van het doel van hun verblijfsvergunningen naar “niet-tijdelijke humanitaire gronden” ingewilligd door uitreiking van de vergunningen.
Eisers hebben op 1 november 2021 bezwaar gemaakt tegen de heffing van leges voor het behandelen van hun aanvragen.
Bij besluit van 20 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2022 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eisers hebben op 14 maart 2016 een (tweede) asielaanvraag gedaan tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eisers hebben aan deze aanvraag (onder andere) ten grondslag gelegd dat eiseres een verwesterde minderjarige vrouw is.
2. Bij uitspraak van 22 april 2016 met zaaknummer 16/5399 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, geoordeeld dat het motief ‘verwestering’ sinds de wetswijziging van 1 januari 2014 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening geen grond meer is voor verlening van een asielvergunning. Dit oordeel is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in hoger beroep bij uitspraak van 6 januari 2017 met zaaknummer 201603068/1/V2 bevestigd.
3. Op 17 januari 2017 hebben eisers een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning regulier op grond van het beleid voor verwesterde schoolgaande minderjarige vrouwen. Bij kennisgeving van 9 mei 2017 heeft verweerder laten weten van plan te zijn om aan eiser, eiseres en eiseres 2 een verblijfsdocument onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’ en aan eiseres 3 en eiser 2 een verblijfsdocument onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij M. [gezinslid] ’ te verstrekken. De verblijfsvergunningen zijn vervolgens op aanvraag van eisers in 2018, 2019, 2020 en 2021 telkens voor de duur van een jaar verlengd.
4. Op 26 mei 2021 hebben eisers aanvragen gedaan om het verblijfsdoel te wijzigen naar ‘voortgezet verblijf”. Eisers hebben hierbij verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van leges.
5. Bij brieven van 9 juni 2021 heeft verweerder eisers verzocht per persoon een bedrag van € 1086,- aan leges te betalen. Verweerder heeft eisers per e-mail van 26 juli 2021 laten weten dat zij de leges dienen te betalen, omdat de aanvragen anders buiten behandeling zullen worden gesteld. Vervolgens heeft verweerder eisers op 5 oktober 2021 laten weten dat voor de aanvraag van eiseres € 1086,- aan leges is verschuldigd en voor de aanvragen van eiser, eiseres 2, eiser 2 en eiseres 3 per persoon een bedrag van € 192,- . Bij brieven van 12 oktober 2021 heeft verweerder de ontvangst van deze legesgelden bevestigd.
6. Verweerder heeft bij kennisgeving van 13 oktober 2021 eisers bericht dat hij van plan is hen een verblijfsdocument te verstrekken onder de beperking ‘voortgezet verblijf’, geldig van 28 mei 2021 tot 28 mei 2026. Bij het primaire besluit heeft verweerder de verblijfsdocumenten verstrekt en daarmee de aanvragen van eisers ingewilligd.
7. Eisers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en verzocht om restitutie van de betaalde leges.
8. Verweerder heeft in het bezwaarschrift geen aanleiding gezien om tot een ander besluit te komen. Hij heeft in het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard en restitutie van betaalde leges geweigerd. Volgens verweerder heeft de wetgever de mogelijkheid om een tijdelijke verblijfsvergunning te verstrekken aan een verwesterde minderjarige vrouw bewust aangemerkt als regulier verblijfsdoel. Deze vergunningsaanvraag is legesvrij, evenals een aanvraag om verlenging van die vergunning. De aanvragen die eisers hebben gedaan, betreffen echter aanvragen om een verblijfsvergunning regulier ‘niet-tijdelijk humanitair’ (voortgezet verblijf), waarvoor leges verschuldigd zijn.
9. In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat eiseres onverkort valt onder artikel 3.34, onder s, van het Voorschrift Vreemdelingen (VV), omdat zij in het bezit was van een reguliere verblijfsvergunning op grond van paragraaf B8/10 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Zij moest daarom voor de omzetting van haar verblijfsvergunning een legesbedrag van € 1086,- betalen. Voor de overige eisers heeft verweerder aansluiting gezocht bij artikel 3.34c, tweede lid van het VV, waardoor zij een legesbedrag van € 192,- dienden te betalen.
10. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit en hebben beroep ingesteld. De rechtbank gaat hieronder in op de beroepsgronden van eisers.
Het wettelijk kader
11. Blijkens paragraaf B8/10 van de Vc kan een verblijfsvergunning humanitair tijdelijk worden verleend aan verwesterde schoolgaande minderjarige vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat bij terugkeer naar Afghanistan sprake is van een onevenredig zware psychosociale druk. Op grond van artikel 3.58, eerste lid, onder q, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) wordt de verblijfsvergunning op basis van tijdelijke humanitaire gronden voor ten hoogste één jaar verleend en telkens voor ten hoogste één jaar verlengd.
12. Op grond van artikel 3.51, eerste lid en onder a sub 3, van het Vb kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden worden verleend aan de vreemdeling die drie jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder de beperking tijdelijke humanitaire gronden.
13. Op grond van artikel 3.105 van het Vb wordt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend of verlengd voor vijf jaar. Na vijf jaar kan de houder van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd onder voorwaarden een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd krijgen op grond van artikel 33 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
14. Op grond van artikel 24, tweede lid, van de Vw is de vreemdeling, in door Onze Minister te bepalen gevallen en volgens door Onze Minister te geven regels, leges verschuldigd voor de afdoening van een aanvraag. In artikel 3.34 van het VV zijn de bedragen voor de verblijfsvergunning regulier per verblijfsdoel uitgewerkt. Hieruit blijkt dat voor verlening of verlenging van een verblijfsvergunning regulier met verblijfsdoel ‘tijdelijke humanitaire gronden’ geen leges in rekening wordt gebracht, terwijl de leges voor verlening van dan wel het wijzigen van verblijfsdoel naar ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ € 1086,- bedragen.
15. Op grond van artikel 3.43b, eerste lid, van het VV is voor de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd een bedrag van € 192,- verschuldigd. Voor de aanvraag of verlenging van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt geen leges in rekening gebracht. Uit onder andere het Voorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met nationale visa en enkele andere onderwerpen (Kamerstukken II 2007/08, 31549, nr. 2) blijkt dat het uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever is geweest om geen financiële belemmering op te werpen voor het verkrijgen van bescherming in Nederland, hetgeen heeft geleid tot de keuze om geen kosten te verbinden aan de aanvraag en verlenging van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
16. Tussen partijen is primair in geschil of verweerder had moeten afzien van het in rekening brengen van leges voor de aanvragen van eisers. Subsidiair is in geschil of verweerder heeft kunnen besluiten om het legesbedrag voor eiseres niet te verlagen en voor de overige eisers de bedragen wel te verlagen.
Ten aanzien van het asielmotief ‘verwestering’
17. In beroep stellen eisers allereerst dat hun asielmotief ‘verwestering’ ten onrechte niet is aangemerkt als grond voor internationale bescherming. Eisers zijn hierdoor benadeeld en jarenlang belemmerd bij het opbouwen van hun toekomst in Nederland. Eisers verwijzen naar prejudiciële vragen over het asielmotief verwestering, die deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, op 22 oktober 2021 heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (ECLI:NL:RBDHA:2021:11524).
18. Met de uitspraak van de Afdeling van 6 januari 2017 in de asielprocedure van eisers is in rechte vast komen te staan dat eisers op grond van de verwestering van eiseres geen aanspraak kunnen maken op een verblijfsvergunning asiel, nu dit sinds het herschikken van de gronden voor asielverlening geen grond meer is voor verlening van een asielvergunning. De rechtbank is daarom van oordeel dat de vraag of eisers asielmotief ‘verwestering’ al dan niet ten onrechte niet is aangemerkt als grond voor internationale bescherming in het kader van de onderhavige procedure die verband houdt met het wijzigen van het doel van hun verblijfsvergunningen naar “niet-tijdelijke humanitaire gronden” niet ter discussie kan worden gesteld en daarom buiten de omvang van dit geding valt.
Ten aanzien van de leges
19. In beroep hebben eisers aangevoerd dat de Afdeling bij uitspraak van 23 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3011) heeft geoordeeld dat door het onderbrengen van de verwesterde meisjes bij een regulier verblijfsdoel geen materiële wijziging en geen verslechtering van de rechtspositie van de meisjes zou plaatsvinden. Volgens eisers is in hun geval echter wel degelijk sprake van een verslechtering van de rechtspositie, doordat de aan hen verleende verblijfsvergunning jaarlijks moest worden verlengd, hetgeen tot problemen heeft geleid met betrekking tot inburgering, arbeid, inschrijving op school, DUO en de mogelijkheid tot naturalisatie. Omzetting van de verblijfsvergunningen was niet mogelijk door de hoge legesgelden die daarvoor betaald zouden moeten worden.
20. Op 1 januari 2014 is in het kader van de herschikking van de asielgronden het asielmotief verwestering ondergebracht bij de reguliere verblijfsdoelen. De Memorie van Toelichting (de MvT) bij het wetsvoorstel (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 33 293, nr. 3) vermeldt hierover het volgende:
‘Dit zal geen materiële wijziging tot gevolg hebben voor het met de Kamer afgestemde beleid ten aanzien van schoolgaande meisjes uit Afghanistan en hun gezinsleden. Geborgd zal worden dat voor deze meisjes geen verslechtering van de rechtspositie plaats heeft. Zij lopen bijvoorbeeld geen groter risico op intrekking van hun vergunning dan het geval zou zijn onder een asielvergunning (…). Om in lijn met het huidige beleidskader (onder artikel
29, eerste lid, onder c Vw 2000) dat geldt ten aanzien van het verwesterde meisje ook de gezinsleden een vergunning te verlenen, kan in het beleid worden opgenomen dat de in Nederland verblijvende ouders en minderjarige broers of zussen van het meisje op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb 2000 in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning regulier voor verblijf bij de hoofdpersoon. De voorwaarden die hiervoor moeten gelden zullen in het beleid nader worden uitgewerkt.’
21. Eisers zijn in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van tijdelijke humanitaire gronden. Verweerder heeft niet weersproken dat het feit dat deze verblijfsvergunning telkens een geldigheidsduur van één jaar had, bij eisers tot diverse problemen heeft geleid. Verweerder heeft evenmin weersproken dat eisers niet in staat waren de verblijfsvergunning om te zetten naar een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf vanwege de hoge leges die hiervoor in rekening worden gebracht.
22. De rechtbank leidt uit voornoemde MvT alsmede uit de door eisers genoemde uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2016 af dat de wetgever bij het onderbrengen van het asielmotief ‘verwestering’ bij de reguliere verblijfsdoelen nadrukkelijk wilde borgen dat geen verslechtering van de rechtspositie van deze meisjes zou plaatsvinden. Gelet op het feit dat de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt afgegeven voor de duur van vijf jaren en de wetgever er expliciet voor gekozen heeft aan de aanvraag en verlenging ervan geen kosten te verbinden, in combinatie met de door eisers onweersproken ondervonden problemen als gevolg van de veel kortere geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor tijdelijke humanitaire gronden, is de rechtbank van oordeel dat de facto in zoverre sprake is geweest van een verslechtering van de rechtspositie van eisers ten opzichte van de oude situatie, doordat verweerder heeft vastgehouden aan het in rekening brengen van (hoge) leges voor het omzetten van de steeds voor een jaar verleende verblijfsvergunningen van eisers naar een vergunning voor voortgezet verblijf.
23. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het feit dat verweerder de leges voor eisers, overigens met uitzondering van eiseres, heeft verlaagd naar € 192,- per persoon, dat verweerder onverkorte toepassing van de (hoge) legesbedragen zelf in de situatie van eisers (kennelijk) ook onaanvaardbaar achtte. Verweerder geeft echter, noch in het bestreden besluit, noch in het verweerschrift een deugdelijke motivering voor deze gedeeltelijke verlaging. Blijkens het verweerschrift heeft verweerder voor eiser, eiser 2, eiseres 2 en eiseres 3 aansluiting gezocht bij artikel 3.34c, tweede lid van het VV. Op grond van deze bepaling is een bedrag van € 192,- aan leges verschuldigd voor een aanvraag tot wijziging van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf als familie- of gezinslid in een verblijfsvergunning regulier voor verblijf op niet-tijdelijke humanitaire gronden op grond van artikel 3.50, eerste lid, of artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a sub 1, of artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vb. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze wetsbepalingen in de situatie van eisers niet van toepassing, nu de hoofdpersoon, te weten eiseres, niet in het bezit was van een niet-tijdelijk verblijfsrecht in de zin van artikel 3.5 van het Vb en eiser en eiseres 2 niet in het bezit waren van een verblijfsvergunning voor verblijf als familie- of gezinsleven, maar zij net als eiseres een verblijfsvergunning met als doel tijdelijke humanitaire gronden hadden. Waarom verweerder desondanks aansluiting heeft gezocht bij deze bepalingen en waarom dit voor eiseres niet is gebeurd, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet inzichtelijk gemaakt. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank evenmin inzichtelijk gemaakt waarom de legesbedragen wel zijn verlaagd, maar eisers niet, zoals door hen verzocht, volledig zijn vrijgesteld van betaling van leges.
24. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de situatie van eisers niet in redelijkheid kon vasthouden aan de verplichting tot betaling van leges zoals vastgelegd in artikel 3.34 onder s van het VV, dan wel artikel 3.34c, tweede lid van het VV en dat verweerder de verlaging van het legesbedrag voor eiser, eiser 2, eiseres 2 en eiseres 3 niet deugdelijk heeft gemotiveerd. Het bestreden besluit dient daarom te worden vernietigd.
25. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Op grond van artikel 8:41a van de Algemene wet bestuursrecht moet de bestuursrechter een geschil zoveel mogelijk definitief beslechten. De rechtbank ziet, in dit specifieke geval, aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Hiervoor acht de rechtbank van belang dat nu nog maar één uitkomst mogelijk is en bovendien het geven van nog een gelegenheid om het bezwaar opnieuw te beoordelen geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden, nu verweerder desgevraagd voorafgaand aan de zitting uitdrukkelijk de juridische grondslag van het besluit kenbaar heeft gemaakt, terwijl niet is gebleken van andere redenen die aan toewijzing van het verzochte in de weg zouden staan. De rechtbank overweegt dat, gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 22, 23 en 24 slechts één uitkomst mogelijk is. Wat betreft de betaling van leges voor het omzetten van de verblijfsvergunning regulier voor tijdelijke humanitaire gronden voor verwesterde meisjes naar een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf dient naar het oordeel van de rechtbank aansluiting te worden gezocht bij de leges die gelden voor verlenging van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, te weten nihil. De rechtbank zal daarom zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat eisers bij hun aanvragen om een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf geen leges verschuldigd waren. Gelet op de specifieke situatie van eisers laat de rechtbank artikel 3.34 onder s van het VV buiten toepassing. Nu eisers de leges van respectievelijk € 1086,- en vier maal € 192,- onverschuldigd hebben betaald, dient verweerder deze bedragen aan eisers terug te betalen.
26. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2.0 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit, voor zover daarbij aan eisers een verplichting is opgelegd tot het betalen van leges, bepaalt dat eisers geen leges verschuldigd zijn en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Drenten - Boon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op 28 april 2022

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.