ECLI:NL:RBDHA:2022:3941

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3578
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag militair arbeidsongeschiktheidspensioen en rechtskracht eerdere besluiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een aanvraag voor een militair arbeidsongeschiktheidspensioen had ingediend, en de staatssecretaris van Defensie, die deze aanvraag had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de eiser geen bezwaar had gemaakt tegen een eerder besluit van 1998, waarin hij niet arbeidsongeschikt was verklaard. Dit eerdere besluit had formele rechtskracht en de rechtbank kon hier niet op terugkomen. De eiser had in 2020 een aanvraag ingediend voor een arbeidsongeschiktheidspensioen, maar verweerder stelde dat hij niet arbeidsongeschikt was en daarom geen recht had op de uitkering. De rechtbank constateerde dat de eiser niet had aangetoond dat hij de beschikking uit 1998 niet had ontvangen en dat hij redelijkerwijs bekend moest worden geacht met de afwijzing van zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van de eiser niet kon worden toegewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een heroverweging van het eerdere besluit rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en verweerder was niet verplicht de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3578

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. A.P. van Knippenbergh),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: H.A.L. Knoben).

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een militair arbeidsongeschiktheidspensioen afgewezen.
Bij besluit van 12 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1.
Bij besluit van 8 november 1994 is aan eiser met ingang van 3 januari 1995 eervol
ontslag verleend als beroepsmilitair.
1.2.
Eiser is op 2 april 1997 onderzocht door de Commissie Geneeskundig Onderzoek Militairen (de Commissie), die eiser ongeschikt heeft geacht voor verdere waarneming van de militaire dienst. Tevens is hierbij vastgesteld dat eiser niet arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 3 augustus 1998, gepreciseerd bij brief van 18 augustus 1998, heeft verweerder, onder verwijzing naar het rapport van de Commissie, de grond voor het aan eiser verleende ontslag gewijzigd, met dien verstande dat eiser eervol ontslag wordt verleend vanwege blijvende ongeschiktheid voor verdere militaire dienst.
1.4.
In oktober 1998 is aan eiser, onder verwijzing naar het rapport van de Commissie, een pensioen met diensttijd toegekend. Hierbij is tevens vermeld dat eiser niet arbeidsongeschikt wordt geacht en dat hij geen recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
1.5.
Op 22 juli 2020 heeft eiser bij verweerder een aanvraag ingediend voor een militair arbeidsongeschiktheidspensioen.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. De reden hiervoor is dat eiser niet arbeidsongeschikt is en daarom geen recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Hiertoe verwijst verweerder naar de beschikking van oktober 1998. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, waardoor deze beschikking formele rechtskracht heeft. Verweerder ziet ook geen aanleiding terug te komen op deze beschikking.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met de afwijzing van zijn aanvraag. Verweerder beroept zich volgens hem ten onrechte op de beschikking van oktober 1998. Eiser heeft deze beschikking niet ontvangen en verweerder heeft niet aan de hand van een sluitende verzendadministratie aangetoond dat deze naar het juiste adres is verzonden. Verweerder heeft de aanvraag voor een militair invaliditeitspensioen ten onrechte aangemerkt als een verzoek om terug te komen op de beslissing uit oktober 1998. Verweerder geeft aan dat eiser sinds 3 januari 1995 recht heeft op pensioen, maar geeft niet aan of eiser dat pensioen daadwerkelijk heeft ontvangen en, zo nee, waarom niet. Verweerder stelt dat eiser blijvend ongeschikt is voor militaire dienst, maar niet arbeidsongeschikt is. Dit standpunt van verweerder is niet te verenigen met het feit dat eiser met ingang van 3 januari 1995 recht heeft op pensioen.
Verweerder stelt ten slotte dat eiser volledig arbeidsgeschikt is, maar maakt niet inzichtelijk of en, zo ja, hoe dit te verenigen is met het feit dat eiser niet geschikt is voor militaire dienst of het feit dat eiser moeilijk loopt en bij een verkeersongeluk hersenletsel heeft opgelopen.
Wat zijn de regels?
4. Op grond van artikel 3, eerste lid, van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorziening militairen (het Besluit) heeft de beroepsmilitair die ter zake van ziekten of gebreken uit zijn militaire betrekking is ontslagen, zolang vanwege die betrekking recht bestaat op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, recht op een arbeidsongeschiktheidspensioen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank constateert dat eiser een aanvraag om een arbeidsongeschiktheidspensioen heeft gedaan waarbij niet duidelijk wordt gemaakt of hij verweerder al dan niet verzoekt om terug te komen van zijn eerdere besluit uit 1998. In ieder geval staat vast dat eiser nog altijd geen bezwaar heeft gemaakt tegen het eerdere afwijzende besluit uit 1998 en dat de rechtbank van de rechtmatigheid van dat besluit uit dient te gaan. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ook als eiser wel bezwaar had gemaakt tegen dat besluit, dit niet tot het door eiser gewenste gevolg kan leiden dat het oorspronkelijke besluit alsnog ter discussie kan worden gesteld. Hierbij is van belang dat zelfs als vast zou komen te staan dat het besluit in kwestie niet op de juiste wijze bekend is gemaakt, eiser redelijkerwijs van het bestaan van de afwijzing moet hebben geweten, nu hij wist dan wel kon weten dat hij geen arbeidsongeschiktheidsuitkering ontving. Nu vaststaat dat hij daartegen niet zo snel als mogelijk in rechte is opgekomen, kan een bezwaar tegen het oorspronkelijke besluit niet slagen.
6. Voor zover de aanvraag aangemerkt moet worden als een verzoek om terug te komen op het eerdere besluit, geldt dat eiser geen nieuwe of feiten of omstandigheden [1] heeft aangevoerd. In het besluit uit 1998 is kennelijk – blijkens het daaraan ten grondslag liggende onderzoek – rekening gehouden met de psychische klachten van eiser (gevolgen hersenletsel) welke evenwel niet hebben geleid tot een verlies aan verdiencapaciteit. Eiser heeft in deze procedure geen enkele (medische) informatie in het geding gebracht die een ander licht werpt op deze vaststelling. Eiser heeft bovendien nooit een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangen vanwege zijn militaire betrekking – een voorwaarde voor de uitkering van een arbeidsongeschiktheidspensioen door verweerder. Het feit dat eiser in 1998 desondanks ongeschikt is geacht voor de militaire dienst doet hier niet aan af, nu dit een geheel andere beoordeling betreft.
7. Eiser heeft verwezen naar een passage uit de brief van 12 augustus 1998 waarbij zijn ontslaggrond naar aanleiding van het verrichte geneeskundig onderzoek is gewijzigd. In deze passage wordt weliswaar gerefereerd aan een aanvullende uitkering arbeidsongeschiktheid, maar dit behelst niet de vaststelling daarvan. Ook hieraan kan eiser dan ook geen aanspraak ontlenen op een arbeidsongeschiktheidspensioen, nog daargelaten dat dit niet kwalificeert als een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid.
8. Gelet op het voorgaande kon verweerder niet anders dan de aanvraag van eiser afwijzen.
9. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft de kosten die eiser heeft gemaakt voor deze procedure niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 april 2022.
griffier de rechter is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 25 augustus 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:1981) en 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872).