ECLI:NL:RBDHA:2022:3937
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit tot toekenning van uitkering op grond van de Werkloosheidswet
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de staatssecretaris van Defensie en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de ontvankelijkheid van een bezwaar dat door de staatssecretaris is ingediend tegen een besluit van het Uwv, waarin een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) was toegekend aan een ex-werknemer. De staatssecretaris stelde dat het bezwaar te laat was ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat het Uwv niet aannemelijk kon maken dat het bestreden besluit op de juiste wijze was ontvangen door de staatssecretaris. Hierdoor was de bezwaartermijn nog niet aangevangen op het moment dat het bezwaar werd ingediend.
De rechtbank overwoog dat het bestuursorgaan, in dit geval het Uwv, de verantwoordelijkheid heeft om aan te tonen dat het besluit daadwerkelijk is ontvangen, vooral wanneer de geadresseerde stelt dat dit niet het geval is. De rechtbank concludeerde dat er geen contra-indicaties waren die erop wezen dat de staatssecretaris het besluit had ontvangen, en dat de bezwaartermijn dus niet was verstreken. De rechtbank verklaarde het beroep van de staatssecretaris gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het Uwv op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd het door de staatssecretaris betaalde griffierecht van € 354,- vergoed.