ECLI:NL:RBDHA:2022:3854

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
AWB 21/2434 en 21/2435
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag tot wijziging van verblijfsvergunning van medische behandeling naar niet-tijdelijke humanitaire gronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2022 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag tot wijziging van de verblijfsvergunning van eiseres. Eiseres, een Nigeriaanse vrouw, had een verblijfsvergunning voor medische behandeling, maar verzocht om wijziging naar een verblijfsvergunning op niet-tijdelijke humanitaire gronden. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor de verlening van de vergunning en dat de noodzakelijke medische behandeling in Nigeria beschikbaar was. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag niet zorgvuldig was voorbereid en onvoldoende gemotiveerd in het licht van de door de behandelaars van eiseres gegeven concrete informatie. De rechtbank oordeelde dat het BMA-advies en de aanvullingen daarop niet inzichtelijk en concludent waren, en dat verweerder zich onvoldoende had vergewist van de zorgvuldigheid van het advies. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.277,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/2434
[V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 26 april 2022 in de zaak tussen
[eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1974, van Nigeriaanse nationaliteit, eiseres,
(gemachtigde: mr. T.F.W. Kouwenhoven),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Wezenbeek).

Procesverloop

Bij besluit van 5 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 24 december 2019 voor het wijzigen van het doel van haar verblijfsvergunning “medische behandeling” naar een verblijfsvergunning met het doel “niet-tijdelijke humanitaire gronden” afgewezen. Aan eiseres is ook meegedeeld dat haar verblijfsvergunning niet wordt verlengd, dat zij niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.6 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 en dat zij evenmin in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van
1 april 2021 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 21 april 2021 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek toegewezen. [1]
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig E.O. Tackey, als tolk in de Engelse taal. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken over haar huidige ACT [2] -behandeling. Eiseres heeft deze gegevens verstrekt. Verweerder deze informatie voorgelegd aan het Bureau Medische Advisering (BMA) en een nader standpunt ingenomen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voortgezet via een videoverbinding op
21 maart 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig
C.G.M. Lemmen, als tolk in de Engelse taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het verzoek om vrijstelling van het griffierecht
1. Eiseres heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van het griffierecht. Eiseres heeft daartoe een verklaring omtrent inkomen en vermogen overgelegd. Gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van
13 februari 2015, [3] is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden gehonoreerd, zodat eiseres vrijgesteld is van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
Ten aanzien van het beroep
Feiten en omstandigheden
2. Eiseres heeft Nigeria in 2002 verlaten en is toen met haar man vertrokken naar Italië. Zij is in 2006/2007 naar Nederland gekomen. Eiseres is met ingang van 22 mei 2014 in het bezit gesteld van een reguliere verblijfsvergunning op grond van de regeling voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel. Met een besluit van 2 juli 2015 heeft verweerder deze vergunning met terugwerkende kracht met ingang van 18 november 2014 ingetrokken. Het bezwaar tegen dit besluit is met een besluit van 20 juni 2016 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiseres van 13 januari 2017 tot 25 januari 2018 uitstel van vertrek gehad op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Daarna is aan eiseres vanwege de bijzondere omstandigheden waarin zij verkeerde bij besluit van 4 juni 2018 een verblijfsvergunning regulier “medische behandeling” verleend, geldig van 25 januari 2018 tot 25 januari 2019. De geldigheidsduur van deze vergunning is verlengd tot 25 januari 2020.
3. Eiseres heeft op 24 december 2019 de huidige aanvraag ingediend.
4. In het kader van de aanvraag heeft het BMA op 20 mei 2020 advies uitgebracht. Op 7 juli 2020, 2 november 2020 en 13 december 2021 is het advies aangevuld.
Besluitvorming
5. Met het primaire besluit, gehandhaafd met het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen. Eiseres voldoet niet aan de vereisten voor het verlenen van de vergunning omdat zij niet nog steeds voldoet aan de voorwaarden waaronder haar oorspronkelijke vergunning is verleend. Uit het BMA-advies van 20 mei 2020 en de aanvullingen daarop blijkt volgens verweerder wel dat bij het uitblijven van een behandeling een medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht. Eiseres kan echter wel reizen. Bovendien is de noodzakelijke medische behandeling in Nigeria aanwezig. Verder stelt verweerder dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de noodzakelijke medische zorg in Nigeria niet toegankelijk is voor haar. Volgens verweerder is geen sprake van schending van artikel 3 van het EVRM. [4] Ten slotte stelt verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de verlening van de verblijfsvergunning van 4 juni 2018 berust op een ambtelijke misslag, zodat er geen aanleiding is om eiseres wederom vanwege bijzondere omstandigheden een vergunning te verlenen.
6. In beroep heeft eiseres het standpunt van verweerder gemotiveerd bestreden. De beroepsgronden van eiseres worden hieronder besproken. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. Deze maakt deel uit van dit besluit.
Is de vereiste behandeling voor eiseres beschikbaar?
7.1.
In geschil is of de vereiste behandeling beschikbaar is. In dat verband is aan de orde of de BMA-adviezen volledig en inzichtelijk zijn.
7.2.
Een BMA-advies is aan te merken als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) mag verweerder als het advies op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld, van de juistheid van een dergelijk advies uitgaan, tenzij eiser concrete aanknopingspunten aanvoert die twijfel aan de juistheid en volledigheid van het advies rechtvaardigen. [5]
7.3.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat het BMA-advies en de aanvullingen daarop onvoldoende inzichtelijk en concludent zijn. Het BMA stelt ten onrechte dat de behandeling in Nigeria, hoewel een op een niet vergelijkbaar met de noodzakelijk geachte behandeling in Nederland, volstaat. Het BMA stelt dat de gegeven behandeling in Nederland vervangen zou kunnen worden door een CGT-behandeling. De brief van de behandelaar van 22 juni 2020 vermeldt echter dat CGT-behandeling in algemene zin geen vervanging kan zijn en in het specifieke geval van eiseres bovendien niet passend is. Bovendien vermeldt de behandelaar in deze brief dat de klachten van eiseres in ernst zijn toegenomen en dat begeleid wonen wordt geïndiceerd. De reactie van het BMA op deze brief is onbegrijpelijk, nu het BMA stelt dat uit de brief van de behandelaar zou volgen dat de in Nigeria aanwezige alternatieven als omschreven in het BMA-advies van 20 mei 2020 zou volstaan. In de brief van 12 oktober 2020 heeft de behandelaar nog eens bevestigd dat de voorgestelde CGTbehandeling niet volstaat. Ook gaat de behandelaar in op de achteruitgang van de medische gesteldheid van eiseres. In het aanvullende advies van 2 november 2020 herhaalt het BMA het standpunt zoals ingenomen ten aanzien van de behandeling in Nigeria, maar wordt er niet ingegaan op de huidige medische situatie van mevrouw. Daarnaast heeft de behandelaar in de brief van 12 oktober 2020 uitgebreid gewaarschuwd voor de gevolgen die veranderingen in maatschappelijke context voor eiseres hebben. In dit kader merkt de behandelaar op dat een wijziging in woonomgeving dan wel het reizen naar Nigeria op zichzelf een stressor kan zijn die tot risico’s op suïcidaliteit of teloorgang zouden kunnen leiden. Het BMA reageert hierop enkel met de stelling dat de mogelijke gevolgen van de uitzetting buiten de reikwijdte van het advies vallen. Volgens eiseres is dit onjuist, nu uit jurisprudentie blijkt dat ook de medische gevolgen van de uitzetting onderdeel moet zijn van de artikel 3 van het EVRM-beoordeling.
7.4.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de behandeling die eiseres nu in Nederland ontvangt weliswaar niet beschikbaar is in Nigeria, maar dat dit niet maakt dat er daarom een medische noodsituatie ontstaat bij terugkeer naar Nigeria. Verweerder meent, op basis van het BMA-advies van 20 mei 2020 en meer in het bijzonder het aanvullende advies van 13 december 2021, dat de behandelingen die wel beschikbaar zijn in Nigeria voorkomen dat de terugkeer van eiseres naar Nigeria ertoe zal leiden dat zij in een situatie terecht komt die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Eiseres heeft wat verweerder betreft onvoldoende weerlegd dat deze behandeling onvoldoende is om een medische noodsituatie te voorkomen. Ter ondersteuning van zijn standpunt doet verweerder een beroep op recente arresten van het EHRM [6] en een uitspraak van de Afdeling [7] .
7.5.
In het BMA advies van 20 mei 2020 staat - voor zover relevant - het volgende. Eiseres heeft klachten die voortkomen uit een posttraumatische stressstoornis en een depressieve stoornis (thans ernstig van aard). Eerder was er sprake van een dissociatieve stoornis. Nader onderzoek heeft laten zien dat dissociatieve klachten meer passend zijn bij persoonlijkheidsproblematiek. De klachten lijken niet anders te zijn dan bij de vorige advisering: ernstige slaapproblemen, nachtmerries, herbelevingen, angst- en paniekklachten, dissociatieve momenten, akoestische hallucinaties, recidiverende somberheid, negatief zelfbeeld, wantrouwen jegens anderen en incidenteel woede-uitbarstingen. In perioden van stress kan eiseres suïcidaal raken. Op lichamelijk gebied zijn er regelmatig klachten van hoofdpijn en buikpijn waardoor eiseres dan naar de huisarts verwezen wordt. Een relevante diagnose is niet gesteld. Wel is er een vitamine D tekort. Voor haar klachten krijgt eiseres behandeling vanuit Equator. Deze behandeling bestaat uit schemagerichte dagbehandeling, individuele psychotherapeutische contacten en farmacotherapie. Voor de klachten van eiseres krijgt zij ook medicatie, sertraline, quetiapine en vitamine D. De conclusie is dat het uitblijven van behandeling naar verwachting zal leiden tot een toename van angst- en stemmingsklachten. Verder valt een toename van de suïcidaliteit niet uit te sluiten en zou het kunnen komen tot concrete handelingen. Bij uitblijven van de genoemde behandeling is een medische noodsituatie op korte termijn te verwachten. Tijdens de reis: begeleiding door een psychiatrisch verpleegkundige. Aanbevolen wordt, dat betrokkene een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt en om de medicatie te continueren tijdens de reis en voldoende medicatie mee te nemen om de periode van de reis te overbruggen. Verder concludeert het BMA dat medische behandeling beschikbaar is. Er zijn mogelijkheden voor behandeling door een psychiater en psycholoog, ambulant en klinisch. Behandeling is niet een op een vergelijkbaar met wat betrokkene thans heeft maar met de gegeven behandeling (farmacotherapie, cognitieve gedragstherapie, zo nodig (crisis)opname) zijn de behandelmogelijkheden voldoende om een medische noodsituatie op korte termijn te voorkomen.
7.6
In een brief van 22 juni 2020 heeft de behandelaar gereageerd op het advies van het BMA van 5 mei 2020. De behandelaar heeft – voor zover van belang – het volgende opgemerkt: “
(…) De laatste weken had patiënte geen vaste woon- of verblijfplaats wat een zeer negatief effect op haar toestandsbeeld en de continuïteit van de therapie had. In combinatie met minder mogelijkheden tot face-to-face behandelcontacten in verband met de van kracht warende Corona maatregelen, leidde dit tot grote zorgen over de psychische gesteldheid van betrokkene. Er was sprake van maatschappelijke teloorgang en betrokkene verviel in zelfdestructieve patronen. We hebben voor betrokkene de uitzondering gemaakt dat zij wel naar onze behandellocatie kon komen om therapie te volgen, omdat we het risico op psychische achteruitgang en toename van suïcidaliteit en zelfdestructief gedraag verhoogd inschatten. Tevens bleek dat het voor patiënte zeer lastig was om via de telefoon open te zijn en open te praten over huidige klachten. Dit heeft momenteel o.a. ook te maken met verblijven op instabiele en als onveilig ervaren (en mogelijk ook daadwerkelijk onveilige) plekken, waar de omstandigheden dusdanig zijn dat een therapiegesprek niet mogelijk is. Er is ook sprake van minder ervaren contactgroei tijdens de telefonische gesprekken. Telefonisch is momenteel alleen steunend/structurerend contact mogelijk. Vanuit psychologisch oogpunt zou ik zeggen dat reguliere CGT niet als vervanging voor schematherapie kan dienen. Momenteel zien we dus een achteruitgang in het psychiatrisch beeld en maatschappelijk functioneren van betrokkene, ondanks dat er nog sprake is van actieve behandeling middels schematherapie i.c.m. individuele psychotherapie. Tot op heden hebben de uitgevoerde behandelingen een verergering van het psychiatrische toestandsbeeld en van sociaalmaatschappelijk functioneren geremd en in sociaal meer stabiele tijden ook tot lichte verbetering van emotionele functioneren geleid. Echter, wij zien dat de huidig geboden specialistische interventies op dit moment bij deze patiënte onvoldoende effectief zijn. We zijn bezig om het huidige behandelbeleid te evalueren en werken toe naar langdurige ondersteuning. Chronische begeleiding lijkt voor deze patiënte geïndiceerd, wat maatwerk betreft. Een CGT behandeling is eerder geprobeerd en heeft een kortdurend en klachtgericht karakter. Onzes inziens is enkel een CGT-behandeling ontoereikend. (…) Patiënte kan op dit moment onvoldoende zelfsturing aan haar leven geven en kan zich niet voldoende handhaven in de huidige maatschappelijke context. Vandaar dat we haar in samenwerking met de GGD actief hebben doorverwezen naar de maatschappelijke opvang van HVO Querido waar ze begeleid kan gaan wonen. Onzes inziens is deze ondersteuning in het dagelijks leven nu de benodigde hulp. Bovenstaande laat onzes inziens zien dat het een kwetsbaar psychisch evenwicht betreft bij een vrouw met chronisch psychiatrische klachten die langdurende begeleiding behoeven waarbij de invloed van psychosociale stressfactoren enorm van invloed is op de psychische gesteldheid (…)”.
7.7.
Het BMA heeft op 7 juli 2020 een aanvullend advies uitgebracht. Hierin is – voor zover van belang – het volgende vermeld: “
(…)Zoals vermeld in het advies van 20 mei 2020 is de behandeling in het land van herkomst niet volledig vergelijkbaar met de huidige behandeling. Het gaat er echter om of de behandeling voldoende is om een medische noodsituatie op korte termijn te voorkomen. De in het advies van 20 mei 2020 beschreven behandeling voldoet aan die voorwaarde. Dit wordt feitelijk ook ondersteund door wat de psycholoog daarover vermeldt. Dat het effect van de CGT slechts kortdurend en klachtgericht is, doet daaraan niet af. In combinatie met de aanwezige farmacotherapie en de mogelijkheden voor zowel klinische als ambulante behandeling acht ik de behandelmogelijkheden daarom onverkort voldoende (…)”.
7.8.
In een brief van 12 oktober 2020 zijn de behandelaars van eiseres ingegaan op het aanvullende BMA-advies van 7 juli 2020. Hierin is – voor zover van belang – het volgende vermeld: “
(…) Zoals reeds beschreven in onze brief d.d. 20-12-2019 is het psychologische onderzoek naar de dissociatieve klachten afgerond met de volgende conclusie: “Daarnaast is er middels psychodiagnostisch onderzoek onderzocht hoe de dissociatieve klachten te begrijpen zijn. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat deze meer passend lijken bij persoonlijkheidsproblematiek en toenemen onder toenemende druk en stress.” Ter aanvulling: er is geen dissociatieve identiteitsstoornis vastgesteld, maar er is wel sprake van dissociatieve klachten waarbij het bewustzijn verlaagd is. Bij patiënte kan zich dit uiten in momenten van dissociatie waarin ze niet bewust is, en daardoor niet opslaat wat ze meemaakt en hier later geen bewuste herinneringen aan heeft, hetgeen risico’s met zich meebrengt. (…) Daarnaast kan ze nog snel in paniek raken. Een voorbeeld hiervan is dat ze op gesprek ging voor een begeleide woonplek in een buurt waar ze zich onveilig voelde; ze kreeg ter plaatse een paniekaanval en verloor controle over zichzelf, kroop in elkaar op straat en was niet meer aanspreekbaar. Onze inschatting is dan ook dat patiënte intensievere begeleiding behoeft. (…) Zoals eerder beschreven in onze brief met medische info d.d. 22 juni 2020 is een CGT behandeling eerder geprobeerd en heeft tot onvoldoende verbetering geleid. Onzes inziens is enkel een CGT-behandeling ontoereikend voor deze complexe en chronische problematiek. (…) Bij toename van stress, zoals tijdens de coronacrisis en veranderede woonomstandigheden, is zichtbaar dat patiënte meer cognitieve en emotionele verwarring vertoont en minder zelfcontrole en zelfbeschikking ervaart. In het land van herkomst zal ook nog angst voor gezichtsverlies een rol spelen, na jaren in Europe geweest te zijn. Patiënte is van nature een onafhankelijke vrouw, die bij terugkeer verwacht afhankelijk te zullen zijn van haar bejaarde moeder, iets wat niet overeenkomt met haar (culturele) opvattingen. Zonder inbedding in behandelcontext, zonder inkomen, en afhankelijk van onderkomen van familieleden zal de stress en wanhoop toenemen, met hierboven beschreven mogelijke gevolgen (…)”.
7.9.
Het BMA heeft op 2 november 2020 een aanvullend advies uitgebracht. Hierin is – voor zover van belang – het volgende vermeld: “
(…) Na lezing van de brief handhaaf ik het advies. In de brief wordt een psychiatrisch toestandsbeeld beschreven waarvan bij de advisering uitgegaan is. In het advies is vermeld dat uitblijven van behandeling zal
leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. De mogelijke gevolgen van de uitzetting (reis, vast verblijf in Nigeria) vallen buiten de reikwijdte van het advies. Verder vermeld ik - opnieuw - dat de behandeling in Nigeria minder van kwaliteit is als de huidige (westerse) behandeling. Ter beoordeling ligt echter de vraag voor of de behandeling
voldoende is om een medische noodsituatie op korte termijn te voorkomen. De beschreven behandeling is dat en ik lees in de brief ook niet dat dit niet het geval zou zijn (…)”.
7.10.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres ernstige medische problemen heeft waarvoor in eerdere jaren verblijf aan haar is verleend. Verder komt uit het dossier, met name uit de brieven van de behandelaars van 20 juni 2020 en
12 oktober 2020, een beeld naar voren dat eiseres een kwetsbaar psychisch evenwicht heeft en daardoor beperkt zelfredzaam is. Zij kan niet voor zichzelf zorgen en heeft dagelijks ondersteuning nodig. Als zij geen hulp krijgt en niet voor haarzelf kan zorgen, dan verergeren haar medische klachten. Daarvoor is eiseres nu ook in behandeling bij het ACTteam. Ook hebben de behandelaars aan de hand van concrete voorbeelden beschreven wat er met eiseres gebeurt als zij in stressvolle situaties verkeert, namelijk dat eiseres meer cognitieve en emotionele verwarring vertoont en minder zelfcontrole en zelfbeschikking ervaart. Zij raakt in paniek en is ook niet meer aanspreekbaar. De rechtbank heeft zelf ter zitting geconstateerd dat zij bij de aanvang van de zitting met eiseres een gesprek kon voeren maar dat dit na een uur, aan het eind van de zitting, vrijwel niet meer mogelijk was. Dit heeft de gemachtigde van verweerder ook kunnen waarnemen. Verder hebben de behandelaars meermaals aangegeven dat eiseres langdurige en intensieve zorg nodig heeft en dat een CGT-behandeling in het verleden niet is geslaagd. Daarnaast hebben de behandelaars erop gewezen dat, ondanks een actieve behandeling middels schematherapie en individuele psychotherapie, sprake is van een achteruitgang in het psychiatrisch beeld en maatschappelijk functioneren van eiseres. Het BMA heeft de twee brieven van de behandelaars weliswaar bij de advisering betrokken, maar uit de (algemene) reacties van het BMA blijkt niet dat de uitgebreide concrete medische informatie van de behandelaars zijn gekoppeld aan de voorgeschreven alternatieve behandeling in Nigeria. Het BMA-advies en de daarop gedane aanvullingen zijn op dit punt daarom niet inzichtelijk en concludent. Het lag op de weg van verweerder om daar, in het kader van de vergewisplicht, nadere informatie over op te vragen bij het BMA. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich er onvoldoende van vergewist dat het BMA-advies en de aanvullingen daarop zorgvuldig tot stand zijn gekomen en inzichtelijk en concludent zijn. De omstandigheid dat in deze procedure het BMA vier keer is geraadpleegd, maakt nog niet dat sprake is van zorgvuldig tot stand gekomen adviezen. De beroepsgrond van eiseres slaagt.
7.11.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit niet op zorgvuldige wijze is voorbereid en gemotiveerd in het licht van de door de behandelaars van eiseres gegeven concrete informatie. Het bestreden besluit is dus in strijd met de artikelen 3:2, 3:9 en 7:12, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Al om deze reden dient het bestreden besluit te worden vernietigd. Verweerder dient het BMA opnieuw om advies te vragen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de overige beroepsgronden te bespreken. Deze gronden kunnen namelijk pas worden besproken nadat duidelijk is of de vereiste behandelingen voor eiseres beschikbaar zijn.
7.12.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het geschil definitief te beslechten, omdat verweerder het BMA om opheldering zal moeten vragen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken. De rechtbank geeft verweerder in verband met de finale geschillenbeslechting mee dat de besluitvorming deels is gebaseerd op beleid, zodat artikel 4:84 van de Awb van toepassing is. Ook moet acht worden geslagen op het evenredigheidsbeginsel.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 4 november 2021, 0,5 punt voor het indienen van schriftelijke inlichtingen en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting van 21 maart 2022 met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.277,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, in aanwezigheid van
E.P.W. Kwakman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Vreemdelingenbesluit 2000

Artikel 3.46
1. De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan onder een beperking verband houdend met het ondergaan van medische behandeling worden verleend, indien Nederland naar het oordeel van Onze Minister het meest aangewezen land is voor het ondergaan van een noodzakelijke medische behandeling en de financiering van die medische behandeling naar het oordeel van Onze Minister deugdelijk is geregeld.
(…).
Artikel 3.51
1. De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan onder een beperking, verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden worden verleend aan de vreemdeling, die:
a. vijf jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder de beperking, genoemd onder 1°, of drie jaar in Nederland verblijft onder een beperking, genoemd onder 2° of 3°:
1°. verblijf als familie- of gezinslid van een persoon met een niet-tijdelijk verblijfsrecht;
2°. medische behandeling, voor zover die medische behandeling naar het oordeel van Onze Minister gedurende ten minste nog één jaar in Nederland noodzakelijk zal zijn;
3°. tijdelijke humanitaire gronden;
b. nadat zijn uitzetting op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet gedurende een jaar achterwege is gebleven, twee jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met medische behandeling, voor zover die medische behandeling naar het oordeel van Onze Minister gedurende ten minste nog één jaar in Nederland noodzakelijk zal zijn;
(…).

Vreemdelingencirculaire 2000

Paragraaf B9.2.1
De IND beschouwt Nederland uitsluitend als het meest aangewezen land voor het ondergaan van een noodzakelijke medische behandeling, als bedoeld in
artikel 3.46 Vb, als de vreemdeling voldoet aan elk van de voorwaarden die genoemd worden in de op de vreemdeling toepasselijke situatie van de hier, onder 1 t/m 5 genoemde situaties:
(…);

2.

a.de vreemdeling verblijft ten minste vijf jaar al dan niet rechtmatig in Nederland;
b.er is sprake van medische klachten waarvan de behandeling niet in het land van herkomst, of een ander land waar de vreemdeling naar kan vertrekken, kan plaatsvinden;
c.stopzetting van de medische behandeling veroorzaakt een medische noodsituatie; en
d.de medische behandeling vindt ten minste één jaar plaats.
(…).

Voetnoten

1.Uitspraak van 8 november 2021, AWB 21/2435.
2.Acceptance and Commitment Therapie.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674.
6.Paposhvili tegen België, EHRM 13 december 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810 en Savran tegen Denemarken, EHRM 7 december 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:1207JUD005746715.
7.uitspraak van 28 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2629.