ECLI:NL:RBDHA:2022:3839
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Intrekking van het recht op bijstand en verzoek om voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens recht op bijstand is ingetrokken door het college van burgemeester en wethouders van Leiden. Het bestreden besluit, dat op 18 januari 2022 is genomen, houdt in dat het recht op bijstand van verzoeker met ingang van 1 december 2021 is ingetrokken op basis van de Participatiewet. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij een huurachterstand heeft en dreigt te worden uitgezet. Tijdens de zitting op 13 april 2022 heeft verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, zijn situatie toegelicht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van spoedeisend belang, maar heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De rechter oordeelde dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de gevraagde bankafschriften tijdig heeft verstrekt en dat hij verzuimd heeft om binnen de hersteltermijn de benodigde gegevens aan te leveren. De voorzieningenrechter concludeerde dat het college terecht het recht op bijstand heeft ingetrokken en dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.