ECLI:NL:RBDHA:2022:3812

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
21 _ 2188
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bron van inkomen van een eenmanszaak en boekschrijver in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 april 2022 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij eiser, die een eenmanszaak exploiteert en een boek schrijft, in geschil is of zijn activiteiten als bron van inkomen kunnen worden aangemerkt. Eiser heeft voor het jaar 2017 geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die wezenlijk verschillen van eerdere jaren, waardoor de rechtbank geen aanleiding ziet om anders te oordelen dan in voorgaande uitspraken van het gerechtshof Den Haag en de Hoge Raad. De rechtbank concludeert dat de activiteiten van eiser niet als bron van inkomen kunnen worden gekwalificeerd, en verklaart het beroep ongegrond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in zijn aangiften IB/PVV over de jaren 2011 tot en met 2018 negatieve resultaten heeft behaald met zijn eenmanszaak, die zich richt op de verkoop van computers en advisering. Daarnaast schrijft hij een boek over de afwikkeling van de nalatenschap van zijn vader. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van het gerechtshof Den Haag, waarin is geoordeeld dat de activiteiten van eiser niet voldoen aan de voorwaarden voor een bron van inkomen, namelijk deelname aan het economisch verkeer, het subjectieve oogmerk om voordeel te behalen, en de objectieve verwachting dat er in de toekomst voordeel kan worden behaald.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiser geen nieuwe feiten heeft aangedragen die zijn standpunt ondersteunen, en dat de enkele stelling dat het boek met een goede uitgever gegarandeerd verkocht zal worden, niet voldoende is. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/2188

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van7 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 5 februari 2021 op het bezwaar tegen de aan eiser voor het jaar 2017 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.690 en de in rekening gebrachte belastingrente van € 50.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2022.
Eiser is verschenen en heeft zich laten bijstaan door [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [B] en [C] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser exploiteert een eenmanszaak onder de naam [eenmanszaak] . De activiteiten van de eenmanszaak bestaan uit de verkoop van en advisering over computers. Daarnaast schrijft eiser een boek over de afwikkeling van de nalatenschap van zijn vader.
2. Over de jaren 2011 tot en met 2018 heeft eiser in zijn aangiften IB/PVV de volgende bedragen aan winst uit onderneming (vóór ondernemersaftrek) aangegeven:
Jaar
Omzet
Kosten
Winst
2011
€ 2.672
€ 14.818
-/- € 12.146
2012
€ 2.542
€ 13.944
-/- € 11.402
2013
€ 7.543
€ 14.197
-/- € 6.654
2014
€ 4.606
€ 13.704
-/- € 9.098
2015
€ 7.061
€ 16.361
-/- € 9.300
2016
€ 3.688
€ 15.732
-/- € 12.044
2017
€ 764
€ 14.529
-/- € 13.765
2018
€ 220
€ 14.377
-/- € 14.157
Uit de door eiser gedane aangiften omzetbelasting over 2019 en 2020 blijkt dat geen omzet is aangegeven. Eiser heeft over deze jaren slechts aftrek van voorbelasting geclaimd.
3. Eiser heeft de aangifte IB/PVV 2017 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 8.852, bestaande uit belastbare pensioen-, lijfrente- en andere uitkeringen van € 23.354, winst uit onderneming van € 11.838 negatief en resultaat uit overige werkzaamheden van € 2.664 negatief.
4. Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2017 heeft verweerder, na eiser op de hoogte te hebben gesteld van het voornemen tot afwijking van de aangifte, de aangegeven winst uit onderneming en het resultaat uit overige werkzaamheden gecorrigeerd en het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 23.354.
5. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar ten aanzien van het resultaat uit overige werkzaamheden gegrond verklaard. Bij die uitspraak is het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd tot € 20.690.
6. In geschil is of de activiteiten die eiser verricht onder de naam [eenmanszaak] en de activiteiten rond het schrijven van het boek kwalificeren als een bron van inkomen.
7. Volgens vaste jurisprudentie moet voor een bron van inkomen worden voldaan aan drie voorwaarde: deelname aan het economisch verkeer, het subjectieve oogmerk om voordeel te behalen en de objectieve verwachting dat ook redelijkerwijs (in de toekomst) voordeel kan worden behaald. [1] Eiser stelt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. Eiser heeft in procedures met betrekking tot eerdere jaren hetzelfde standpunt ingenomen.
8. Het gerechtshof Den Haag heeft op 18 april 2018 [2] in de procedure in het kader van de aan eiser voor het jaar 2014 opgelegde aanslag IB/PVV geoordeeld dat de activiteiten van [eenmanszaak] en het schrijven van het boek als afzonderlijke activiteiten moeten worden gezien en dat deze beide activiteiten niet zijn aan te merken als een bron van inkomen. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het gerechtshof bij arrest van 16 november 2018 [3] , met toepassing van artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, ongegrond verklaard.
9. In de procedure in het kader van de aan eiser over het jaar 2016 opgelegde aanslag IB/PVV is het gerechtshof Den Haag in zijn uitspraak van 8 april 2021 [4] tot eenzelfde oordeel gekomen. Met betrekking tot de ICT-activiteiten van eiser is in deze uitspraak als volgt geoordeeld:
“5.6 Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast. Het Hof overweegt hiertoe als volgt. Belanghebbende heeft onvoldoende duidelijk gemaakt waaraan hij in 2016, objectief bezien, de verwachting kon ontlenen dat met de onderhavige activiteiten, in weerwil van een reeks negatieve resultaten, positieve opbrengsten konden worden behaald. De activiteiten van belanghebbende hebben vanaf het jaar 2006 tot en met 2018 geen positief resultaat opgeleverd (…). Over het jaar 2019 en de eerste helft van 2020 heeft belanghebbende met zijn activiteiten zelfs geen omzet behaald (…). Belanghebbende heeft hiermee niet aannemelijk gemaakt dat - beoordeeld naar de situatie in het jaar 2016 en mede in het licht van feiten en omstandigheden uit latere jaren - voor het jaar 2016 met deze werkzaamheden een positieve opbrengst was te verwachten. Dat belanghebbende voornemens is een nog te ontvangen bedrag te investeren in de ICT-activiteiten, doet aan het voorgaande niet af. Belanghebbende heeft namelijk - nog daargelaten het antwoord op de vraag of daarvoor in de toekomst enig bedrag beschikbaar komt - onvoldoende concreet gemaakt dat een dergelijke investering deze activiteiten wel winstgevend zou maken.”
10. Met betrekking tot het schrijven van het boek heeft het gerechtshof Den Haag in vorengenoemde uitspraak als volgt geoordeeld:
“Wat betreft de werkzaamheden met betrekking tot het schrijven van het boek heeft belanghebbende geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Belanghebbende, op wie de bewijslast rust, heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij met het schrijven van het boek deelneemt aan het economische verkeer en - indien daarvan wel sprake zou zijn - dat hij met deze activiteit redelijkerwijs een voordeel kan verwachten. Gesteld noch gebleken is dat zicht bestaat op publicatie van het boek. Deze activiteiten kunnen daarom evenmin worden aangemerkt als een bron van inkomen.”
11. Eiser heeft voor het jaar 2017 geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd en niet gebleken is dan ook dat de feiten en omstandigheden voor het jaar 2017 op wezenlijke punten verschillen van het feitencomplex in de voorgaande jaren. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om in deze procedure anders te oordelen dan in bovengenoemde uitspraak van het gerechtshof Den Haag. De enkele, niet onderbouwde stelling van eiser dat het boek met een goede uitgever gegarandeerd verkocht zal worden, doet aan het voorgaande niet af.
12. Tegen de in rekening gebrachte belastingrente heeft eiser geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente onjuist is berekend of anderszins ten onrechte geheel of gedeeltelijk in rekening is gebracht.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E. Schotte, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.C. van Essen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 april 2022.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.

Voetnoten

1.Hoge Raad 1 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8763.
2.Gerechtshof Den Haag 18 april 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:1457.
3.Hoge Raad 16 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2128.
4.Gerechtshof Den Haag 8 april 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:670.