In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 april 2022 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij eiser, die een eenmanszaak exploiteert en een boek schrijft, in geschil is of zijn activiteiten als bron van inkomen kunnen worden aangemerkt. Eiser heeft voor het jaar 2017 geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die wezenlijk verschillen van eerdere jaren, waardoor de rechtbank geen aanleiding ziet om anders te oordelen dan in voorgaande uitspraken van het gerechtshof Den Haag en de Hoge Raad. De rechtbank concludeert dat de activiteiten van eiser niet als bron van inkomen kunnen worden gekwalificeerd, en verklaart het beroep ongegrond.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in zijn aangiften IB/PVV over de jaren 2011 tot en met 2018 negatieve resultaten heeft behaald met zijn eenmanszaak, die zich richt op de verkoop van computers en advisering. Daarnaast schrijft hij een boek over de afwikkeling van de nalatenschap van zijn vader. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van het gerechtshof Den Haag, waarin is geoordeeld dat de activiteiten van eiser niet voldoen aan de voorwaarden voor een bron van inkomen, namelijk deelname aan het economisch verkeer, het subjectieve oogmerk om voordeel te behalen, en de objectieve verwachting dat er in de toekomst voordeel kan worden behaald.
De rechtbank heeft ook opgemerkt dat eiser geen nieuwe feiten heeft aangedragen die zijn standpunt ondersteunen, en dat de enkele stelling dat het boek met een goede uitgever gegarandeerd verkocht zal worden, niet voldoende is. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.