ECLI:NL:RBDHA:2022:3655

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
20 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1639
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis van Eritrese familieleden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van aanvragen voor machtigingen tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser 1, eiser 2 en eiseres, die afkomstig zijn uit Eritrea, hebben tegen de besluiten van de staatssecretaris bezwaar gemaakt, nadat hun aanvragen voor mvv's waren afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen nader onderzoek kan faciliteren via de UNHCR of een andere EU-lidstaat, of waarom de zaken niet kunnen worden aangehouden totdat eisers kunnen uitreizen.

De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in zijn besluiten niet heeft gereageerd op de argumenten van eisers, die stelden dat zij niet beschikbaar zijn voor onderzoek bij de ambassade in Ethiopië vanwege de oorlog in het Tigray-gebied. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in dit geval nader onderzoek moet faciliteren en dat de afwijzing van de aanvragen onterecht is. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt de staatssecretaris op om nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 21/1639 en AWB 21/1640

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] , eiser 1,

v-nummer: [V-nummer 1] ,
[eiser 2], eiser 2,
v-nummer: [V-nummer 2] ,
[eiseres], eiseres,
v-nummer: [V-nummer 3] ,
samen aangeduid als eisers,
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van der Lubbe).

Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2020 (primair besluit 1) heeft verweerder de aanvraag van eiser 1 om een machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis afgewezen.
Bij besluit van 2 maart 2020 (primair besluit 2) heeft verweerder de aanvragen van eiser 2 en eiseres voor machtigingen tot voorlopig verblijf voor verblijf als familie- of gezinslid afgewezen.
Bij aparte besluiten van 18 februari 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2022. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Bij besluit van 10 mei 2019 is [referent] (referent) door verweerder in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met ingang van 14 oktober 2018, geldig tot 14 oktober 2023. Referent heeft op 22 mei 2019 voor eisers aanvragen voor machtigingen tot voorlopig verblijf (mvv) ingediend, zodat zij bij hem in Nederland kunnen verblijven. Referent stelt dat eiser 1 zijn vader is, eiser 2 zijn broer en eiseres zijn halfzus.
2. Met primair besluit 1 heeft verweerder de mvv-aanvraag van eiser 1 afgewezen, omdat de feitelijke gezinsband tussen eiser 1 en referent niet is vast te stellen. Volgens verweerder moet eiser 1 aanvullende gegevens overleggen en is er nader onderzoek nodig op de ambassade. Omdat eiser 1 nog in Eritrea verblijft is hij niet beschikbaar voor onderzoek, waardoor de noodzakelijke gegevens ontbreken. Verweerder heeft deze afwijzing in bezwaar gehandhaafd.
3. Met primair besluit 2 heeft verweerder de aanvragen van eiser 2 en eiseres afgewezen, omdat de familierechtelijke relatie met referent niet aannemelijk is gemaakt. In dit kader stelt verweerder dat eiser 2 en eiseres geen documenten hebben overgelegd waaruit blijkt dat er een familierechtelijke relatie met referent bestaat en er geen goede reden is verstrekt waarom er geen documenten zijn overgelegd waaruit die familierelaties blijken. Er bestaat volgens verweerder geen aanleiding om nader onderzoek te verrichten.
3.1.
Verweerder heeft in bezwaar de afwijzing van de aanvragen van eiser 2 en eiseres gehandhaafd. Hoewel verweerder bij hun identiteiten bewijsnood aanneemt, is nader onderzoek nodig. Volgens verweerder is nader onderzoek op dit moment niet mogelijk, omdat onduidelijk is of eisers de stiefbroer en -zus of de halfbroer en -zus van referent zijn en voor dit onderzoek de betrokkenheid van de biologische ouders noodzakelijk is. Daar komt bij dat ook eiser 2 en eiseres niet beschikbaar zijn voor nader onderzoek.
Waarom zijn eisers het niet eens met verweerder
4. Eiser 2 en eiseres stellen dat uit het gehoor van referent duidelijk blijkt dat eiser 2 de volle broer van referent is en eiseres zijn halfzus. Zij hebben dezelfde vader als referent, te weten eiser 1. Eisers stellen dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door hun uitreis voor nader onderzoek op de ambassade in Khartoem (Soedan) of Addis Abeba (Ethiopië) niet af te wachten alvorens te beslissen op hun bezwaarschriften of door zelf geen nader onderzoek in Eritrea te verrichten. In dit kader doen eisers een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 7 augustus 2019 [1] , waaruit blijkt dat verweerder DNA-onderzoek in Eritrea kan (laten) verrichten. Aanvullend hebben eisers ter zitting gesteld dat verweerder in redelijkheid niet van hen kan verwachten dat zij naar een Nederlandse ambassade in Ethiopië of Sudan reizen. De dichtstbijzijnde Nederlandse ambassade is in Ethiopië, maar daarvoor moeten eisers door Tigray reizen, waar een gewapend conflict is. De Nederlandse ambassade in Soedan is te ver, nu dit een reis betekent van ruim 1.000 kilometers. Tot slot heeft verweerder ten onrechte afgezien van het horen in bezwaar.
Wat is het standpunt van verweerder in beroep?
5. Verweerder erkent in zijn verweerschrift dat uit het gehoor van referent blijkt dat hij heeft verklaard dat eiser 2 zijn broer is en eiseres zijn halfzus en er dus waarschijnlijk een bloedverwantschap tussen hen bestaat. Dit maakt volgens verweerder niet dat de aanvragen onterecht zijn afgewezen. Er is DNA-onderzoek nodig en tot op heden zijn eisers niet beschikbaar. Hij wijst erop dat hij de bezwaren van eisers meerdere malen heeft aangehouden om hen in de gelegenheid te stellen Eritrea uit te reizen, maar dat dit zonder resultaat is gebleven. Eisers hebben daarbij nagelaten aan te geven of én wanneer zij Eritrea uitreizen dan wel inzichtelijk gemaakt waarom uitreis niet tot de mogelijkheden behoort. Verweerder ziet enkel aanleiding de beroepen aan te houden wanneer eisers al buiten Eritrea verblijven of er concrete aanknopingspunten zijn dat eisers op korte termijn Eritrea uitreizen. Voor DNA-onderzoek in Eritrea ziet verweerder geen aanleiding, omdat het IOM niet aanwezig is in Eritrea, de UNHCR beperkte speelruimte heeft en onderzoek in Eritrea slechts wordt gedaan bij bijzondere omstandigheden, waarvan bij eisers niet is gebleken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat verweerder onder omstandigheden een onmogelijkheid om de familierelatie aannemelijk te maken in nareiszaken voor risico van een vreemdeling mag laten mede met het oog op het risico op kinderontvoering. Wel moet verweerder rekening houden met de belangen van de betrokken kinderen en ervoor zorgen dat de eisen die hij stelt aan bewijsmiddelen, verklaringen en uitleg, evenredig zijn aan de aard en het niveau van de problemen waarmee de betrokkenen worden geconfronteerd. Dit betekent dat onder omstandigheden verweerder gehouden is om aanvullend onderzoek te faciliteren, bijvoorbeeld door tussenkomst van het IOM of de UNHCR. Op voorhand valt niet uit te sluiten dat onder omstandigheden dit faciliteren ook bestaat uit samenwerking met een andere lidstaat van de Europese Unie of ten minste een onderzoek door verweerder naar die mogelijkheid. [2]
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval nader moet motiveren waarom hij nader onderzoek niet kan faciliteren via de UNHCR of een andere lidstaat van de Europese Unie met een vertegenwoordiging in Eritrea óf de zaken niet aanhoudt totdat eisers kunnen uitreizen. Ter zitting hebben eisers er op gewezen dat zij niet beschikbaar zijn voor onderzoek bij de ambassade in Ethiopië vanwege de in november 2020 uitgebroken oorlog in het grensgebied van Ethiopië en Eritrea (Tigray) en de reis naar de ambassade in Soedan te ver is. Hoewel eisers deze argumenten pas ter zitting naar voren hebben gebracht, vormen het nadere onderbouwingen van hun standpunt dat verweerder nader onderzoek moet faciliteren. Daar komt bij dat die problemen al bestonden ten tijde van de bestreden besluiten en maken dat nader onderzoek mogelijk onevenredig is gelet op de aard en het niveau van die problemen. Het lag in de rede dat verweerder ter zitting hierop had gereageerd. Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt namelijk dat het op verweerders weg ligt om te motiveren waarom hij van eisers onder deze omstandigheden toch verwacht dat zij zich melden bij een Nederlandse ambassade voor nader onderzoek of dat nader onderzoek niet gefaciliteerd kan worden door de UNHCR of een lidstaat van de Europese Unie met een vertegenwoordiging in Eritrea. Nu verweerder deze reactie niet heeft gegeven, slaagt het beroep.
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten, omdat een deugdelijke motivering ontbreekt. [3] De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen. Het lag op de weg van verweerder om ter zitting te verschijnen en daar te reageren op de nadere argumenten van eisers ter zitting.
9. Verweerder zal nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. De rechtbank merkt de beroepen aan als samenhangende zaken, omdat ze gelijktijdig op zitting zijn behandeld, de rechtsbijstand door dezelfde persoon is verleend van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek waren. [4] Dit maakt dat de rechtbank de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vaststelt op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat eisers zijn vrijgesteld van het betalen van het griffierecht, bestaat er geen aanleiding verweerder op te dragen het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

2.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3117 (r.o. 4.1 en 4.2) en 25 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:404 (r.o. 3.1).
3.Zie artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.Zie artikel 3, tweede lid, van de Besluit proceskosten bestuursrecht.