Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] ,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
Procesverloop
Overwegingen
Aan de echtgenote van referent en de andere kinderen is door verweerder bij besluit van 8 maart 2018 een mvv verleend. De echtgenote en kinderen hebben verweerder vervolgens verzocht de termijn voor het afhalen van deze verleende mvv’s met drie maanden te verlengen zodat eiser, in verband met de afwijzing van zijn aanvraag, niet alleen achterblijft in Ethiopië. Verweerder heeft dit verzoek echter afgewezen. De echtgenote en kinderen hebben de door verweerder verleende mvv’s niet opgehaald. Zij hebben inmiddels herhaalde aanvragen voor afgifte van een mvv in het kader van nareis bij referent ingediend. Verweerder heeft aangegeven dat in die procedure een DNA-onderzoek zal plaatsvinden tussen referent en de echtgenote en kinderen. Momenteel verblijven eiser en de overige gezinsleden samen in Addis Abeba, Ethiopië.
De gestelde biologische moeder van eiser heeft de toestemmingsverklaring weliswaar ondertekend maar daarbij niet een officieel identiteitsdocument toegevoegd met daarop haar handtekening, zodat verweerder niet de handtekening op de toestemmingsverklaring kan verifiëren. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht het overgelegde voogdijpapier en de verklaring van de honoraire consul onvoldoende heeft geacht om deze handtekening wel te kunnen controleren. Uit het onderzoek van Bureau Documenten blijkt immers dat het voogdijpapier “niet te beoordelen” is waardoor geen uitspraak kan worden gedaan over de authenticiteit van dit document, zodat verweerder het reeds daarom terecht niet geschikt heeft geacht om de handtekening te controleren. Voorts is de honoraire consul niet aangesteld om verklaringen en handtekeningen namens de Nederlandse overheid te bevestigen, zodat verweerder ook hieraan terecht niet de waarde heeft gehecht die eiser wenst. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder van de gestelde biologische moeder van eiser mag verwachten dat zij naast het ondertekenen van de toestemmingsverklaring ook meewerkt aan DNA-onderzoek om te verifiëren dat zij daadwerkelijk de biologische moeder van eiser is. De beroepsgrond faalt.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom gelet op het voorgaande desondanks van de gestelde biologische moeder van eiser verwacht wordt dat zij met achterlating van haar andere kinderen deze dure reis onderneemt naar Ethiopië, terwijl een alternatief in Eritrea aanwezig is. Immers uit de door eiser aangehaalde mededeling van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer en uit het verweerschrift blijkt dat verweerder afspraken heeft gemaakt met de IOM en UNHCR zodat het in bepaalde bijzondere gevallen wel mogelijk is om door deze organisaties in Eritrea DNA te laten afnemen.
Ook is onvoldoende gemotiveerd door verweerder, mede in het licht van voorgaande overwegingen uit het arrest E. over de belangen van het kind, waarom het voor rekening en risico van eiser komt dat zijn gestelde biologische moeder niet bereid is om naar Ethiopië te reizen. Daarbij heeft verweerder niet kenbaar betrokken dat zij deze reis naar Ethiopië enkel voor eiser maakt omdat zij niet zelf een mvv in het kader van nareis heeft aangevraagd. Verweerders stelling in het verweerschrift dat gezinsleden van een vergunninghouder asiel tijdens de nareisprocedure altijd een Nederlandse post moeten bezoeken ten behoeve van de afname van biometrie en dus naar Ethiopië moeten reizen vanuit Eritrea, lijkt dit feit immers te miskennen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder in dit kader ook niet kenbaar in het bestreden besluit de omstandigheid heeft betrokken dat de echtgenote van referent, hoewel zij al met een mvv naar Nederland had kunnen reizen met haar twee andere kinderen, ervoor heeft gekozen deze mvv niet op te halen omdat eiser anders alleen zou moeten achterblijven in Ethiopië. Dat eiser alleen achterblijft in Ethiopië is onwenselijk en niet in het belang van het kind. Verweerder betrekt dit ten slotte in het verweerschrift enkel in het nadeel van eiser door te stellen dat daarom geen sprake is van een vergelijkbare situatie als in het arrest E. Evenmin is door verweerder kenbaar betrokken dat de langdurige procedure voor afgifte van een paspoort aan de biologische moeder voor haar reis, hetgeen niet door verweerder is betwist, ertoe leidt dat het langer duurt voordat eiser, de echtgenote en andere kinderen herenigd kunnen worden met referent dan wanneer verweerder afname van het DNA in Eritrea mogelijk maakt. Door vast te houden aan het vereiste dat de biologische moeder afreist naar Ethiopië voor afgifte van DNA, terwijl dit in Eritrea ook mogelijk is via tussenkomst van het IOM en UNHCR, wordt afbreuk gedaan aan het doel en nuttig effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
Ten slotte is de rechtbank ook van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit ook onvoldoende heeft gemotiveerd waarom, ondanks het voorgaande, geen sprake is van een bijzondere situatie, zoals genoemd door de staatssecretaris in zijn toezeggingen aan de Tweede kamer. Verweerder stelt immers enkel in het verweerschrift dat de niet nader onderbouwde stelling dat het kostbaar en niet gemakkelijk is uit te reizen daartoe onvoldoende is maar betrekt niet de overige aangevoerde individuele omstandigheden. De beroepsgrond slaagt.