ECLI:NL:RBDHA:2022:3562

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
19 april 2022
Zaaknummer
NL22.5214
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en grondslag maatregel in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 april 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Tunesische nationaliteit hebbende, was op 25 maart 2022 in bewaring gesteld na een strafrechtelijke heenzending. Hij heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, die volgens hem onterecht was, omdat hij ten onrechte was opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiser stelde dat hij asiel wilde aanvragen en dat de maatregel op grond van artikel 59b van de Vw had moeten worden opgelegd.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 6 april 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht artikel 50, tweede lid, van de Vw had toegepast, omdat de identiteit van eiser niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, gezien de concrete aanknopingspunten voor een overdracht op basis van de Dublinverordening, en dat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

Eiser voerde aan dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen lichter middel werd toegepast en dat er onvoldoende voortvarend was gehandeld. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat er geen basis was voor een lichter middel en dat de voortvarendheid in deze zaak voldoende was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.5214

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 april 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Saaid. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1991 en de Tunesische nationaliteit te bezitten. Eiser is op 25 maart 2022 om 13:18 uur strafrechtelijk heengezonden en aansluitend vreemdelingrechtelijk opgehouden voor onderzoek naar zijn identiteit.
Ophouding
2. Eiser stelt dat hij ten onrechte is opgehouden op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling [2] van 21 maart 2019. [3] Verweerder kan persoonsgegevens die tijdens een strafrechtelijk traject al bekend waren als uitgangspunt gebruiken. Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat eiser een foto van zijn paspoort liet zien op zijn telefoon. Strafrechtelijk staan deze persoonsgegevens feitelijk vast. De ophouding had volgens eiser op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw plaats moeten vinden.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser terecht op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw heeft opgehouden. Uit het hierover opgemaakte proces-verbaal volgt immers dat de identiteit van eiser bij overname niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. Een foto van een paspoort kan niet worden beschouwd als een identiteitsdocument. Pas na het raadplegen van het Eurodac is gebleken dat eiser degene is die hij stelde te zijn.
Grondslag van de maatregel
4. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte artikel 59a van de Vw heeft gekozen als grondslag voor de maatregel. Uit het dossier valt af te leiden dat eiser een asielaanvraag wilde indienen. Eiser verwijst daarbij naar het proces-verbaal van voorgeleiding in verband met zijn aanhouding, waaruit blijkt dat eiser heeft verklaard dat hij in Nederland asiel wil aanvragen. [4] Eiser verwijst verder naar het gehoor voorafgaand aan de maatregel waarin hij deze wens heeft herhaald. [5] Artikel 59b van de Vw is volgens eiser daarom de juiste grondslag voor de maatregel van bewaring.
5. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er voldoende concrete aanknopingspunten om aan te nemen dat de Dublinverordening op eiser van toepassing is. Het dossier bevat de resultaten van onderzoek in Eurodac op 25 maart 2022, 15:40 uur. Hieruit blijkt dat van eiser in Spanje op 9 januari 2020 en 5 mei 2021 vingerafdrukken zijn afgenomen. Eiser heeft ook bevestigd dat hij eerder in Spanje asiel heeft gevraagd. De maatregel vermeldt verder dat na overleg met Bureau Dublin is geconcludeerd dat eiser op grond van de Dublinverordening kan worden geclaimd bij Spanje. Op 4 april 2022 heeft Nederland de Spaanse autoriteiten verzocht eiser terug te nemen. Het hoeft niet vast te staan dat de claim ook daadwerkelijk tot overdracht aan Spanje zal leiden. De omstandigheid dat eiser asiel wenst in Nederland is daarom niet bepalend voor de grondslagkeuze. Aan het einde van het gehoor voorafgaand aan de maatregel heeft eiser overigens verklaard dat hij niet langer asiel aan wil vragen in Nederland. Ook tijdens het vertrekgesprek op 31 maart 2022 heeft eiser uitdrukkelijk verklaard af te zien van het doen van een asielaanvraag in Nederland.
Maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden [6] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken.
en als lichte gronden [7] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiser heeft de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden niet betwist. Deze gronden zijn feitelijk juist en voldoende om de maatregel van bewaring te dragen.
Lichter middel
8. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen lichter middel wordt toegepast. Eiser heeft verklaard dat hij zelfstandig naar Spanje wil vertrekken. In de maatregel is alleen een tekstpassage opgenomen over de medische omstandigheden van eiser, maar niets over eisers wens om zelfstandig te vertrekken. Er is volgens eiser daarom sprake van een motiveringsgebrek.
9. Gelet op de niet betwiste gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat er een significant risico op onttrekking is. Hieruit volgt al dat de omstandigheid dat eiser zelf wil afreizen naar Spanje geen basis biedt voor de veronderstelling dat met een doeltreffend lichter middel kan worden volstaan. Verweerder heeft dit voldoende gemotiveerd.
Voortvarendheid
10. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Verweerder heeft op 4 april 2022 een claimverzoek aan Spanje verstuurd, dit was elf dagen nadat eiser in bewaring was gesteld.
11. Verweerder heeft zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat er voldoende voortvarend gehandeld is. Op de zesde dag na het opleggen van de maatregel van bewaring, namelijk op 31 maart 2022, heeft er een vertrekgesprek plaatsgevonden. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat een eerste vertrekhandeling op de zesde dag van de inbewaringstelling in beginsel voldoende voortvarend is. [8] De rechtbank ziet geen reden om daar in dit geval anders over te oordelen.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Proces-verbaal van de Politie Eenheid Amsterdam d.d. 24 maart 2022, nummer PL1300-2022057858-8.
5.Proces-verbaal van het gehoor M110 van de politie eenheid Amsterdam, AVIM, Identificatie en Mensenhandel van 25 maart 2022.
6.Artikel 5.1, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
7.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:989, en 7 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3778.