Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2022 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland over de afwijzing van een aanvraag voor een urgentieverklaring voor huisvesting. De eiser, die momenteel een kamer huurt in Leiden, heeft de aanvraag ingediend na de scheiding van zijn partner, met als doel een stabiele woonomgeving voor zijn twee minderjarige dochters te creëren. De aanvraag werd afgewezen omdat er volgens de verweerder geen urgent huisvestingsprobleem was, aangezien één van de ouders zelfstandige woonruimte heeft. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld en geconcludeerd dat de verweerder in redelijkheid tot deze beslissing kon komen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van dreigende dakloosheid en dat de gezamenlijke verantwoordelijkheid van beide ouders voor de huisvesting van de kinderen niet was aangetoond. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over schending van het recht op familie- en gezinsleven en de rechten van het kind verworpen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. Uiteindelijk werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.