ECLI:NL:RBDHA:2022:3483

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4610
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring huisvesting op basis van zelfstandige woonruimte van een ouder

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland over de afwijzing van een aanvraag voor een urgentieverklaring voor huisvesting. De eiser, die momenteel een kamer huurt in Leiden, heeft de aanvraag ingediend na de scheiding van zijn partner, met als doel een stabiele woonomgeving voor zijn twee minderjarige dochters te creëren. De aanvraag werd afgewezen omdat er volgens de verweerder geen urgent huisvestingsprobleem was, aangezien één van de ouders zelfstandige woonruimte heeft. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld en geconcludeerd dat de verweerder in redelijkheid tot deze beslissing kon komen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van dreigende dakloosheid en dat de gezamenlijke verantwoordelijkheid van beide ouders voor de huisvesting van de kinderen niet was aangetoond. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over schending van het recht op familie- en gezinsleven en de rechten van het kind verworpen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. Uiteindelijk werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4610

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak)
en

het Dagelijks Bestuur van Holland Rijnland, verweerder

(gemachtigden: mr. T. Smittenaar van der Geer en mr. S. Ramdin).

Procesverloop

Bij besluit van 15 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 14 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft aanvullende stukken ingediend.
De zitting heeft op 2 maart 2022 plaatsgevonden via een beeldverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. [A] Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Wat er aan het besluit vooraf ging
1. Eiser huurt momenteel een kamer in Leiden. Na de scheiding van zijn partner heeft eiser geen zelfstandige woonruimte kunnen vinden. Eiser heeft twee minderjarige dochters die bij hun moeder verblijven. Hij wil zijn kinderen graag een stabiele en veilige woonomgeving bieden en heeft daarom een aanvraag om een urgentieverklaring ingediend. De aanvraag is echter gebaseerd op één persoon en niet op een gezin van drie personen.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser om een urgentieverklaring afgewezen op grond van artikel 20, vierde lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2019 (hierna: de Huisvestingsverordening), welke verder is uitgewerkt in beleidsregels [1] . Er is er geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem wanneer één van de ouders zelfstandige woonruimte heeft. Ook zijn de feiten niet zo bijzonder dat sprake is van hardheid, aldus verweerder.
Het standpunt van eiser in beroep
3. Eiser betoogt dat de Huisvestingsverordening in strijd is met de Huisvestingswet en de bedoeling van de wetgever. Eiser bevestigt dat er sprake is van gezamenlijk ouderlijk gezag, maar geeft daarbij aan dat zijn twee dochters lijden onder de huidige woonsituatie. Zijn ex-partner heeft namelijk last van psychische problemen en ernstige stemmingswisselingen. Eiser verwijst hierbij naar een melding van Veilig Thuis die ziet op een ruzie waar zijn ex-partner bij betrokken is geraakt. Het komt regelmatig voor dat eiser zijn dochters periodes lang niet mag zien, ondanks de gemaakte afspraken in het ouderschapsplan. Hij geeft aan dat de huidige situatie een negatieve impact heeft op zijn kinderen. Hij kan zijn dochters niet goed ontvangen door de beperkte ruimte op zijn kamer. De belangen van zijn kinderen zijn niet voldoende meegewogen door verweerder. Daarom is er strijd met het recht op familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) en met artikel 27 van het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: het IVRK), aldus eiser. Gelet op alle geschetste omstandigheden moet toepassing worden gegeven aan de hardheidsclausule.
Is de Huisvestingsverordening in strijd met de Huisvestingswet?
4. Ten aanzien van de beroepsgronden die namens eiser zijn aangevoerd over de Huisvestingsverordening, merkt de rechtbank op dat deze overeenkomen met de gronden die de gemachtigde van eiser heeft aangevoerd in eerdere procedures. Nu de rechtbank zich hier al eerder over heeft uitgelaten, volstaat zij met een verwijzing naar eerdere uitspraken. [2]
Is er een urgent woonprobleem?
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij de aan hem in de Huisvestingsverordening verleende bevoegdheid tot het toekennen van een urgentieverklaring, gelet op de tekst ervan, beoordelings- en beleidsvrijheid toekomt. Dit leidt er toe dat de rechtbank het bestreden besluit terughoudend moet toetsen. Het restrictieve beleid van verweerder ten aanzien van urgentieverklaringen heeft als doel de verdeling van de woningvoorraad onder de vele woningzoekenden op een zo rechtvaardig mogelijke manier te regelen. Het verlenen van voorrang aan de één betekent namelijk dat andere woningzoekenden langer op een woning moeten wachten. Bij het verlenen van urgentieverklaringen is verweerder gehouden aan de weigeringsgronden uit het opgestelde beoordelingssysteem. Dit beleid is door de hoogste bestuursrechter niet onredelijk geacht, gelet op het grote aantal aanvragen voor een urgentieverklaring en het in verhouding daarmee geringe aantal woningen dat voor toewijzing beschikbaar is. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van 9 maart 2016. [3]
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat eiser niet voor een urgentieverklaring in aanmerking komt. Er is geen sprake van dreigende dakloosheid voor eiser of zijn minderjarige kinderen. Ook heeft eiser niet aangetoond dat het woonprobleem niet in overleg met de andere ouder opgelost kan worden. Het is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van beide ouders om voor huisvesting van de kinderen te zorgen. Nu één van de ouders zelfstandige huisvesting heeft en er sprake is van gezamenlijk ouderlijk gezag, kan van de ouders worden verwacht het woonprobleem zelf op te lossen. Anders dan eiser stelt, gaat urgentie bij een beroep op de voorraad aan sociale huurwoningen niet zover dat dit ertoe strekt dat uitvoering kan worden gegeven aan een co-ouderschapsplan, waarin staat dat eiser niet verder dan 15 kilometer van Voorschoten mag verhuizen ten behoeve van de kinderen. Het is aan de civiele rechter om te bepalen of de regeling gewijzigd moet worden. Ook onderscheidt eisers situatie zich niet van andere alleenstaande ouders die na een relatiebreuk niet over zelfstandige woonruimte beschikken. Dat eiser zijn woning te klein vindt om met zijn kinderen te verblijven maakt, ingevolge de door verweerder gehanteerde regels, niet dat sprake is van een urgent huisvestingsprobleem
.
Is de weigering in strijd met de Grondwet of internationale verdragen?
7. Het betoog van eiser dat sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM, slaagt niet. Uit artikel 8 van het EVRM vloeit geen positieve verplichting voort tot verstrekking van een urgentieverklaring. Dat het voor eiser steeds moeilijker wordt om voor zijn kinderen te zorgen, leidt niet tot een ander oordeel. Het betoog van eiser dat sprake is van schending van artikel 27 van het IVRK, slaagt evenmin. Deze bepaling bevat geen normen die vatbaar zijn voor rechtstreekse toepassing door de rechter. Het is daarvoor niet voldoende concreet en behoeft nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving. Voor zover eiser heeft betoogd dat de (de urgentieregeling in) Huisvestingsverordening in strijd is met andere internationale verdragen of de grondwet verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van 22 februari 2022. [4]
Is er sprake van hardheid?
8. Dit brengt de rechtbank tot de vraag of verweerder toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de door eiser geschetste omstandigheden niet leiden tot onbillijkheden van overwegende aard waardoor verweerder gehouden was om, in afwijking van het opgestelde beleid, alsnog een urgentieverklaring te verstrekken. De rechtbank acht hierbij van belang dat eiser de urgentieaanvraag in eerste instantie voor zichzelf heeft ingediend en niet voor hemzelf en zijn kinderen. Verweerder heeft de aanvraag op deze manier beoordeeld.
Desondanks heeft eiser ook niet voldoende aangetoond dat de kinderen niet bij hun moeder kunnen blijven wonen. Uit de bijgevoegde documenten blijkt dat de kinderen in aanraking zijn gekomen met de politie, maar niet dat de psychische gesteldheid van de moeder hen daartoe heeft aangezet.
Bovendien reageert eiser voornamelijk op woningen in de regio Leiden. Wanneer eiser zijn zoekgebied uitbreidt zal hij, aldus verweerder, zonder meer aan een passende woning kunnen komen, mede doordat eiser al vier jaar en zeven maanden staat ingeschreven.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Toelichting op de Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2019.
2.Zie de uitspraken van 24 september 2021 (ECLI:NL:RBMNE:2021:4727), 2 november 2021 (ECLI:NL:RBMNE:2021:5701) en 1 december 2021 (ECLI:NL:RBMNE:2021:5870).
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), ( ECLI:NL:RVS:2016:628).
4.Uitspraak van rechtbank Den Haag van 22 februari 2022, (ECLI:NL:RBDHA:2022:1045).