ECLI:NL:RBDHA:2022:3334

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2022
Publicatiedatum
12 april 2022
Zaaknummer
AWB 20/5587, AWB 20/6383 en AWB 20/6394
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen voor verblijf bij referent op basis van middelenvereiste en gezinsherenigingsrichtlijn

In deze zaak hebben eisers, die de Sierra Leoonse nationaliteit bezitten, een aanvraag ingediend voor verblijf bij hun (gestelde) vader, referent. De aanvragen zijn door verweerder afgewezen op basis van het middelenvereiste, omdat referent een tijdelijke verblijfsvergunning heeft en een bijstandsuitkering ontvangt. De rechtbank heeft geoordeeld dat het tegenwerpen van het middelenvereiste niet in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn, maar dat er individuele omstandigheden kunnen zijn die dit wel kunnen maken. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende aandacht heeft besteed aan deze individuele omstandigheden en dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid. De beroepen zijn gegrond verklaard, de bestreden besluiten zijn vernietigd en verweerder is opgedragen om binnen tien weken nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van eisers. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/5587
AWB 20/6383
AWB 20/6394
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 14 maart 2022 in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres,

V-nummer: [# 1]
en
[eiser 1], eiser 1,
V-nummer: [# 2]
en
[eiser 2], eiser 2,
V-nummer: [# 3]
Gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. J. Werner),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M.J. Hofstra).

Procesverloop

Bij afzonderlijke (gelijkluidende) besluiten van 28 juni 2019 (primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] (referent)’ afgewezen.
Bij afzonderlijke besluiten van 30 juni 2020 (bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 7 december 2021 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2021. De beroepen zijn tegelijkertijd behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Voorts zijn verschenen referent en als tolk, A. Madu. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Achtergrond
1. Eisers en referent hebben allen de Sierra Leoonse nationaliteit. Eiseres is geboren op [geboortedatum 1] 2001, eiser 1 is geboren op [geboortedatum 2] 2002 en eiser 2 op [geboortedatum 3] 2008. Referent is geboren op [geboortedatum 4] 1984. Op 15 januari 2019 hebben eisers een aanvraag ingediend voor verblijf bij referent, hun (gestelde) vader. Eiseres is de dochter van de overleden zus van referent, eiser 1 en eiser 2 zijn de biologische kinderen van referent en zijn vrouw. De vrouw van referent is overleden.
2. Bij besluit van 23 januari 2020 is het bezwaarschrift kennelijk ongegrond verklaard. Op 7 april 2020 is het besluit van 23 januari 2020 ingetrokken, omdat verweerder aanleiding zag voor het doen van nader onderzoek. Vervolgens is overeengekomen dat referent schriftelijk zal worden gehoord, waarna schriftelijk vragen zijn gesteld aan referent. Deze vragen heeft referent beantwoord, waarna op 30 juni 2020 het bezwaar van eisers opnieuw ongegrond is verklaard.
Verweerders besluitvorming
3. Verweerder heeft de aanvragen van eisers in de primaire besluiten afgewezen omdat referent niet voldoet aan de voorwaarde zoals gesteld in artikel 3.15 van het Vb [1] . Referent heeft namelijk een rechtmatig verblijf dat tijdelijk is in de zin van artikel 3.5 van het Vb. Verweerder heeft de afwijzing vervolgens in bezwaar gehandhaafd maar dan om de reden dat referent niet voldoet aan het middelenvereiste, omdat referent een bijstandsuitkering ontvangt. Er is volgens verweerder ook niet gebleken of door eisers naar voren gebracht dat er sprake is van omstandigheden die moeten leiden tot vrijstelling van het middelenvereiste als bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, van het Vb of individuele omstandigheden als bedoeld in het Chakroun arrest [2] .
Beroepsgronden
4. Eisers voeren, kort samengevat, aan dat verweerder ten onrechte het middelenvereiste aan eisers tegenwerpt. Deze tegenwerping ontneemt in dit geval elk nuttig effect aan de Gezinsherenigingsrichtlijn [3] omdat referent met zijn verblijfsvergunning onder de beperking “medische behandeling” niet mág werken. Eisers voeren voorts aan dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de individuele omstandigheden van eisers en referent in het kader van het Chakroun arrest [4] en tegen de achtergrond van artikel 7 van het IVRK [5] en artikel 24 van het EU-Handvest [6] . Ook bij de beoordeling van het middelenvereiste moet volgens het O,S&L arrest van het Hof [7] van 6 december 2012 [8] rekening gehouden worden met het recht van ieder kind op regelmatig persoonlijk contact met zijn/haar beide ouders. Verweerder heeft ook ten onrechte geoordeeld dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM [9] in het nadeel van eisers uitvalt. Verweerder heeft daarbij ten onrechte gewicht toegekend aan het feit dat referent geen inkomen heeft en de vraag of het wel in het belang van eisers is om te worden verzorgd door referent. Volgens jurisprudentie van het EHRM [10] is het altijd in het belang van het kind om zijn gezinsleven samen met zijn ouders te kunnen uitoefenen. Verder heeft verweerder onvoldoende gewicht toegekend aan de objectieve belemmering om het gezinsleven in Sierra Leone uit te oefenen.
Verweerders standpunt
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het besluit niet in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn. Referent heeft een verblijfsvergunning op medische gronden gevraagd en gekregen en geen rechtsmiddel aangewend tegen de arbeidsbeperking op die verblijfsvergunning. Het staat referent vrij om een aanvraag in te dienen om wijziging van de beperking “medische behandeling” naar een beperking waarbij arbeid wel is toegestaan. Referent heeft na drie jaar ook de mogelijkheid om een verblijfsvergunning aan te vragen op grond van niet-tijdelijke humanitaire gronden als bedoeld in paragraaf B9/9 van de Vc [11] , en dat betekent dat de situatie dat referent niet aan het middelenvereiste kan voldoen slechts tijdelijk is. Daarbij hebben eisers nog niet aannemelijk gemaakt dat referent, als de arbeidsbeperking niet aan de orde zou zijn, wel zou kunnen voldoen aan het middelenvereiste of in aanmerking zou komen voor vrijstelling.
5.1
Voorts stelt verweerder dat er tussen referent en eisers weliswaar sprake is van familie- of gezinsleven, maar dat er geen sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM, omdat de belangen van de Staat zwaarder wegen dan de belangen van eiseres en referent. Verweerder erkent dat er een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Sierra Leone uit te oefenen vanwege de medische situatie van referent, maar er is volgens verweerder niet gebleken dat referent sinds zijn vertrek uit Sierra Leone contact met eisers heeft onderhouden en voor eisers heeft gezorgd. Evenmin is gebleken dat referent, gezien zijn ernstige ziektebeeld, voor eisers kan zorgen en de kosten van het levensonderhoud van eisers in Nederland niet voor rekening van de Staat zullen komen. De enkele stelling dat het in het belang van het kind is om bij zijn ouder te zijn, is op zichzelf niet voldoende voor de conclusie dat de belangenafweging in het voordeel van eisers dan wel referent moet uitvallen. De beoordeling van artikel 7 van het IVRK is daarbij volgens jurisprudentie van de Afdeling niet anders dan bij artikel 8 van het EVRM, waarbij rekening wordt gehouden met de rechten van het kind. [12] Daar komt bij dat eisers tot op heden altijd onder de hoede zijn geweest van een volwassen familielid en niet is onderbouwd dat en waarom dit niet kan worden gecontinueerd of dat referent zijn ouderrol niet kan blijven vervullen op de wijze zoals dat is gedaan vanaf 2010, sinds het verblijf van referent in Nederland. Het bestaan van een objectieve belemmering heeft hier geen invloed op. Eisers hebben meer banden met het land van herkomst dan met Nederland en de twee oudste eisers hebben hun vormende jaren in het land van herkomst doorgebracht. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat niet is gebleken van individuele omstandigheden als bedoeld in het Chakroun arrest [13] en dergelijke omstandigheden ook niet naar voren zijn gebracht.
Beoordeling door de rechtbank
6. Niet is in geschil dat referent niet aan het middelenvereiste voldoet.
In geschil is allereerst of het tegenwerpen van de voorwaarde ‘niet voldoen aan het middelenvereiste’ al in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn, althans afbreuk doet aan het nuttig effect daarvan, bij referenten aan wie een verblijfsvergunning is verleend met de aantekening ‘arbeid niet toegestaan’.
6.1.1
In artikel 3.13 van het Vb is het volgende opgenomen:
1. De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid, verleend aan het inartikel 3.14genoemde gezinslid van de inartikel 3.15bedoelde hoofdpersoon, indien wordt voldaan aan alle in de artikelen3.16 tot en met 3.22agenoemde voorwaarden.
2. In de overige gevallen kan de in het eerste lid bedoelde verblijfsvergunning worden verleend.
6.1.2
In artikel 3.15, eerste lid, van het Vb is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
De verblijfsvergunning bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend aan het in artikel 3.14 bedoelde gezinslid van:
b. een vreemdeling van 21 jaar of ouder met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, dat niet-tijdelijk is in de zin van artikel 3.5 blijkt, dat de hoofdpersoon iemand is met een niet-tijdelijk verblijfsrecht in de zin van artikel 3.5 Vb.
6.1.3
Uit artikel 3.5, tweede lid, aanhef en onder i, van het Vb blijkt dat een vergunning onder de beperking “medische behandeling” is aan te merken als een tijdelijke verblijfsvergunning.
6.2
De bevoegdheid die in artikel 3.13, tweede lid, van het Vb is opgenomen, is ingevuld in paragraaf B7/3.5 van de Vc. Volgens dit beleid wordt een referent, als hij in het bezit is van een verblijfsvergunning onder de beperking “medische behandeling”, vrijgesteld van het middelenvereiste als voorafgaand aan de aanvraag “medische behandeling” artikel 64 van de Vw [14] van toepassing is en eisers vallen onder meereizende of verblijvende gezinsleden.
6.3
De rechtbank stelt voorop dat bovenstaande regelgeving in veel gevallen aan een referent met een tijdelijke verblijfsvergunning met verblijfsdoel “medische behandeling” de mogelijkheid zal bieden vrijstelling te krijgen van het middelenvereiste. In het geval van referent gaat dat echter niet op, omdat hij niet kan onderbouwen dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is en ook niet aan de voorwaarden van paragraaf B7/3.5 van de Vc voldoet. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter nog niet dat het tegenwerpen van deze voorwaarde alleen daarom al in strijd is met doel en nuttig effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Verweerder wijst er immers terecht op, dat referent na drie jaar een aanvraag kan indienen om een niet-tijdelijke vergunning. Ter zitting hebben eisers opgemerkt dat dit de facto tot een ongeoorloofde wachttijd leidt, maar de rechtbank volgt dat standpunt niet. Voor zover eisers zouden doelen op de Afdelingsuitspraak van 21 september 2016 [15] en het daarin geciteerde onderdeel uit de richtsnoeren [16] met betrekking tot een niet in de richtlijn beoogde extra voorwaarde en wachttijd, overweegt de rechtbank dat dit ziet op een inkomen uit arbeid en niet op een inkomen uit sociale bijstand.
7. Dit neemt niet weg dat er individuele omstandigheden kunnen zijn die maken dat de tegenwerping van het middelenvereiste in dit geval toch in strijd is met doel en nuttig effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Verweerder heeft daar te weinig aandacht aan besteed en het besluit in zoverre onzorgvuldig voorbereid. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank eveneens voor de omstandigheden die verweerder in het kader van de belangenafweging van artikel 8 van het EVRM moet betrekken. Daartoe acht zij het volgende van belang.
8. Allereerst heeft verweerder in het bestreden besluit een andere afwijzingsgrond gehanteerd dan in het primaire besluit. Zoals eisers ter zitting terecht hebben opgemerkt, heeft verweerder hiermee gehandeld in strijd met werkinstructie 2019/16. In deze werkinstructie is immers opgenomen dat het in de rede ligt om in bezwaar te horen als tijdens de bezwaarprocedure een nieuwe afwijzingsgrond van toepassing is geworden. Weliswaar heeft verweerder, met instemming van eisers, schriftelijke vragen gesteld, maar deze vragen hadden geen betrekking op het middelenvereiste en eventuele bijzondere omstandigheden in dat kader. Bovendien stelt verweerder in het bestreden besluit ten onrechte dat er geen omstandigheden zijn aangevoerd als bedoeld in het arrest Chakroun. Omdat het middelenvereiste in het primaire besluit niet werd tegengeworpen, kan verweerder in het bestreden besluit niet tegenwerpen dat er in dit kader geen omstandigheden zijn aangevoerd. Daar komt bij dat, zoals verweerder ook ter zitting heeft erkend, verweerder referent in de bestuurlijke fase ten onrechte niet heeft bevraagd in hoeverre hij, gelet op zijn ziektebeeld, in staat is voor de kinderen te zorgen, terwijl verweerder dit in het kader van de belangenafweging van artikel 8 van het EVRM wel ten nadele van eisers laat meewegen in zijn besluit. En gelet op dit laatste heeft verweerder ook de belangen van de kinderen in de zin van artikel 3 van het IVRK onvoldoende betrokken.
Conclusie
9. De beroepen zijn gegrond wegens strijd met de artikelen 3:2, 3:46 en 7:12 van de Awb [17] .
De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals verweerder ter zitting heeft verzocht, de rechtsgevolgen in stand te laten. De besluiten worden vernietigd. Verweerder zal, alvorens nieuwe besluiten op bezwaar te nemen, nader onderzoek moeten doen, waarbij het in de rede ligt om referent te horen. De rechtbank stelt een termijn van tien weken om opnieuw op de bezwaren te beslissen.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank merkt de zaken daarbij aan als samenhangend in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2022.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.Vreemdelingenbesluit 2000.
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 maart 2010, C-578/08.
3.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
4.Zie noot 2.
5.Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
6.Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie.
8.C-356/11 en C-357/11, O., S. & L, ECLI:EU:C:2012:776
9.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
10.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
11.Vreemdelingencirculaire 2000.
12.Zie uitspraken van de Afdeling van 1 september, ECLI:NL:RVS:2016:2440, r.o. 7 en 8 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:416, r.o. 4.
13.Uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 maart 2010, C-578/08.
14.Vreemdelingenwet 2000.
16.mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 3 april 2014 betreffende richtsnoeren voor de toepassing van de Gezinsherenigingsrichtlijn (COM(2014) 201.
17.Algemene wet bestuursrecht.