In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 april 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn WGA-uitkering. Eiser, die sinds 2013 arbeidsongeschikt is door psychische klachten en andere gezondheidsproblemen, heeft in 2020 een WGA-loonaanvullingsuitkering aangevraagd. Het primaire besluit van 14 april 2020 wees deze aanvraag af, maar erkende wel dat eiser recht had op een WGA-vervolguitkering. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit 1 van 14 december 2020. Na een herbeoordeling in februari 2022, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 64,8%, heeft het Uwv het bestreden besluit 2 genomen, waarin het bezwaar alsnog gegrond werd verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit 1 is vervangen door het bestreden besluit 2 en dat eiser geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het eerste besluit. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslagen van het bestreden besluit 2 beoordeeld en geconcludeerd dat de beperkingen van eiser op zorgvuldige wijze zijn vastgesteld. De rechtbank heeft de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen gevolgd, omdat deze aan de vereisten van zorgvuldigheid, consistentie en begrijpelijkheid voldeden. Eiser heeft zijn klachten en beperkingen uiteengezet, maar de rechtbank oordeelde dat de subjectieve beleving van klachten niet leidend is voor het vaststellen van beperkingen.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van eiser en is het griffierecht vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsartsen in dit proces.