ECLI:NL:RBDHA:2022:3204

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
NL22.4870 en NL22.4881
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op uitzetting naar Algerije in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Algerijnse nationaliteit bezit. Eiser was op 22 maart 2022 in bewaring gesteld na zijn strafrechtelijke detentie, aanvankelijk op basis van zijn asielaanvraag. Na intrekking van deze aanvraag werd de maatregel van bewaring opgeheven, maar onmiddellijk daarna opnieuw opgelegd op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze besluiten, waarbij hij ook schadevergoeding heeft gevraagd.

Tijdens de zitting op 30 maart 2022, waar eiser via een beeldverbinding aanwezig was, heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord. Hij stelde dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije was, omdat de Spaanse autoriteiten een verzoek om terugname hadden afgewezen en er een laissez-passeraanvraag was ingediend. De rechtbank heeft overwogen dat de door verweerder aangevoerde omstandigheden onvoldoende waren om te concluderen dat er weer een concreet zicht op uitzetting naar Algerije was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregelen van bewaring onrechtmatig waren en heeft deze opgeheven met ingang van 31 maart 2022.

Daarnaast heeft de rechtbank een schadevergoeding van € 1.000 toegekend aan eiser voor de onrechtmatige detentie en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL22.4870 en NL22.4881

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Faddach-el Allachi).

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2022 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Verweerder heeft deze maatregel opgeheven en meteen daarna bij besluit van 22 maart 2022 (het bestreden besluit 2) aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw opgelegd.
Eiser heeft beroepen ingesteld tegen de bestreden besluiten. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als verzoeken om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 30 maart 2022 op een zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen via een beeldverbinding. Hij heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Als tolk is via een beeldverbinding verschenen K. Ajdid. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te bezitten.
2. Op 22 maart 2022 is eiser aansluitend op zijn strafrechtelijke detentie overgenomen en opgehouden door de vreemdelingenpolitie. Omdat eiser aanvankelijk een asielaanvraag had ingediend, is hij in eerste instantie in bewaring gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw. Nadat eiser echter heeft besloten om zijn asielaanvraag weer in te trekken, is die maatregel van bewaring opgeheven waarna meteen een maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw is opgelegd.
3. Eiser voert het volgende aan. Volgens eiser is hij ten onrechte op grond van artikel 50a van de Vw opgehouden, omdat op dat moment al duidelijk was dat de Spaanse autoriteiten het verzoek van verweerder om eiser op grond van de Dublinverordening [1] terug te nemen voor een tweede keer hadden afgewezen en er een laissez-passeraanvraag was ingediend bij de Algerijnse autoriteiten. Daarnaast voert eiser aan dat hij ten onrechte in eerste instantie op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw in bewaring is gesteld omdat dit is gebeurd op basis van zijn mededeling dat hij asiel wilde aanvragen, terwijl eiser op dat moment in de veronderstelling verkeerde dat hij dan niet langer gedetineerd zou worden en verweerder heeft nagelaten hierover uitleg te geven. Verder voert eiser aan dat het bestreden besluit 2 niet berust op een rechtmatig terugkeerbesluit, omdat in het terugkeerbesluit van 2 maart 2022 geen land van terugkeer is genoemd. Ook voert eiser aan dat het bestreden besluit 2 zonder handtekening aan hem is uitgereikt, aangezien de digitale ondertekening is gezet op een later tijdstip dan de dagtekening van de maatregel. Daarnaast voert eiser aan dat er geen concreet zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije bestaat. Ten slotte voert eiser aan dat onvoldoende is gemotiveerd waarom niet kon worden volstaan met een lichter middel, waarbij hij stelt dat hij in Frankrijk mogelijk een verblijfsrecht kan ontlenen aan het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017 in de zaak
Chavez-Vilchez(ECLI:EU:C:2017:354).
4. De rechtbank ziet aanleiding om zich eerst te buigen over het zicht op uitzetting naar Algerije. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat er recentelijk diverse ontwikkelingen hebben plaatsgevonden. Zo worden er weer presentaties bij de Algerijnse vertegenwoordiging in Nederland gehouden, waaronder op 16 februari 2022 en 3 maart 2022. Verder is er een werkafspraak met de consul, inhoudende dat per maand acht vreemdelingen kunnen worden gepresenteerd. Daarnaast zijn er in beperkte mate ook weer mogelijkheden om te vliegen naar Algerije. Verder heeft de consul van Algerije in een gesprek met de directeur internationale aangelegenheden van de Dienst Terugkeer en Vertrek gezegd dat er weer laissez-passers zullen worden verstrekt voor gedwongen vertrek. Bovendien zijn voor vertrek naar Algerije op vrijwillige basis met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie recent diverse laissez-passers verstrekt.
5. In haar uitspraak van 17 september 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) overwogen dat de presentaties vanaf maart 2020 hebben stilgelegen en dat er al zeer lange tijd geen laissez-passers zijn verstrekt om vreemdelingen vanuit bewaring naar Algerije uit te kunnen zetten. [2] De door verweerder genoemde omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kunnen concluderen dat er weer een concreet zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Algerije moet worden aangenomen. Weliswaar geeft de huidige opstelling van de Algerijnse autoriteiten blijk van enige medewerking, maar dit is onvoldoende om te concluderen dat er weer sprake is van een concreet zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Volgens vaste jurisprudentie is hiervoor namelijk mede bepalend of de autoriteiten van het land van herkomst van de vreemdeling voldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten. Hierbij verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 2 april 2021. [3] Ten aanzien van Algerije is op dit moment echter niet gebleken dat de autoriteiten - anders dan voorheen - daadwerkelijk weer laissez-passers verstrekken om vreemdelingen vanuit bewaring uit te kunnen zetten.
6. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet meer toe aan een bespreking van de overige beroepsgronden. De beroepen zijn gegrond en de maatregelen van bewaring zijn vanaf het moment van het opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring die bij het bestreden besluit 2 is opgelegd met ingang van 31 maart 2022.
7. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 10 dagen onrechtmatige tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel, tot een bedrag van € 1.000, bestaande uit 10 x € 100 (verblijf detentiecentrum).
8. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.518, bestaande uit een punt voor het indienen van beroepsschriften in samenhangende zaken zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Bpb en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart de beroepen gegrond;
 beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring (het bestreden besluit 2) met ingang van 31 maart 2022;
 veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eisers tot een bedrag van € 1.000 (duizend euro), te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518 (vijftienhonderdachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. Het dictum is telefonisch doorgegeven aan de gemachtigde van eiser op 31 maart 2022 om 08:56 uur en aan de gemachtigde van verweerder op 31 maart 2022 om 09:01 uur.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 604/2013.