2.3.Op verzoek van de advocaat van [eiseres] heeft mr. [X] , gepensioneerd ere-magistraat en voorzitter van de Nederlandstalige Brusselse SURB van 1 februari 2007 tot 31 februari 2015 (hierna: ‘mr. [X] ’), een adviesnota opgesteld, waarin hij de bij tussenvonnis verlangde gemotiveerde inschatting heeft gemaakt. In deze adviesnota van 28 januari 2022 valt onder meer het volgende te lezen:
“Mijn opdracht is beperkt tot een inschatting van de kans op vervroegde vrijheidstelling op 1/3 van haar straf ware Mevr. [eiseres] in België gebleven voor de uitzitten daarvan. (…)
Tenslotte een voorafgaande opmerking over het reclasseringsadvies d.d. 23 juni 2020. In vergelijking daarmee waren de verslagen die de SURB ontving vanwege de psychosociale dienst (PSD) van de gevangenissen beduidend uitgebreider én grondiger, zeker in dossiers van langgestraften. In de strafinrichting van Leuven-centraal bijvoorbeeld werd het dossier van langgestraften in de loop van hun detentie regelmatig besproken binnen de multidisciplinaire PSD en werd het PSD-verslag regelmatig aangevuld met een laatste stand van zaken. Bij levensdelicten werden de feiten grondig bestudeerd en besproken, waarvoor in de regel het strafdossier bij het OM werd opgevraagd. Er werden ook altijd meerdere gestandaardiseerde tests afgenomen m.o.o. de opmaak van een wetenschappelijk onderbouwd persoonlijkheidsbeeld van de veroordeelde en in het PSD-verslag werden de resultaten van die tests vermeld en toegelicht. Het betrof onder meer de WAIS (intelligentietest); de MMPI-2 (peilt naar 10 klinische schalen); de PCL-R (peilt naar psychopathie); e.a. In de rubriek “dossierinformatie” van het reclasseringsadvies staat dat gebruik is gemaakt van een aantal onderzoeken, maar die dateren van 2016/2017 of nog eerder. Niet altijd is mij duidelijk op basis van welk voorafgaand of eigen onderzoek daarbij tot een bepaald besluit is gekomen, zoals bijv. bij de beschermende factoren qua recidivegevaar dat er geen sprake is van psychopathie.
De (…) WERV maakt (…) een onderscheid tussen de voorwaardelijke invrijheidsstelling en de voorlopige invrijheidsstelling met het oog op verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering.
Dat wettelijk onderscheid is belangrijk bij het maken van de gevraagde inschatting. Mevr. [eiseres] (…) zou vallen onder de regeling van de voorlopige invrijheidstelling met het oog op de verwijdering van het grondgebied (=VIVG) (…)
Ook voor een VIVG zou Mevr. [eiseres] in aanmerking komen op 1/3 van haar straf. Maar de WERV noemt voor VI vijf door de SURB in te schatten mogelijke tegenindicaties (art. 47.§1), voor de VIVG gelden slechts drie van die vijf tegenindicaties (art. 47.§2). Die voor een VI twee extra te onderzoeken potentiële tegenaanwijzingen luiden: (1) de afwezigheid van vooruitzichten op sociale reclassering van de veroordeelde; (2) de houding van de veroordeelde ten aanzien van de slachtoffers van de misdrijven die tot zijn veroordeling hebben geleid.
In de lijn van de eerst genoemde bijkomende tegenindicatie voor VI (…) stelt art. 48 WERV dat een VI-dossier een sociaal reclasseringsplan moet bevatten waaruit de perspectieven op reclassering van de veroordeelde blijken. Voor en VIVG geldt die vereiste niet.
Mevr. [eiseres] is naar Belgisch recht sinds 20 februari 2021 in de tijdsvoorwaarden voor een VIVG. (…)
Onderzoek van de wettelijke tegenaanwijzingen:
Het risico op het plegen van nieuwe ernstige strafbare feiten:
De vraag blijft waarom Mevr. [eiseres] die op het ogenblik van de feiten nog erg jong was (net 23), voordien niets te maken had met criminaliteit en onder invloed stond van haar psychopate mededader MvV, een gevangenisstraf van 28 jaar krijgt opgelegd. (…) Wel blijf ik met die vraag zitten omdat er mogelijk aspecten waren bij de voorbereiding en de uitvoering van de op zich ernstige feiten, die de straftoemeting aan Mevr. [eiseres] nader verklaren. Een grondige bespreking van de voorbereiding en het eigenlijke verloop van de feiten vind ik niet in het reclasseringsadvies noch elders, waardoor mij mogelijk een element ontgaat dat vandaag de dag wijst op een verhoogd gevaar voor het plegen van nieuwe ernstige strafbare feiten bij haar.
Om het gevaar voor nieuwe ernstige strafbare feiten naar behoren te kunnen inschatten ontbreekt verder een meer uitgebreid persoonlijkheidsonderzoek met gestandaardiseerde tests. Mocht dit concrete dossier indertijd aan onze SURB zijn voorgelegd dan had ik bijkomende informatie gewenst over de gepleegde feiten en over Mevr. [eiseres] haar persoonlijkheid om het recidivegevaar te kunnen inschatten.
Detentiegedrag wordt in de WERV evenmin genoemd als mogelijke tegenindicatie voor een VIVG. Maar herhaald, aanhoudend slecht detentiegedrag wijst toch op een verhoogd recidivegevaar, en moet dus wel degelijk bekeken worden. De [mentor] , mentor van de betrokkene in P.I. [plaats] , geeft aan dat Mevr. [eiseres] zich erg goed gedraagt binnen die inrichting. (…) Die informatie pleit in het voordeel van Mevr. [eiseres] .
Meer elementen die wijzen in de richting van een eerder beperkt gevaar voor ernstige recidive in haren hoofde zijn het verloop van haar leven tot aan het ogenblik dat zij onder de negatieve invloed komt van mededader MvV. (…) Het verhaal van een onzekere, weinig weerbare jonge vrouw die verstrikt geraakt in de netten van een “loverboy” klinkt plausibel. Zij minimaliseert haar eigen rol bij de feiten niet, neemt er verantwoordelijkheid voor op en ze getuigt van schuldbesef. Ze is vragende partij om iets te veranderen aan wie ze is, ze volde een behandeling bij [...] tijdens haar detentie en staat open voor verdere begeleiding. (…) Gelet op haar intrinsieke motivatie, zou het mij geenszins verwonderen dat voor Mevr. [eiseres] een begeleiding voor na haar vrijstelling uitgewerkt zou zijn m.b.t haar post traumatisch stresssyndroom en haar nog pril beter zelfbeeld dat nog niet kon uitgetest worden in de praktijk. Ook het steunend netwerk van familie en een trouwe vriendin is gunstig om herval te voorkomen.
Het risico dat de veroordeelde de slachtoffers zou lastig vallen:
Nergens staat vermeld dat Mevr. [eiseres] de nabestaanden van het slachtoffer zou lastig vallen. (…)
Bovendien moet haar ingeval van een VIVG een algemene voorwaarde worden opgelegd die haar verbiedt om voor de duur van de proeftijd in België te komen (…)
De door de veroordeelde geleverde inspanningen om de burgerlijke partijen te vergoeden, rekening houdend met de vermogenssituatie van de veroordeelde zoals die door zijn toedoen is gewijzigd sinds het plegen van de feiten waarvoor hij veroordeeld is:
Mocht het inderdaad kloppen dat zij al enige tijd 15 à 20€ per maand betaalt met het weinige wat zij in de gevangenis verdient, dan zou de SURB aanvaarden dat zij aan deze tegenindicatie is tegemoetgekomen.
Voorwaarden ingeval van toekenning bij een VIVG:
De WERV voorziet dat ingeval van toekenning van een VIVG de veroordeelde wordt onderworpen aanalgemenevoorwaarden die altijd gelden en vermeld worden in het beschikkend gedeelte van het vonnis:
art. 55.1º - geen strafbare feiten plegen;
art. 55.3º - gevolg geven aan de oproepingen van het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, van de bevoegde diensten van de gemeenschappen die met de begeleiding is belast;
art. 55.4º - de verplichting om het grondgebied effectief te verlaten en het verbod om tijdens de proeftijd terug te keren naar België (…)
Art. 56 WERV handelt overbijzondere geïndividualiseerdevoorwaarden die de SURB kan opleggen bij de toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit (…)
Zoals ik hogerop schreef zou de SURB bij toekenning van een VIVG aan Mevr. [eiseres] wellicht twee bijzondere voorwaarden opleggen in het belang van de slachtoffers. Namelijk een verbod om de nabestaanden van het slachtoffer te verontrusten, en de verplichting tot effectief afbetalen van de schadevergoeding met bedragen in functie van haar inkomen. (…)
Verschillende elementen in het dossier van Mevr. [eiseres] maken dat sprake is van een dossier dat gunstig oogt voor wat betreft de toekenning van een VIVG was zij haar straf verder in België blijven ondergaan.
Op basis van de voorhanden zijnde informatie uit de vijf genoemde stukken kan ik evenwel niet stellen dat een VIVG haar hoogstwaarschijnlijk was verleend op 1/3 van haar straf, dit is op 20 februari 2021 (…) Zowel een grondige bespreking van de feiten als een meer uitgebreid persoonlijkheidsonderzoek met testen ontbreken, terwijl die beide informaties m.i. onontbeerlijk zijn om in dit concrete dossier het gevaar voor ernstige recidive goed te kunnen inschatten.
Concreet voor wat Mevr. [eiseres] betreft indien zij haar straf verder in België had ondergaan, acht ik het weinig aannemelijk dat zij op 1/3 van haar straf in VIVG zou zijn gegaan. Ik meen wel, gezien de vele positieve elementen die nu al in haar dossier voorhanden zijn, dat zij met grote waarschijnlijk in VIVG zou gaan één tot twee jaar na haar toelaatbaarheidsdatum.”