Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
Het misdrijf pleegde zij met haar toenmalige partner (verder: ‘vriend’).
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en de Staat der Nederlanden. [eiseres] verzocht de Staat om haar op 20 februari 2021 voorwaardelijk in vrijheid te stellen, met een beroep op de Belgische regeling voor voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.). De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] in België was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 jaar voor het medeplegen van een levensdelict. Na haar overbrenging naar Nederland heeft de Minister van Veiligheid en Justitie de Belgische veroordeling erkend, maar de v.i.-regeling van Nederland toegepast, die inhoudt dat [eiseres] pas na het uitzitten van twee derde van haar straf in aanmerking komt voor v.i. De rechtbank oordeelde dat de Staat niet onterecht heeft geweigerd om de Belgische v.i.-regeling toe te passen, omdat niet met voldoende zekerheid vaststaat dat [eiseres] in België voorwaardelijk in vrijheid zou zijn gesteld. De rechtbank benadrukte dat de minister de bevoegdheid heeft om de Belgische regeling toe te passen, maar dat dit alleen kan als het zeker of hoogstwaarschijnlijk is dat de Belgische autoriteiten v.i. zouden verlenen. De rechtbank heeft de vordering van [eiseres] afgewezen, maar de Staat werd aangespoord om de informatie die door [eiseres] was aangedragen serieus te overwegen en te verifiëren.