ECLI:NL:RBDHA:2022:3146

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
NL22.629
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens gebrek aan nieuwe elementen en bevindingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, van Iraanse nationaliteit, had op 1 oktober 2021 een herhaalde asielaanvraag ingediend, nadat zijn eerdere aanvraag op 8 april 2021 als kennelijk ongegrond was afgewezen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde de nieuwe aanvraag niet-ontvankelijk, omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen had ingediend die zijn vrees voor vervolging konden onderbouwen. Eiser voerde aan dat hij documenten had overgelegd die zijn vrees voor vervolging door de Iraanse autoriteiten moesten onderbouwen, maar deze werden door Bureau Documenten als hoogstwaarschijnlijk niet authentiek beoordeeld.

Tijdens de zitting op 9 februari 2022 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Eiser stelde dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om zijn asielmotieven mondeling toe te lichten en dat het onderzoek van Bureau Documenten niet zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de overgelegde documenten geen nieuwe elementen bevatten die de kans op internationale bescherming aanzienlijk vergrootten. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om nieuwe bewijzen aan te dragen, wat hij niet had gedaan.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk was verklaard. Eiser had geen recht op proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.629

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [V-nummer]
mede namens zijn minderjarig kind [naam minderjarig kind]
(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovács).

ProcesverloopBij besluit van 12 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.630, op 9 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Malwand-Baraki. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Kort voor de zitting heeft verweerder nog een reactie van Bureau Documenten ingestuurd. Ter zitting is eiser in de gelegenheid gesteld daarop nog schriftelijk te reageren, hetgeen hij heeft gedaan op 10 februari 2022. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is van Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum]. Op 5 oktober 2018 heeft hij in Nederland een eerste asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 8 april 2021 heeft verweerder die aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond [1] . Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 18 juni 2021 ongegrond verklaard [2] . Deze uitspraak is door de Afdeling [3] bij uitspraak van 8 juli 2021 bevestigd.
2. Op 1 oktober 2021 heeft eiser onderhavige asielaanvraag ingediend. Eiser heeft drie documenten overgelegd ter onderbouwing van deze aanvraag, en stelt daarbij als volgt. Op grond van deze documenten moet alsnog geloofwaardig worden geacht dat hij nog steeds wordt gezocht door de Iraanse inlichtingendienst, dat hij nog steeds in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten staat, en dat hij hierdoor bij terugkeer vreest voor ernstige schade vanwege zijn etnische achtergrond en politieke overtuiging.
3. Op 19 november 2021 is er een voornemen uitgebracht om de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk te verklaren [4] , omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen aan de aanvraag ten grondslag heeft gelegd. De door eiser overgelegde documenten zijn door Bureau Documenten onderzocht. Uit het onderzoek van 4 november 2021 blijkt dat alle drie de documenten hoogstwaarschijnlijk niet echt zijn en hoogstwaarschijnlijk niet door de daartoe bevoegde instantie zijn opgemaakt en afgegeven. Op 22 november 2021 heeft eiser een zienswijze tegen dit voornemen ingediend, waarin wordt aangevoerd dat hij nog een drietal originele documenten heeft met stempels waaruit blijkt dat de eerder ingebrachte documenten origineel en echt zijn. Volgens eiser zijn niet de juiste originele documenten onderzocht door Bureau Documenten nu de andere documenten niet gewaarmerkt waren door de notaris. Eiser heeft de gelegenheid gekregen om de nieuwe documenten over te leggen, die vervolgens zijn onderzocht door Bureau Documenten. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw, omdat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen aan de aanvraag ten grondslag heeft gelegd. In de vorige procedure heeft verweerder de problemen met autoriteiten vanwege politieke betrokkenheid, detentie, marteling en vonnis na aankomst in Iran en de problemen met autoriteiten na een incident met Peshmerga, ongeloofwaardig bevonden. Uit het onderzoek van Bureau Documenten van 14 december 2021 volgt dat alle drie de documenten een ‘kopie conform origineel’ betreffen. Bij alle drie de documenten wordt dan ook door Bureau Documenten verwezen naar de eerder onderzochte documenten. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser ook met de inhoud van deze documenten er niet in is geslaagd om zijn problemen en vrees voor vervolging alsnog geloofwaardig te maken.
4. Eiser voert hier in beroep tegen aan dat het onderzoek van Bureau Documenten niet inzichtelijk is en daarom ook onzorgvuldig, nu niet is gebleken dat de stempels van de gewaarmerkte kopieën zijn onderzocht. Het onderzoeksresultaat verwijst enkel naar het eerste onderzoeksresultaat van 4 november 2021. Verder is eiser ten onrechte niet is gehoord op zijn asielmotieven en heeft daarom in de zienswijze een nader verklaring gegeven over het verkrijgen van de documenten die overeenkomt met de informatie in het algemeen ambtsbericht Iran [5] . Eiser is financieel niet in staat om een contra-expertise te laten verrichten. Hierdoor is geen sprake meer van ‘equality of arms’. Een gehoor zou daarvoor een oplossing zijn geweest. Verweerder stelt ook ten onrechte dat wat betreft de inhoud van de overgelegde documenten, geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Uit de inhoud van de documenten blijkt immers dat hij in de negatieve aandacht van de Sepah staat. Ook ten onrechte wordt tegengeworpen dat in de oproep geen reden wordt vermeld. Tot slot wijst eiser ter nadere onderbouwing van de gronden op het arrest L.H. tegen Nederland [6] , en stelt dat de motivering van verweerder niet in lijn is met dit arrest.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat verweerder een herhaalde asielaanvraag niet-ontvankelijk kan verklaren als de vreemdeling hier geen nieuwe elementen of bevindingen aan ten grondslag heeft gelegd of als daarin geen relevante nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen [7] . Dit betekent dat het op de weg van eiser ligt om bij zijn herhaalde aanvraag nieuwe elementen of bevindingen naar voren te brengen.
6. Verweerder heeft de door eiser ingebrachte documenten door Bureau Documenten laten onderzoeken. Uit het rapport van Bureau Documenten blijkt dat de door eiser ingebrachte documenten hoogstwaarschijnlijk niet echt zijn en hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd zijn opgemaakt en afgegeven door een daartoe bevoegde instantie. Ook kan niet worden vastgesteld of de documenten inhoudelijk juist zijn.
7. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten een deskundigenadvies, waar verweerder in beginsel van uit mag gaan [8] . Wel moet verweerder zich, indien hij een dergelijk advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, ervan vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Eiser heeft geen contra-expertise ingebracht. Hetgeen hij naar voren heeft gebracht, biedt geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van het onderzoeksresultaat. Zo zijn de stempels van algemene aard en niet specifiek voor een bepaalde rechtbank of, naar redelijkerwijs mag worden aangenomen, andere instantie. Ook blijkt nergens uit waar de stempels vandaan komen of door wie ze zijn afgegeven. Eiser heeft evenmin op een andere wijze de authenticiteit van de documenten aangetoond of aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat de overgelegde documenten niet kunnen worden gezien als nieuwe elementen of bevindingen, en dat de stempels niets toevoegen of afdoen aan het onderzoek dat eerder is gepleegd.
8. Overigens heeft verweerder met betrekking tot de inhoud van de overgelegde documenten niet ten onrechte overwogen dat eiser niet heeft aangetoond dat hij door de Iraanse autoriteiten wordt vervolgd en daarom vreest voor ernstige schade. Verweerder heeft in dit verband erop gewezen dat uit het algemeen ambtsbericht niet blijkt dat in een oproep geen reden wordt vermeld dan wel enkel een algemene reden wordt vermeld. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat deze documenten niet kunnen worden aangemerkt als een nieuwe element of bevinding die de kans op internationale bescherming aanzienlijk groter maken. Anders dan eiseres aanvoert, is het bestreden besluit dan ook niet in strijd met het L.H.-arrest.
9. De kern van het beginsel van ‘equality of arms’ is erin gelegen dat tussen partijen evenwicht moet bestaan met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen [9] . Het enkele feit dat het voor een vreemdeling niet mogelijk zou zijn om een contra-expertise over te leggen, betekent nog niet dat een vreemdeling hiervoor moet worden gecompenseerd, aangezien hij andere mogelijkheden heeft om met relevant bewijs te komen [10] . Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij geen reële mogelijkheid zouden hebben om wél een succesvolle contra-expertise over te leggen. Er is in dit geval dan ook geen noodzaak om eiser te compenseren voor het niet kunnen aanleveren van bewijs.
10. In paragraaf C1/2.9 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is een niet-limitatieve lijst opgenomen van situaties waarin verweerder kan besluiten om af te zien van een gehoor. In Werkinstructie 2019/9 is dit nader toegelicht. Een van deze situaties bestaat wanneer een vreemdeling zich beroept op hetzelfde asielrelaas als in diens eerdere procedure, zonder dat er nieuwe elementen of bevindingen zijn. Dat eiser naar zijn zeggen de aan de aanvraag ten grondslag gelegde documenten tijdens een gehoor had kunnen toelichten, leiden niet tot een ander oordeel over de aanvraag. Eiser is immers in de gelegenheid gesteld om schriftelijk zijn aanvraag toe te lichten aan de hand van het M35-O formulier en de zienswijze. Verweerder heeft dan ook van horen kunnen afzien.
11. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr.Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw).
2.Uitspraak van rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 18 juni 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:6474.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, Vw
5.Algemeen Ambtsbericht Iran van februari 2021, p. 110.
6.Het arrest van 10 juni 2021 van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ECLI:EU:C:2021:478 (L.H.-arrest).
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1759.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:636.
9.Zie uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674.
10.Zie uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1904.