ECLI:NL:RBDHA:2021:6474

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
NL21.5411
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse nationaliteit op grond van politieke betrokkenheid en problemen met autoriteiten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 juni 2021, is de asielaanvraag van eiser, een Iraanse nationaliteit, afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft problemen met de Iraanse autoriteiten gerapporteerd, die voortvloeien uit zijn politieke betrokkenheid bij de Democratic Party of Iranian Koerdistan (PDKI) en zijn activiteiten als taxichauffeur voor Peshmerga's. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van eiser inconsistent zijn en dat hij niet overtuigend heeft aangetoond dat hij persoonlijk door het regime in Iran in de negatieve belangstelling staat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser over zijn detentie, marteling en vonnis na aankomst in Iran niet kan worden aangenomen, en dat de problemen die hij heeft ervaren niet van dien aard zijn dat ze een reëel risico op vervolging opleveren. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de stelling van eiser dat hij niet is bevraagd over zijn politieke activiteiten niet kan worden gevolgd, aangezien hij zelf heeft verklaard dat hij vooral binnen zijn eigen kring kritiek heeft geuit. De rechtbank concludeert dat de asielaanvraag van eiser terecht is afgewezen en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.5411
v-nummers: [nummer 1] en [nummer 2]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser,

mede namens zijn minderjarige kind
[naam 2]
(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F.F.M. van de Kamp).

ProcesverloopBij besluit van 8 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.5412, plaatsgevonden op 20 mei 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die per skype-verbinding heeft deelgenomen aan de behandeling ter zitting.

Overwegingen

1. Eiser is van Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum].
2. Op 5 oktober 2018 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Hieraan legt hij ten grondslag dat hij problemen met de Iraanse autoriteiten heeft gekregen nadat hij Peshmerga’s heeft vervoerd met zijn taxi. Verder heeft eiser verklaard dat hij problemen heeft ondervonden met de Iraanse autoriteiten vanwege politieke betrokkenheid bij
the Democratic Party of Iranian Koerdistan(PDKI). Ook heeft hij verklaard dat hij na terugkeer in Iran vanuit Finland is aangehouden, is gedetineerd en er een vonnis van de rechtbank tegen hem is uitgesproken. Tot slot heeft eiser verklaard dat hij discriminatie heeft ondervonden vanwege zijn Koerdische etniciteit.
3. Het asielrelaas bevat de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Problemen met autoriteiten vanwege politieke betrokkenheid 2010/2012;
  • Detentie, marteling en vonnis na aankomst in Iran;
  • Problemen met autoriteiten na incident met Peshmerga;
  • Discriminatie vanwege het behoren tot de Koerden.
4. Eisers identiteit, nationaliteit en herkomst acht verweerder geloofwaardig. Dit geldt ook voor de discriminatie vanwege zijn Koerdische etniciteit. Uit de verklaringen van eiser blijkt volgens verweerder alleen niet dat de ondervonden discriminatie een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor eiser onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Verweerder vindt de andere drie relevante elementen niet geloofwaardig. Gelet op de tegenstrijdige verklaringen van eiser heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. [1]
5. Op wat eiser hiertegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Problemen met autoriteiten vanwege politieke betrokkenheid 2010/2012
6. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is omdat hij niet is bevraagd over de ‘grotere kringen’ waarin hij stelt kritiek te hebben geuit op het beleid van het regime, terwijl hij wel heeft verklaard waar die kritiek uit bestond. Verder verwijst eiser naar verschillende bronnen die in de zienswijze zijn aangehaald [2] waaruit volgens hem volgt dat politieke activiteiten door Koerden een risico op negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten met zich brengen en dat de drempel voor verdenking laag is. Eiser voert daarnaast aan dat hij zichzelf als sympathisant en als lid van de partij beschouwt en dat hij deze begrippen door elkaar gebruikt. Daarnaast volgt uit verschillende bronnen dat je niet eens lid hoeft te zijn om in de negatieve aandacht van de autoriteiten te komen te staan. [3] Eiser stelt zich op het standpunt dat ten onrechte wordt tegengeworpen dat de namen van zijn vrienden niet te verifiëren zijn en dat zijn vrees ten aanzien van de problemen in 2012 niet geconcretiseerd is met zijn eigen ervaringen. Eiser voert verder aan dat een verklaring van de PDKI alleen maar te verkrijgen is op verzoek van de aanvrager en dat de verklaring pas na onderzoek bij referenten wordt afgegeven.
7. Ter zitting is gebleken dat niet in geschil is dat politieke activiteiten door Koerden een risico op negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten met zich brengen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk door het uiten van kritiek in de negatieve belangstelling is komen te staan van de autoriteiten. De stelling dat het bestreden besluit onzorgvuldig is omdat eiser niet is bevraagd over de grotere kringen waarin hij stelt kritiek te hebben gehad wordt dan ook niet gevolgd, aangezien eiser zelf heeft verklaard dat hij vooral binnen eigen kring kritiek uitte en niet heeft toegelicht wat de grotere kringen inhouden. [4] Het is verder ook aan eiser om aannemelijk te maken hoe en waarom hij door het uiten van kritiek in de negatieve belangstelling is komen te staan. Dit heeft hij niet nader onderbouwd.
Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht overwogen dat eiser wisselende verklaringen heeft afgelegd in zijn gehoren en de correcties en aanvullingen over het gestelde lidmaatschap. Ook heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat niet kan worden ingezien dat eiser te vrezen heeft vanwege politieke activiteiten, gezien deze wisselende verklaringen in samenhang met het feit dat eiser nooit direct contact met de partij heeft gehad.
Ten aanzien van de namen van vrienden die eiser heeft genoemd is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet heeft kunnen tegenwerpen dat deze niet te verifiëren zijn. Wel heeft verweerder kunnen overwegen dat eiser daarmee nog niet heeft aangetoond dat deze personen daadwerkelijk betrokken zijn bij de partij. Ook is daarmee de gestelde politieke betrokkenheid van eiser niet aannemelijk gemaakt.
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat de door eiser gestelde vrees voor terugkeer naar Iran is gebaseerd op vermoedens van eiser en op geen enkele wijze nader is onderbouwd. Zo heeft eiser verklaard te zijn vertrokken naar Finland omdat hij denkt dat zijn vriend is opgepakt vanwege activiteiten van de PDKI en hij om die reden denkt ook te vrezen te hebben voor de autoriteiten. Daarbij heeft verweerder terecht betrokken dat deze veronderstelling niet rijmt met de omstandigheid dat eiser heeft verklaard dat hij geen problemen heeft gehad met de autoriteiten in de twee dagen na de arrestatie van zijn vriend en voor zijn vertrek. [5]
Verder heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat het document waarin staat dat eiser een sympathisant is van de PDKI, is opgesteld op verzoek van eiser en dat niet duidelijk is waar de informatie op is gebaseerd. De stelling van eiser dat een verklaring alleen maar te verkrijgen is op verzoek van de aanvrager en dat de verklaring pas na onderzoek bij referenten wordt afgegeven, is niet onderbouwd en kan niet leiden tot een andere conclusie.
Inreis 2009
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat ten onrechte wordt tegengeworpen dat hij in 2009 vanuit Finland op legale wijze is teruggekeerd en dat gesteld noch gebleken is dat hij bij zijn inreis in 2009 problemen heeft ervaren, aangezien uit het rapport aanmeldgehoor blijkt dat het paspoort bij inreis is ingenomen. [6] Hier is niet verder op doorgevraagd en dit is onzorgvuldig, aldus eiser.
9. De rechtbank is met eiser van oordeel dat verweerder niet heeft kunnen tegenwerpen dat er gesteld noch gebleken is dat eiser bij zijn inreis in 2009 problemen heeft ervaren. Eiser heeft in zijn aanmeldgehoor Dublin namelijk verklaard dat zijn paspoort is ingenomen toen hij in 2009 terugkeerde naar Iran. [7] Dit onderdeel van verweerders overwegingen is echter van ondergeschikte aard. De rechtbank verbindt aan deze onjuistheid daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel en asielaanvraag in Finland
10. Eiser voert aan dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van zijn eerdere asielaanvraag in Finland ten onrechte wordt tegengeworpen. Verweerder dient de verklaringen van eiser te beoordelen in het kader van de onderhavige asielaanvraag aangezien hij een eigen verantwoordelijkheid heeft. In dit kader wordt verwezen naar een zaak waarbij verweerder niet uitgaat van een interstatelijk vertrouwensbeginsel als dit in het nadeel van de gewenste uitkomst zou leiden.
11. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat eiser al in de gelegenheid is geweest om over zijn politieke activiteiten tussen 2010 en 2012 te verklaren in Finland. Verweerder heeft in het licht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel dat geldt tussen Finland en Nederland, relevant kunnen vinden dat de asielaanvraag van eiser is afgewezen door de Finse autoriteiten. Eiser heeft geen documenten overgelegd met betrekking tot zijn asielaanvraag in Finland op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat er niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank merkt in dit kader verder op dat verweerder het relevante element ‘Problemen met autoriteiten vanwege politieke betrokkenheid 2010/2012’ wel op geloofwaardigheid heeft getoetst en dus bij zijn beoordeling heeft betrokken.
Tussenconclusie
12. Uit bovenstaande volgt dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat eiser zijn gestelde problemen met de Iraanse autoriteiten vanwege zijn politieke activiteiten tussen 2010 en 2012 niet aannemelijk heeft gemaakt.
Detentie, marteling en vonnis na aankomst in Iran
13. Eiser voert aan dat ten onrechte wordt tegengeworpen dat hij een onjuiste datum heeft genoemd aangaande zijn terugkeer naar Iran. Eiser heeft verklaard dat hij slecht is in het onthouden van data. Volgens eiser is hij ten onrechte niet geconfronteerd met inconsistenties of tegenstrijdigheden in zijn verklaringen met betrekking tot data terwijl dit op grond van artikel 3.113, tweede lid, van het Vb [8] wel moet. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat ten onrechte is tegengeworpen dat het bewijsstuk over het zich moeten melden bij de autoriteiten slecht leesbaar is, het document wordt ten onrechte zonder motivering ter zijde geschoven. Ook wordt ten onrechte tegengeworpen dat het document niet vermeldt waarom hij zich moet melden, dit wordt immers niet in de oproep gezet. De meldplicht blijkt tevens uit algemene bronnen. [9] Eiser voert daarnaast aan dat een verklaring over de reden van zijn bezoek aan Finland in 2009 niet tegengeworpen kan worden in de huidige zaak. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte verwijst naar het Sana-systeem waaruit zou blijken dat eiser juridische documenten kan verkrijgen. Het systeem is pas recentelijk geïntroduceerd en niet blijkt dat oude documenten daarin zijn opgenomen. Ter onderbouwing verwijst eiser naar het Algemeen Ambtsbericht Iran. [10] Uit dit Ambtsbericht volgt ook dat vonnissen van revolutionaire rechtbanken in de regel mondeling worden uitgesproken en veroordeelden en overige belanghebbenden nauwelijks inzicht krijgen in deze documenten.
14. Gebleken is dat eiser in het nader gehoor niet is geconfronteerd met de tegenstrijdigheden in zijn verklaringen ten aanzien van de datum van terugkeer en zijn detentie in Iran. Dat de gehoormedewerker eiser niet (direct) met deze tegenstrijdigheden heeft geconfronteerd, betekent niet dat dit niet aan eiser – zonder aanvullend gehoor – kan worden tegengeworpen. Eiser heeft immers de gelegenheid gehad hierop in de correcties en aanvullingen en in de zienswijze te reageren en heeft hiervan ook gebruik gemaakt. Verweerder heeft in de door eiser gegeven reactie geen voldoende verklaarbare reden kunnen vinden voor de tegenstrijdigheden van eiser in zijn verklaringen. Dat eiser slecht is in het onthouden van data is geen verschoonbare reden en blijkt overigens niet uit het medisch advies.
Verweerder heeft in het bestreden besluit niet ten onrechte overwogen dat los van de kwaliteit van het bewijsstuk over het melden bij de autoriteiten, dit document niet aantoont waarom eiser zich moet melden. Dat de meldplicht ook uit algemene bronnen blijkt doet hier niet aan af.
Verweerder heeft verder terecht tegengeworpen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de reden van zijn eerste bezoek in Finland in 2009. Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder heeft kunnen overwegen dat van eiser in alle redelijkheid verwacht mag worden dat hij iets van bewijs dan wel documenten kan overleggen van het tegen hem gewezen vonnis. De rechtbank volgt eiser dat het portaal van het Sana-systeem niet raadpleegbaar is voor eiser en hij niet uit die gegevens kan putten. Daar staat echter tegenover dat het vonnis een wezenlijk onderdeel is van het asielrelaas van eiser en daarom van hem verwacht kan worden dat hij documenten kan overleggen ter onderbouwing van zijn standpunt en dat hij meer over het vonnis kan verklaren dan de enkele stelling dat er een vonnis is. Temeer daar eiser al geruime tijd in de Europese Unie verblijft en in de gelegenheid moet zijn geweest om via andere kanalen aan enige documenten te kunnen komen.
Tussenconclusie
15. Uit voorgaande volgt dat verweerder de verklaringen omtrent eisers detentie, marteling en vonnis na aankomst in Iran niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
Problemen met autoriteiten na incident met Peshmerga
16. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte overweegt dat er een vaag beeld is geschetst over het incident, omdat eiser niet weet te vertellen door wie er uiteindelijk is geschoten. Er wordt ten onrechte tegengeworpen dat uit de situatie blijkt dat eiser een passant was van een schietpartij tussen onbekende partijen. Uit het relaas van eiser blijkt dat zijn auto werd achtervolgd door een auto van het regime. Het incident moet gezien worden in het licht van de etnische achtergrond van eiser en de eerdere problemen van hemzelf en die van zijn familie met de autoriteiten. De verklaringen van zijn familieleden zijn ten onrechte niet kenbaar meegenomen in de beslissing van verweerder, er kan niet worden tegengeworpen dat deze verklaringen niet objectief zijn aangezien het gaat om directe bronnen. Eiser verwijst in dit kader naar het UK Home Office Report. [11] Er blijkt ook niet dat verweerder zijn beslissing heeft gebaseerd op externe informatiebronnen.
17. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser over het algemeen een vaag beeld heeft geschetst over het incident, ondanks het feit dat hij een aantal vragen concreet heeft beantwoord. Verweerder heeft in dit verband kunnen overwegen dat van eiser ten minste kan worden verwacht dat hij een helder beeld kan schetsen van de gebeurtenis en dat hij kan verklaren wie er op wie geschoten heeft, aangezien eiser op grond van dit incident besloten heeft om Iran te verlaten. Verweerder heeft ook niet ten onrechte overwogen dat eiser zijn vrees voor de Iraanse autoriteiten vanwege dit incident heeft gebaseerd op zijn eigen aannames. [12]
Ten aanzien van de verklaring van eisers familieleden kan de rechtbank het standpunt van verweerder volgen dat de verklaringen van eisers familieleden verklaringen van derden zijn en niet kunnen worden beschouwd als objectief verifieerbare bronnen.
De rechtbank volgt verder het door verweerder ter zitting ingenomen standpunt dat er niet wordt toegekomen aan externe informatiebronnen aangezien het asielrelaas van eiser niet geloofwaardig is bevonden.
Tussenconclusie
18. Uit bovenstaande volgt dat verweerder de verklaringen over de problemen met de autoriteiten na het incident met Peshmerga niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht.
Kennelijke ongegrondheid
19. Eiser voert aan dat er geen sprake is van kennelijk inconsequente en tegenstrijdige, kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen die strijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst, waardoor zijn verklaringen alle overtuigingskracht wordt ontnomen met betrekking tot de vraag of hij in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel.
20. Ter zitting heeft verweerder ten aanzien van de kennelijke ongegrondheid verwezen naar hetgeen is opgenomen in het bestreden besluit. Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat in het geval de rechtbank oordeelt dat het besluit ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard, de aanvraag nog steeds terecht ongegrond is verklaard.
21. Gezien het bovenstaande heeft verweerder in het bestreden besluit terecht overwogen dat de tegenstrijdige verklaringen over de asielaanvraag in 2009 en de detentie in 2014 in stand blijven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de asielaanvraag van eiser niet ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw. Het is vast beleid van verweerder om in die gevallen aan vreemdelingen een vertrektermijn te onthouden. [13] Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die maken dat dit ten aanzien van eiser onredelijk is.
22. Nu aan eiser geen terugkeertermijn wordt gegund, is verweerder gehouden een inreisverbod op te leggen. [14]
Eindconclusie
23. Verweerder heeft niet ten onrechte geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid vanmr. N.M.L. van der Kammen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw.
2.Waaronder het UK Home Office Country Information and Guidance rapport over Koerden in Iran van januari 2019.
3.Het UK Home Office Country Information and Guidance rapport over Koerden in Iran van januari 2019 en pagina 32 van het Algemeen Ambtsbericht Iran van februari 2021.
4.Pagina 10 van het nader gehoor.
5.Pagina’s 6 en 13 van het nader gehoor.
6.Pagina 9 rapport aanmeldgehoor Dublin.
7.Pagina 9 rapport aanmeldgehoor Dublin.
8.Vreemdelingenbesluit 2000.
9.UK Home Office report van 2015.
10.Pagina 109 van het Algemeen Ambtsbericht Iran van februari 2021.
11.Paragraaf 10.5.1.
12.Pagina 16 van het nader gehoor.
13.Zie ook artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000.
14.Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000.