ECLI:NL:RBDHA:2022:2854

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2022
Publicatiedatum
30 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3056
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ongegrondverklaring van bezwaar inzake nabetalingen en loonheffing door korpschef van politie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2022 uitspraak gedaan in een bodemprocedure tussen een eiser en de korpschef van politie. De eiser, die te maken had met een salarisverlaging wegens langdurige ziekte, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de korpschef waarin twee nabetalingen zijn gedaan. Deze nabetalingen waren het gevolg van het ongedaan maken van kortingen op het salaris van de eiser, die waren toegepast vanwege zijn ziekte. De eiser stelde dat de nabetalingen te laag waren en dat de toegepaste loonheffing niet correct was. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een zitting op 16 maart 2022, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden.

De rechtbank overwoog dat de korpschef in het bestreden besluit had aangegeven dat de juiste loonheffingstabellen waren toegepast en dat de besluiten tot loonkorting niet onrechtmatig waren, omdat de beroepsziekte van de eiser pas later was erkend. De eiser voerde aan dat de nabetaling onvoldoende inzichtelijk was en dat de bedragen niet goed te herleiden waren. De rechtbank oordeelde echter dat de eiser zijn betwisting van de bedragen onvoldoende had gemotiveerd en dat de korpschef de loonheffing correct had toegepast volgens de geldende richtlijnen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat het bestreden besluit niet onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de korpschef niet verplicht was om de proceskosten van de eiser te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3056

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.J. van der Torn),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Aarts LL.M. Eur).

Procesverloop

Bij salarisspecificatie van maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder twee nabetalingen gedaan, die verband houden met het ongedaan maken van kortingen wegens ziekte.
Bij besluit van 4 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden door middel van een beeldverbinding op 16 maart 2022. Daaraan namen deel eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder. Het beroep is behandeld samen met het beroep van eiser met zaaknummer SGR 21/4062. In beide zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Op grond van langdurige ziekte is eiser gekort op zijn salaris. Met ingang van 2 oktober 2018 bedroeg de korting 10%, met ingang van 3 april 2019 20% en met ingang van 2 oktober 2019 30% [1] .
Bij besluit van 30 januari 2020 is eisers aandoening erkend als beroepsziekte. Daardoor ontstond recht op nabetaling bestaande uit het ongedaan maken van de kortingen wegens langdurige ziekte in 2018, 2019 en 2020. Ook heeft verweerder een korting wegens ziekte uit 2015 ongedaan gemaakt.
Bij het primaire besluit zijn nabetaald een bedrag van € 1.112,31 en een bedrag van € 6.012,19 (totaal: € 7.124,50). Daarop is het bijzonder loonheffingstarief toegepast. Daarnaast is over 2020 een bedrag van € 1.624,42 nabetaald, waarop het normale loonheffingstarief 2020 is toegepast.
Wat vindt verweerder?
2. Verweerder stelt in het bestreden besluit dat de juiste loonheffingstabellen zijn toegepast. De schade die is ontstaan doordat het bijzonder loonheffingstarief van toepassing is, kan in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen als de loonkorting onrechtmatig was. De besluiten tot loonkorting waren echter niet onrechtmatig, omdat toen deze besluiten werden genomen nog niet was vastgesteld dat eisers aandoening als beroepsziekte wordt erkend.
Het bezwaar met betrekking tot de wettelijke rente merkt verweerder onder verwijzing naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 31 oktober 2013 [2] aan als een verzoek om uitbetaling van wettelijke rente over de verzuimperiode. Daarover zal een afzonderlijk besluit worden genomen.
Wat vindt eiser?
3. Eiser voert in beroep aan dat de nabetaling op het ingehouden salaris te laag is vastgesteld, althans dat dit onvoldoende inzichtelijk en controleerbaar is. De in het bestreden besluit genoemde bedragen zijn niet, althans onvoldoende te herleiden.
Uit het bestreden besluit is niet op te maken of het basissalaris, de vergoedingen, de toelagen, de toeslagen, de uitkeringen en de premies juist zijn (her)berekend en uitbetaald. Eiser stelt verder dat verweerder bij de nabetaling als gevolg van het ongedaan maken van de loonkorting ten onrechte het bijzondere loonheffingstarief heeft toegepast over een deel van de nabetaling, althans dat verweerder de daardoor ontstane schade moet vergoeden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit een uiteenzetting gegeven over de samenstelling van de nabetaalde bedragen. Verweerder heeft daarbij verwezen naar de bij het bestreden besluit gevoegde loonstaten.
Het is vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter dat het op de weg van eiser ligt om die berekeningen gemotiveerd te betwisten. [3] Eiser heeft vraagtekens geplaatst bij de genoemde bedragen, maar heeft de bedragen onvoldoende gemotiveerd betwist.
4.2.
De rechtbank volgt niet het standpunt van eiser dat verweerder ten onrechte het bijzondere loonheffingstarief heeft toegepast over een deel van de nabetaling, althans dat verweerder de daardoor ontstane schade moet vergoeden.
Verweerder heeft conform het handboek loonheffingen 2020 het bijzonder tarief toegepast bij de nabetaling over de voorgaande jaren.
Dat er ook een ander inhoudingspercentage gehanteerd had kunnen worden, wat hier verder ook van zij, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de toepassing van het inhoudingspercentage van de bijzondere loonheffing onjuist is. De ingehouden loonheffing betreft een voorheffing en uit de definitieve aanslag volgt welke inkomstenbelasting verschuldigd is. Eventuele bezwaren van eiser tegen de verschuldigde belasting dienen gericht te worden aan de Belastingdienst. Bovendien kan niet zonder meer worden aangenomen dat toepassing van een lager tarief aan ingehouden loonheffing had geleid tot een lager bedrag aan verschuldigde belasting.
4.3.
Verweerder heeft ter zitting gesteld dat indien nog belastingschade overblijft nadat eiser bij de Belastingdienst een beroep op middeling heeft gedaan, deze schade eventueel voor vergoeding in aanmerking kan komen.
De rechtbank volgt dit betoog, omdat volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter het aan eiser is om belastingschade met een concreet verzoek te onderbouwen, waarbij verstrekking van een uitgewerkte opgave van de beweerdelijk geleden belastingschade een voorwaarde is. [4]
4.4.
Het beroep is ongegrond.
4.5.
Het verzoek van eiser om verweerder te veroordelen tot vergoeding van schade als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, komt niet voor inwilliging in aanmerking omdat niet aan het bepaalde onder a van dit artikellid is voldaan. Het bestreden besluit is niet onrechtmatig.
4.6.
Verweerder hoeft niet de proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 april 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie artikel 38 van het Besluit bezoldiging politie
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 26 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2154
4.Uitspraak van de CRvB van 9 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:960