ECLI:NL:CRVB:2013:2274

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2013
Publicatiedatum
31 oktober 2013
Zaaknummer
12-6874 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wettelijke rente over ontslaguitkering na uitspraak van de Raad

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Assen. De appellant, die werkzaam was bij de provincie Drenthe, had in 2011 bezwaar gemaakt tegen de salarisspecificatie van zijn ontslaguitkering, omdat er geen wettelijke rente was berekend. De Raad had eerder in een uitspraak van 14 april 2011 geoordeeld dat het ontslag van appellant rechtsgeldig was, maar de toegekende ontslaguitkering van € 45.000,- als ontoereikend beoordeeld en verhoogd naar € 50.000,-. De appellant verzocht om vergoeding van wettelijke rente over deze uitkering, maar de gedeputeerde staten van Drenthe hadden dit verzoek afgewezen.

De Raad overwoog dat het bestreden besluit van 29 september 2011 niet anders kon worden opgevat dan als een primair besluit naar aanleiding van het verzoek om rentevergoeding. De rechtbank had niet onderkend dat er bezwaar gemaakt had moeten worden tegen dit besluit voordat beroep kon worden ingesteld. De Raad besloot dat de aangevallen uitspraak vernietigd moest worden en dat het verzoek van appellant om wettelijke rente toewijsbaar was. De Raad stelde vast dat de wettelijke rente verschuldigd was vanaf het moment van ontslag, en niet pas vanaf het moment waarop het ontslagbesluit onherroepelijk werd. De Raad heeft de gedeputeerde staten veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over de ontslaguitkering, te berekenen vanaf de datum van ontslag tot de datum van feitelijke uitbetaling.

De uitspraak benadrukt het belang van het maken van bezwaar tegen besluiten in het bestuursrecht en bevestigt dat wettelijke rente over ontslaguitkeringen kan worden toegewezen, zelfs als in eerdere uitspraken geen rentevergoeding is toegekend. De Raad heeft ook bepaald dat de gedeputeerde staten het griffierecht van de appellant moeten vergoeden.

Uitspraak

12/6874 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 13 december 2012, 11/741 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe (gedeputeerde staten)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Gedeputeerde staten hebben geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2013. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Gedeputeerde staten hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. C.C. Oberman, advocaat.

OVERWEGINGEN

1.
Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Stb. 2012, 682) in werking getreden. Met deze wet zijn wijzigingen in onder meer de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Beroepswet aangebracht. Op grond van het overgangsrecht blijft op deze zaak het recht van toepassing, zoals dat gold vóór 1 januari 2013.
1.1.
Appellant was werkzaam bij de provincie Drenthe. Bij uitspraak van 14 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3349, heeft de Raad geoordeeld dat een besluit van 12 oktober 2009 waarbij appellant, primair op grond van ongeschiktheid, anders dan door ziekte, en subsidiair op andere gronden, ontslag is verleend, in rechte standhoudt voor zover het de subsidiaire ontslaggrond betreft. De bij genoemd besluit toegekende ontslaguitkering van
€ 45.000,- achtte de Raad ontoereikend. De Raad heeft het bedoelde besluit vernietigd, behoudens voor zover het de verlening van het ontslag op andere gronden betreft, en heeft aan betrokkene een ontslaguitkering ten bedrage van € 50.000,- toegekend.
1.2.
De ontslaguitkering van € 50.000,- is uitbetaald in juni 2011. Appellant heeft op 10 juli 2011 bezwaar gemaakt tegen de salarisspecificatie waarin deze uitbetaling is verwerkt. Het bezwaar berust enkel op het niet berekend zijn van wettelijke rente over de uitkering. Appellant heeft gedeputeerde staten verzocht alsnog tot toekenning van die wettelijke rente over te gaan. Bij besluit van 29 september 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
De Raad overweegt het volgende.
3.1.
De salarisspecificatie waarin de ontslaguitkering is verwerkt houdt niet tevens een besluit in over de toekenning van de door appellant gewenste rentevergoeding. In zijn, door hemzelf als bezwaarschrift betitelde, brief van 10 juli 2011 heeft appellant voor de eerste maal om vergoeding van wettelijke rente verzocht. Bedoelde brief is dan ook niet als een bezwaarschrift, maar als een inleidend verzoek te beschouwen. Het bestreden besluit van
29 september 2011 valt daarmee niet anders op te vatten dan als een primair besluit naar aanleiding van bedoeld verzoek. De in het besluit gebruikte bewoordingen kunnen dat niet anders maken. Gelet op artikel 7:1 van de Awb, had tegen genoemd besluit dus bezwaar moeten worden gemaakt alvorens daartegen beroep kon worden ingesteld. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Reeds hierom komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking.
3.2.
Partijen hebben hun standpunten in twee instanties voor de rechter uiteengezet. De Raad zal er daarom uit een oogpunt van proceseconomie en finale geschilbeslechting van afzien om in dit stadium alsnog toepassing te geven aan artikel 6:15 van de Awb en zal bij deze uitspraak beslissen op het beroep van appellant.
3.3.
De Raad heeft eerder uitgesproken dat een ontslaguitkering als hier aan de orde al is verschuldigd vanaf het moment waarop het ontslag is verleend, en niet pas vanaf het moment waarop het ontslagbesluit onherroepelijk is geworden (CRvB 7 mei 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI4841). Verwezen wordt verder naar, bijvoorbeeld, de uitspraak van de Raad van 4 augustus 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU1058, waarin een veroordeling is uitgesproken tot vergoeding van wettelijke rente over een door de Raad toegekende ontslaguitkering.
3.4.
Het verzoek van appellant kwam dus voor toewijzing in aanmerking. Gedeputeerde staten hebben het verzoek ten onrechte afgewezen. Anders dan zij kennelijk menen, doet daar niet aan af dat de Raad in zijn onder 1.1 genoemde uitspraak van 14 april 2011 geen rentevergoeding aan appellant heeft toegekend. Gelet op artikel 8:73 van de Awb is rechterlijke veroordeling tot vergoeding van schade bij wijze van nevendictum bij een gegrond beroep immers enkel mogelijk als daar uitdrukkelijk om is verzocht. Dat appellant in de procedure betreffende zijn ontslag niet op grond van genoemde bepaling een verzoek om veroordeling tot schadevergoeding aan de Raad heeft gedaan, maakt niet dat zijn vervolgens tot gedeputeerde staten gerichte verzoek niet behoorde te worden toegewezen.
3.5.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. De Raad zal zelf in de zaak voorzien en aan appellant een vergoeding van wettelijke rente toekennen. Het ontslag van appellant is - nu het besluit van 12 oktober 2009 strekte ter uitvoering van een uitspraak van de rechtbank inzake de handhaving van een eerder ontslagbesluit - al ingegaan op 1 januari 2008. De Raad zal, overeenkomstig hetgeen door appellant is verzocht, die datum als ingangsdatum voor de rentevergoeding aanhouden. Einddatum is de datum van de feitelijke uitbetaling van de ontslaguitkering. Hierbij geldt dat telkens na afloop van een jaar het bedrag waarover de wettelijke rente wordt berekend, dient te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente.
4.
Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de Raad niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 29 september 2011;
- veroordeelt gedeputeerde staten tot vergoeding van wettelijke rente over de aan appellant
toegekende ontslaguitkering, te berekenen als omschreven onder 3.5, en bepaalt dat zijn
uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 29 september 2011.
- bepaalt dat gedeputeerde staten appellant het door hem in beroep en in hoger beroep
betaalde griffierecht van in totaal € 384,- vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en K.J. Kraan en
G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2013.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) S.K. Dekker

HD