In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan op 28 januari 2022 in het kader van een asielaanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. G.J. van der Graaf, heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris niet binnen de wettelijke termijn van zes maanden een besluit heeft genomen, zoals vereist door de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft eerder, op 9 februari 2021, de Staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen, maar deze heeft verzuimd om dit tijdig te doen.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat geen van de partijen gebruik heeft gemaakt van het recht om ter zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling door eiser, omdat de termijn voor het nemen van een beslissing op de asielaanvraag was verstreken. De rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een besluit bekend te maken.
Daarnaast heeft de rechtbank de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden geraadpleegd via rechtspraak.nl.