ECLI:NL:RBDHA:2022:2799

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
29 maart 2022
Zaaknummer
NL21.18300
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en ontvankelijkheid in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan op 28 januari 2022 in het kader van een asielaanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. G.J. van der Graaf, heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris niet binnen de wettelijke termijn van zes maanden een besluit heeft genomen, zoals vereist door de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft eerder, op 9 februari 2021, de Staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen, maar deze heeft verzuimd om dit tijdig te doen.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat geen van de partijen gebruik heeft gemaakt van het recht om ter zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ontvankelijk is, ondanks het ontbreken van een ingebrekestelling door eiser, omdat de termijn voor het nemen van een beslissing op de asielaanvraag was verstreken. De rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een besluit bekend te maken.

Daarnaast heeft de rechtbank de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden geraadpleegd via rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.18300
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G.J. van der Graaf), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2019 heeft verweerder beslist op de asielaanvraag van eiser. Dit besluit is door deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, bij uitspraak van
9 februari 2021 vernietigd1. De rechtbank heeft verweerder daarbij opgedragen om een
nieuw besluit te nemen.
Eiser heeft op 23 november 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen van verweerder.
Verweerder heeft op 8 december 2021 een verweerschrift ingediend. Eiser heeft op 30 december 2021 gereageerd op dit verweerschrift.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Op 11 juli 2020 is de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) in werking getreden. Op grond van artikel 1 van die wet was artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb voor asielzaken buiten toepassing gesteld, waardoor het niet langer

1.ECLI:NL:RBLIM:2021:1106.

mogelijk was beroep in te stellen tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. De werking van deze Tijdelijke wet is per 11 juli 2021 op grond van artikel 4, tweede lid, van deze wet automatisch verlengd, omdat op 3 maart 2021 een wetsvoorstel voor de definitieve afschaffing van dwangsommen is ingediend bij de Tweede Kamer. Op grond van artikel 5 van de Tijdelijke wet (zoals dat gold tot 11 juli 2021) is de tekst van artikel 1 gewijzigd en luidt dat sinds 11 juli 2021 als volgt:
“De artikelen 4:17 tot en met 4:19, afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.”
3. Dit betekent dat het vanaf 11 juli 2021 weer mogelijk is om in asielzaken beroep in te stellen tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Het buiten toepassing verklaren van afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid van de Awb betekent echter dat de vreemdeling ook onder de gewijzigde Tijdelijke wet met het instellen van beroep niet tijdig beslissen niet kan bereiken dat dwangsommen in de zin van de Awb worden verbeurd of kunnen worden opgelegd.
4. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra:
het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover hier van belang, wordt op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van deze wet binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
5. Het is niet is geschil dat de wettelijke beslistermijn op 9 augustus 2021 is verstreken. Verweerder heeft niet aan deze termijn voldaan, omdat hij tot op heden geen nieuw besluit heeft genomen naar aanleiding van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 9 februari 2021.
Ontvankelijkheid
6. Gelet op artikel 6:12, tweede en derde lid, van de Awb is in beginsel een ingebrekestelling vereist, in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste maal) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. Ditzelfde geldt wanneer de bestuursrechter het bestuursorgaan heeft opgedragen om een nieuw besluit te nemen, maar dat de bestuursrechter daarbij géén termijn heeft bepaald waarbinnen dat besluit moet worden genomen.
7. In de uitspraak van 9 februari 2021 heeft de rechtbank, zittingsplaats Roermond, geoordeeld dat verweerder een nieuw besluit moet nemen. Daarbij heeft de rechtbank geen termijn gesteld. De rechtbank stelt vast dat eiser na deze uitspraak geen ingebrekestelling aan verweerder heeft gestuurd. De rechtbank acht het beroep toch ontvankelijk, omdat het niet in geschil is dat de termijn voor het nemen van een beslissing zes maanden na de
uitspraak was verlopen. Dat was dus op 9 augustus 2021. Hierdoor kon redelijkerwijs van eiser niet worden gevergd dat hij verweerder (wederom) in gebreke zou stellen. Het beroep is ontvankelijk.
Dwangsom
8. Eiser voert aan dat hij heeft voldaan aan artikel 3 van de Tijdelijke wet. Om die reden dient artikel 1 van deze wet buiten toepassing te blijven. Volgens eiser valt niet in te zien waarom het relevant is dat de ingebrekestelling van 11 april 2019 ‘zijn werking heeft verloren’, als bedoeld in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 mei 20212. Volgens eiser stelt artikel 3 van de Tijdelijke Wet ten aanzien van de ingebrekestelling geen andere voorwaarde dan dat de ingebrekestelling door verweerder is ontvangen.
9. De rechtbank overweegt als volgt. Het beroep van eiser valt in dit geval niet onder artikel 3 van de Tijdelijke wet, maar onder artikel 1. Eiser heeft verweerder op 11 april 2019 in gebreke gesteld, omdat verweerder niet binnen de wettelijke termijn had beslist op de asielaanvraag. Deze ingebrekestelling heeft zijn werking verloren met de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 9 februari 2021. In die uitspraak is namelijk naar aanleiding van die ingebrekestelling vastgesteld dat verweerder in verzuim was en is verweerder opgedragen een besluit te nemen op de asielaanvraag.
10. Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan de bestuursrechter het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
11. Verweerder verzoekt gemotiveerd om een beslistermijn van acht weken. Eiser verzoekt dat verweerder binnen twee weken een nieuw besluit moet nemen, dan wel binnen twee weken een voornemen bekend moet maken en binnen zes weken een nieuw besluit moet nemen.
12. De rechtbank overweegt als volgt. Zoals blijkt uit de uitspraak van de ABRvS van 8 juli 20203, heeft de ABRvS verweerder gevolgd in diens standpunt dat een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-weken model), passend is. In dit geval heeft al wel een gehoor plaatsgevonden. Hierdoor kan met een kortere termijn worden volstaan. De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit bekend maakt.
13. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 379,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-, met een wegingsfactor 0,5).

2.ECLI:NL:RVS:2021:1027.

Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
28 januari 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. R.J.A. Schaaf M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet
deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.